In 2015 was het zover! De grote decentralisaties, ook wel de 3D’s genoemd (naar de drie wetten Jeugdwet, Participatiewet en de Wmo 2015) waren een feit. Met deze wijzigingen werden er meerdere taken vanuit de Rijksoverheid en de provincie naar gemeenten gedecentraliseerd. Maar waarom hebben deze decentralisaties eigenlijk plaats gevonden?
Opdracht
Neem even een moment om na te denken wat redenen kunnen zijn dat deze decentralisaties hebben plaatsgevonden.
Tip: denk onder andere aan wat je hebt geleerd in module 1 van deze training.
Spoileralert: hier volgt het antwoord!
Als je goed hebt opgelet in de eerste module van deze training, dan zou je al wel een beetje een idee kunnen hebben vanuit waar een decentralisatie ontstaat. Weet je het niet meer? Dat geeft niet, want hieronder volgt een korte herhaling. 😉
Het decentraliseren van taken naar een lagere overheid (bijvoorbeeld naar de gemeente) kent zijn grondslag in het subsidiariteitsbeginsel. Gaat er al een lichtje branden? Het subsidiariteitsbeginsel is vastgelegd in artikel 5 lid 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Dit beginsel stelt dat een centrale of hogere instantie geen taken uitvoert die door een lagere instantie gedaan kunnen worden. Bevoegdheden vinden hierdoor zo dicht mogelijk bij de inwoners plaats. Het subsidiariteitsbeginsel heeft twee kanten:
- Het zorgt er enerzijds voor dat er niet door een hogere overheid wordt opgetreden wanneer iets op lager niveau geregeld kan worden.
- Anderzijds zorgt het ervoor dat een hogere overheid wel op mag treden, wanneer iets op een lager niveau niet geregeld kan worden.
Je zou kunnen zeggen dat vanuit het subsidiariteitsbeginsel er altijd nagedacht moet worden of er geen taken gedecentraliseerd kunnen worden. (Misschien nog eens een cursus subsidiariteitsbeginsel voor onze leden van de Tweede Kamer 😊)
Maar er waren natuurlijk ook andere redenen, die waarschijnlijk ook wel een grotere rol hebben gespeeld bij de decentralisaties dan het subsidiariteitsbeginsel.
Van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij
De ontwikkeling van onze maatschappij van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving was al vóór 2015 ingezet. In een verzorgingsstaat heeft de overheid veel bemoeienis met haar burgers en ligt de verantwoordelijkheid voor welzijn en sociale zekerheid bij het Rijk (van de wieg tot het graf). De verzorgingsstaat in Nederland werd in de jaren na de Tweede Wereldoorlog flink uitgebreid. De stijgende welvaart hielp om dit te bekostigen. Aan het eind van de 20e eeuw werd duidelijk dat de verzorgingsstaat uiteindelijk onbetaalbaar zou worden. Daarom heeft de overheid de verantwoordelijkheid voor het eigen bestaan langzaam steeds meer aan haar inwoners gegeven. Nu zijn de stijgende uitgaven een belangrijke drijfveer, maar zeker niet de enige.
Uiteindelijk is de participatiemaatschappij een politieke ideologie. Het ideaal is een maatschappij waarin de overheid zich minder bemoeit met haar inwoners en waar de inwoner ook minder behoefte heeft aan bemoeienis van de overheid. In een participatiemaatschappij wordt verwacht dat iedere inwoner zoveel mogelijk naar eigen vermogen meedoet en verantwoordelijkheid draagt. Een belangrijke uitspraak die we in dit kader veel horen is: de rol van de overheid verandert van ‘zorgen voor’ naar ‘zorgen dat’. Ook termen als ‘eigen kracht’ en ‘zelfredzaamheid’ (of zelfs ‘samenredzaamheid’), horen helemaal bij de participatiemaatschappij.
De participatiemaatschappij is nog steeds in ontwikkeling en ook volop een onderwerp van discussie. Hierbij is de vraag tot hoe ver de zelfredzaamheid van de inwoner kán reiken en of er ook groepen inwoners zijn die misschien minder zelfredzaam zijn en in de participatiemaatschappij in de knel komen.
Een participatiemaatschappij is, zoals we eerder al aanstipten, naast een politieke ideologie ook zeker een manier om stijgende kosten te drukken. Hier komen we later nog op terug.
Kwaliteit: toegankelijk, laagdrempelig, snel en zo licht mogelijk (en zwaar als nodig)
Met de decentralisaties werd ook een belangrijke kwaliteitsslag beoogd. Door de taken te decentraliseren naar de gemeente, komt de zorg dichter bij de inwoner te staan en dit maakt de toegang laagdrempeliger. Juist de gemeente als lokale overheid kan beter zicht hebben op welke zorg nodig is en kan deze zorg dan sneller inzetten. Kortom: een snellere en betere toegang tot zorg en ondersteuning dus.
Snellere inzet van zorg of ondersteuning zou er ook voor moeten zorgen dat er lichtere zorg ingezet kan worden. Juist door er snel bij te zijn, hoopt de overheid de inzet van zwaardere zorg op een later moment te voorkomen.
En tenslotte: hoe dichter bij de inwoner de zorg georganiseerd wordt, hoe meer gemeenten in staat worden gesteld om ook in te zetten op preventie en hun inwoners te wijzen op hun eigen kracht en het sociale netwerk om de inwoner heen.
En natuurlijk geld 😉
Zoals je al hebt gelezen, is de verschuiving van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving ook het gevolg van een financiële noodzaak om het systeem anders in te richten en geld te besparen. De decentralisatie ging dan ook gepaard met een flinke bezuiniging. Gemeenten hadden eerder al bewezen met een flink lager budget toch de hulp bij het huishouden op peil te kunnen houden (in 2007 dan, want nu is het wel een knelpunt 😊). Dus dat kunstje konden ze vast ook wel met andere onderwerpen.
Door lichtere vormen van hulp in te zetten en zwaardere, duurdere zorg te voorkomen, zou er minder budget nodig zijn. Bovendien zou de uitvoering efficiënter en effectiever zijn en konden gemeenten door integraal en preventief te werken ook met minder budget toe. De nieuwe taken die bij de gemeenten op het bordje kwamen, gingen dus gepaard met een flinke bezuinigingsopdracht (binnen de jeugdhulp 15%).
Filosofiemomentje Even een paar vragen om te reflecteren over bovenstaande.
- Hoe sta je zelf in het (politieke) leven?
- Voel je somberheid als je nadenkt over de afkalvende verzorgingsmaatschappij?
- Maak je je zorgen over zaken die misschien in de toekomst niet meer vanuit de overheid geregeld worden (voor jou of juist voor anderen)?
- Wat zie je als voor- en nadelen van de participatiesamenleving?
- Zijn die voor- en nadelen voor iedereen hetzelfde?
Oftewel: pak hier maar een kop thee of koffie bij om er eens goed over na te denken.
Check, dubbelcheck
- Als iemand het in mijn omgeving heeft over de 3D’s in het kader van het sociaal domein, weet ik welke wetten daarmee bedoeld worden.
- Ik kan de belangrijkste redenen voor de decentralisaties benoemen en ik heb er zelf ook over nagedacht.