Iemand die bijstand ontvangt moet de gemeente alle wijzigingen in zijn of haar situatie melden die van belang kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de bijstand. Dat noemen we de inlichtingenplicht (artikel 17 PW). Van belang is dat de inwoner uit eigen beweging deze wijzigingen doorgeeft zodra die bekend zijn. Doet een inwoner dit niet? Dan heeft dat mogelijk een boete tot gevolg.
Wanneer moet je als bijstandsgerechtigde iets doorgeven? Bijvoorbeeld als:
Je gaat verhuizen of tijdelijk ergens anders verblijft
Je een baan hebt gevonden
Je inkomen ontvangt
Je naar het buitenland gaat
Je gaat trouwen, samenwonen of scheiden
De gemeente onderzoekt vervolgens of deze wijziging gevolgen heeft voor het recht op of de hoogte van de bijstand.
Check, dubbelcheck
Ik iedere wijziging in mijn situatie die gevolgen kan hebben voor het recht op uitkering, moet melden aan de gemeente.
Door de coronacrisis en de daaruit voortkomende maatregelen vanuit de overheid hebben veel bedrijven hun omzet zien dalen. Hierdoor zijn veel ondernemers en inwoners in financiële problemen gekomen. Om hen tegemoet te komen in de nadelige financiële gevolgen zijn er verschillende coronaregelingen in het leven geroepen. Er zijn regelingen gericht op ondernemers maar ook regelingen voor andere gedupeerden van de coronacrisis, bijvoorbeeld voor inwoners die door de coronamaatregelen een lager inkomen hadden. Deze regelingen worden door verschillende instanties uitgevoerd zoals het UWV, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de gemeenten.
Tozo
In maart 2020 is de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) in werking getreden. De Tozo is geënt op de Participatiewet. Hij bestaat uit een uitkering voor de kosten van levensonderhoud en uit een bedrijfskapitaal voor ondernemers. De uitkering voor levensonderhoud hoeft niet te worden terugbetaald. Het bedrijfskapitaal wordt verstrekt in de vorm van een lening en is bedoeld om de (doorlopende) zakelijke lasten en benodigde investeringen mee te kunnen financieren. Deze lening moet in een tijdsbestek van 5 jaar worden terugbetaald met rente. De Tozo-regeling loopt tot 1 oktober 2021.
TONK
Sinds maart 2021 (tot oktober 2021) kunnen inwoners, waarbij door corona sprake is van een inkomstendaling, de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) aanvragen. De TONK is bedoeld voor inwoners die de noodzakelijke kosten zoals de woonkosten niet meer kunnen betalen. Er is geen overkoepelend beleid vastgelegd, wat betekent dat elke gemeente zijn eigen beleid heeft kunnen bepalen. Dit zorgt niet alleen voor verschillen tussen de gemeenten in de uitvoering van de TONK, maar ook in de hoogte van de bijdrage.
NOW
Naast de particuliere lasten hebben ondernemers ook te maken met bedrijfslasten zoals salariskosten. Als tegemoetkoming in de salariskosten is de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) in het leven geroepen. De NOW wordt niet uitgevoerd door de gemeente maar door het UWV. Door deze overbrugging kunnen ondernemers een deel van de loonkosten van hun personeel vergoed krijgen. Het doel is om ontslagen zoveel mogelijk te voorkomen. Een voorwaarde voor de toekenning is dat er tenminste 20 % omzetverlies wordt geleden. Wanneer achteraf blijkt dat het omzetverlies minder is, moet de NOW worden terugbetaald.
TVL
Ondernemers die moeite hebben met het betalen van de overige zakelijke lasten kunnen aankloppen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Bij de RVO kunnen zij, als zij aan de juiste voorwaarden voldoen, de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) aanvragen.
Check, dubbelcheck
Het Rijk zelfstandigen met een aantal maatregelen geholpen heeft om de economische gevolgen van de lock-downs op te vangen en te verzachten.
De Tonk-regeling bedoeld is voor iedere inwoner die door de Corona-maatregelen te maken heeft gehad met een flinke inkomensachteruitgang.
Ook zelfstandigen kunnen in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering. Dit wordt geregeld in het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz). Deze uitkering is er speciaal voor zelfstandig ondernemers met financiële problemen. Voorafgaand aan toelating tot de Bbz toetst de gemeente of het bedrijf levensvatbaar is. Ook mensen die vanuit een uitkeringssituatie starten met een bedrijf kunnen gedurende de startfase een aanvullende uitkering in de kosten van levensonderhoud ontvangen. Voorwaarde is wel dat de starter beschikt over de benodigde vergunningen en papieren voor het uitoefenen van het bedrijf. Ook wordt getoetst of de betrokkene beschikt over de benodigde ondernemersvaardigheden om een levensvatbaar bedrijf te starten.
IOAW en IOAZ
Naast deze uitkering zijn er ook uitkeringen speciaal voor oudere werklozen en oudere zelfstandigen, die hun bedrijf hebben beëindigd of gaan beëindigen. Dit zijn de IOAW (oudere werklozen) en IOAZ (stoppende oudere zelfstandigen).
De IOAW staat voor Inkomensvoorziening voor Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werknemers. Dit is een voorziening voor mensen die na hun 50e werkloos zijn geworden (en geboren zijn vóór 1 januari 1965), maar nog niet de AOW-leeftijd hebben bereikt. Het is een aanvulling op (gezins-)inkomen tot het bijstandsniveau wanneer personen niet voldoende inkomen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.
De IOAZ staat voor Inkomensvoorziening voor Oudere en gedeeltelijk Arbeidsongeschikte gewezen Zelfstandigen. Dit is een voorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen. Het is een vergelijkbare regeling als de IOAW maar dan voor zelfstandigen die hun bedrijf hebben beëindigd of gaan beëindigen.
Voor IOAZ en IOAW-ontvangers gelden andere regels dan voor de overige bijstandsgerechtigden. Zo mogen zij over meer middelen beschikken en gelden er andere regels voor de kostendelersnorm.
Bijzondere bijstand
Naast algemene bijstand, die is bedoeld om in de kosten van levensonderhoud te voorzien, kunnen inwoners een beroep doen op bijzondere bijstand. Bijzondere bijstand wordt verstrekt voor algemene bestaanskosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden of voor bijzondere kosten die niet uit het reguliere inkomen kunnen worden voldaan.
Bij bijzondere bijstand in de algemene bestaanskosten kun je bij bijzondere omstandigheden denken aan een statushouder die zich voor het eerst in een gemeente vestigt of jongeren tot 21 jaar, die geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van hun ouders.
Bij bijzondere kosten kun je bijvoorbeeld denken aan kosten voor bewind, kosten babyuitzet, reiskosten voor noodzakelijke scholing of de eigen bijdrage en griffiekosten voor rechtsbijstand.
Bijzondere bijstand is niet alleen toegankelijk voor mensen met een bijstandsuitkering, maar ook voor mensen met een andere inkomensbron. Of je ervoor in aanmerking komt en hoe hoog de bijzondere bijstand is, is afhankelijk van meerdere factoren.
Om bijzondere bijstand toe te kunnen kennen moet het antwoord op deze vragen JA zijn:
Doen de kosten zich voor?
Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?
Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?
Kunnen de kosten niet worden voldaan uit de bijstandsnorm
Check, dubbelcheck
Ook mensen met een eigen bedrijf een beroep kunnen doen op bijstand. Niet alleen voor de kosten van levensonderhoud, maar ook voor een stukje bedrijfskrediet.
Oudere gewezen zelfstandigen en oudere werklozen wanneer ze in de bijstand komen, meer spaargeld mogen hebben.
Ook als je geen uitkering Participatiewet hebt, dat je dan in aanmerking kunt komen voor bijzondere bijstand voor bijzondere kosten.
De twee pijlers van de Participatiewet zijn zoals eerder aangegeven: inkomen en werk. We gaan in deze module eerst dieper in op het inkomen. Het Inkomen gaat niet alleen over het inkomen uit arbeid of uitkering, maar ook over alle middelen die de persoon kan gebruiken om te voorzien in de kosten van levensonderhoud. Wat onder inkomen wordt verstaan in de Participatiewet is vastgelegd in artikel 32 en 33 van de Participatiewet.
Hoewel we spreken over bijstand zijn er verschillende vormen van bijstand. Vanuit de Participatiewet zijn er verschillende vormen van bijstand. Hier gaan wij in de volgende paragrafen wat dieper op in.
Algemene bijstand
De algemene bijstand is een uitkering voor personen die niet genoeg inkomen of eigen vermogen hebben om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Om in aanmerking te kunnen komen voor algemene bijstand, moet je aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo moet je:
Rechtmatig woonachtig zijn in Nederland
18 jaar of ouder zijn (bijzondere bijstand tot 21 jaar)
Niet genoeg inkomen of eigen vermogen hebben om in je eigen levensonderhoud te kunnen voorzien
Geen beroep kunnen doen op een andere voorziening/uitkering (bijv. WW)
In sommige gevallen bestaat er geen recht op bijstand. Dat geldt voor:
Personen die in detentie zitten of zich hieraan onttrekken
Jongeren onder de 18 jaar
Jongeren van 18, 19 of 20 jaar die in een inrichting verblijven. Ouders zijn nog onderhoudsplichtig. Mochten ouders geen bijdrage kunnen leveren, dan kan er financiering aangevraagd worden vanuit de Bijzondere bijstand
Jongeren onder de 27 jaar die nog een opleiding kunnen volgen
Personen die langer dan de wettelijk toegestane termijn (4 weken) in het buitenland verblijven
Personen die een militaire (of vervangende dienstplicht) vervullen
Personen die wegens een werkstaking niet werken en een bijstandsaanvraag doen
Uitreizigers (= terroristen)
Personen die bijstand aanvragen voor de (gedeeltelijke) aflossing van schulden en die bij het ontstaan van deze schulden of daarna over voldoende middelen beschikte om in levensonderhoud te voorzien
Personen die onbetaald verlof genieten, m.u.v. alleenstaande ouders die onbetaald ouderschapsverlof opnemen. Deze persoon heeft wel recht op (aanvullende) Algemene bijstand
Inkomen en vermogen
Voor de beoordeling of iemand recht heeft op een uitkering wordt gekeken naar diens beschikbare middelen om zelf in de kosten van levensonderhoud te voorzien, oftewel naar iemands inkomen en vermogen.
Met iemands inkomen wordt geld bedoeld dat je ontvangt voor geleverde arbeid of door een uitkering. Dit kan bijvoorbeeld loon zijn of een Ziektewetuitkering. Vermogen is de waarde van bezittingen waarover de persoon of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met aanwezige schulden. Dit kan contant geld zijn maar ook auto’s of aandelen. De hoogte van een (algemene) bijstandsuitkering is afhankelijk van iemands leeftijd en leefsituatie. Zo is er bijvoorbeeld een verschil in hoogte tussen een jongere en iemand die pensioengerechtigd is en heeft het invloed of je samen- of alleen woont. Ook wanneer je met meerdere mensen in een huis woont is dat van invloed op de hoogte van de bijstand. Dan spreken we over kostendelers. Het aantal kostendelers bepaalt de hoogte van de bijstand. Hoe meer mensen waarmee je de kosten van huur en vaste lasten kunt delen, hoe lager de bijstandsnorm.
Check, dubbelcheck
Wanneer ik zelf nog geld of inkomen heb of kan krijgen, ik niet in aanmerking kom voor een uitkering Participatiewet.
Ik maximaal vier weken in het buitenland mag verblijven wanneer ik een uitkering Participatiewet heb.
Wanneer ik ga staken en mijn baas betaalt mij geen loon meer uit, dat ik dan geen beroep kan doen op de Participatiewet.
Detentie sowieso niet aan te raden is, maar dat je dan ook geen uitkering Participatiewet ontvangt.
Binnen de uitvoering van de Participatiewet is een constante pendelbeweging gaande tussen vertrouwen en handhaven. Burgers moeten kunnen vertrouwen op de overheid dat zij geholpen worden wanneer zij problemen ervaren op het gebied van inkomen en/of werk. Andersom moet de overheid kunnen vertrouwen op haar burgers dat zij meewerken naar vermogen en de wet- en regelgeving naleven. Als mensen met een bijstandsuitkering niet meewerken of hun verplichtingen niet nakomen, komt handhaving om de hoek kijken.
Een gemeente kan bijvoorbeeld een boete opleggen wanneer een inwoner onvoldoende of onjuiste informatie verstrekt. Dit noemen we een schending van de inlichtingenplicht (Artikel 17 Participatiewet). Ook kan een gemeente een maatregel (korting op de uitkering) opleggen wanneer een inwoner niet of onvoldoende meewerkt aan het verkrijgen of behouden van (betaald) werk, of aan trajecten ter voorbereiding hierop. Formeel spreken we dan van het ‘afstemmen van de hoogte van bijstand’ (Artikel 18 Participatiewet).
Fraudewet
Op 1 januari 2013 trad de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking. Kortweg ook wel de Fraudewet genoemd. De regering had als streven om het doelbewust frauderen onder burgers met een bijstandsuitkering harder aan te pakken. De pakkans moest omhoog en burgers moesten beter worden voorgelicht over de consequenties van het niet naleven van verplichtingen. Het idee: zwaardere sancties zorgen ervoor dat burgers zich houden aan de regels. Belangrijk daarbij was wel dat de sanctie in verhouding moest staan tot de gemaakte overtreding.
In de praktijk verliep de uitvoering van deze wet niet zoals verwacht. Uitvoerders zoals gemeenten, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voelden weinig ruimte voor maatwerk. Hierdoor werden burgers die te goeder trouw verkeerde of onvolledige informatie verstrekten, buitenproportioneel beboet. Bovendien bleek dat bewuste fraudeurs door de wet niet sneller betrapt werden dan vóór invoering van de wet. In 2017 is een eerste gewijzigde versie van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving ingevoerd om meer maatwerk mogelijk te maken. Het (nieuwe) Wetsvoorstel handhaving sociale zekerheid moet zorgen voor nog meer menselijke maat in het sanctioneren. Volgens dit wetsvoorstel kunnen uitvoeringsorganisaties makkelijker afzien van een boete of maatregel. Bovendien komen er met dit wetsvoorstel twee standaardboetes welke in hoogte naar boven of beneden kunnen worden aangepast. De Raad voor de Rechtspraak had echter forse kritiek op dit wetsvoorstel en riep het (demissionaire) kabinet op om terug te gaan naar de tekentafel.
TIP
Wil je meer weten over dit (nieuwe) wetsvoorstel? Bekijk dan eens de website van de internetconsultatie: hier vind je onder andere het volledige wetsvoorstel en reacties van burgers!
Verschuiving naar gematigde handhaving
De tendens van de afgelopen jaren is om meer focus te leggen op maatwerk en het hanteren van een menselijke maat bij het uitvoeren van de Participatiewet. Zo zijn er tussen 2018 en 2020 in verschillende gemeenten experimenten uitgevoerd binnen de algemene bijstand. In deze experimenten zijn er minder regels opgelegd en is meer uitgegaan van vertrouwen en de eigen verantwoordelijkheid van de burger.
TIP
Lees bijvoorbeeld eens het Tilburgse Vertrouwensexperiment (2018-2020). Hieruit bleek dat minder regels, meer persoonlijke aandacht en meer keuzevrijheid positieve effecten hadden op de 800 deelnemers. Niet alleen op het gebied van werk en inkomen, maar ook op het gebied van zelfbeeld, zelfvertrouwen, geluk en gezondheid.
De afgelopen jaren zien we ook de tendens naar meer vertrouwen terug in het nieuws. Naar aanleiding van onder andere de toeslagenaffaire en de boodschappenaffaire, is de roep om meer vertrouwen in de burger toegenomen vanuit de politiek en de samenleving. Zo riepen politieke partijen D66, CDA en CU in 2021, naar aanleiding van de boodschappenaffaire, op om de boete en terugvordering die gepaard gaat met schending van de inlichtingenplicht niet verplicht te stellen voor gemeenten. Dat zou betekenen dat gemeenten de ruimte krijgen om zelf per individueel geval te beoordelen of de inlichtingenplicht moedwillig geschonden is of niet. Daarbij wordt meer rekening gehouden met de uitleg en het verhaal van de burger.
Met name naar aanleiding van de berichtgeving rondom de toeslagenaffaire is ook de publieke opinie opgeschoven richting meer vertrouwen in de burger als het gaat om fraudewetgeving. Schrijnende, persoonlijke verhalen van gedupeerden hebben ervoor gezorgd dat de algemene consensus over handhaving in samenleving en politiek steeds verder opschuift naar een gematigde uitvoering van strenge fraudewetgeving.
Participatiewet in balans
Deze constant verschuivende tendens zien we mooi terug in het programma Participatiewet in balans. Het toenmalige Kabinet heeft in 2021 vastgesteld dat de Participatiewet in de praktijk niet altijd werkt zoals hij bedoeld is. Volgens bijstandsgerechtigden, gemeenten en allerlei andere betrokken partijen wordt de wet geassocieerd met harde regels, weinig oog voor de mens achter de bijstandsuitkering en weinig ruimte voor afstemming op de persoonlijke situatie van mensen. Je ziet de balans tussen vertrouwen versus handhaven bijvoorbeeld terug aan de hand van de drie basisprincipes van het programma: vertrouwen, menselijke maat en vereenvoudiging. Met een gros aan veranderingsmaatregelen is het de bedoeling om de Participatiewet te verbeteren om uiteindelijk situaties van onredelijke hardheid in de toekomst te voorkomen. We gaan wat dieper in op de Participatiewet in balans en filosoferen hierop door in module 4 van deze training.
Check, dubbelcheck
Ik weet nu dat wanneer iemand met een bijstandsuitkering niet of niet op tijd doorgeeft dat er iets is veranderd in hun situatie, daar een boete voor kan worden opgelegd.
Ik begrijp ook dat wanneer iemand niet of onvoldoende meewerkt om werk te behouden of om aan werk te komen, de gemeente dan een maatregel kan opleggen.
Ik kan tot slot iets vertellen over de constante verschuiving tussen vertrouwen en handhaven binnen de uitvoering van de Participatiewet en hier twee voorbeelden bij geven.
Het eerste gedeelte van de module zit erop. Tijd om in beweging te komen en die hartslag omhoog te krijgen. Ga ergens staan waar je ruimte hebt en maak 10 jumping jacks! Als je weer uitgerust bent dan kun je verder met de module.
Ben je weer vol energie? Dan gaan we nu weer verder!
Zoals je inmiddels hebt geleerd, is de Participatiewet een vangnet voor iedereen die niet zelfstandig een inkomen op of boven het sociaal minimum kan verdienen en geen ander inkomen of vermogen heeft om in de kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. Dat is de hoofddoelgroep van de Participatiewet. Binnen deze hoofddoelgroep nemen drie subdoelgroepen een aparte positie in. Dit zijn: mensen met verminderd arbeidsvermogen, jongeren en statushouders. Deze drie groepen leggen we hieronder verder uit.
Mensen met verminderd arbeidsvermogen
Iedereen die (tijdelijk) niet zelfstandig een inkomen boven het sociaal minimum kan verdienen, kan in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering. Personen met een bijstandsuitkering worden geacht te participeren naar vermogen. Voor sommige mensen betekent dit in stappen (opnieuw) re-integreren naar regulier werk. Voor mensen met verminderd arbeidsvermogen wordt op individueel niveau bekeken wat de hoogst haalbare vorm van participeren is. Dit kan vele vormen aannemen: van een paar uur vrijwilligerswerk in de week tot voltijds arbeid met extra ondersteuning. Maar ook mensen die alleen in een aangepaste werkomgeving (beschutte werkplek) kunnen werken, behoren tot de groep inwoners met een arbeidsbeperking. Uitgangspunt is dat iedereen participeert in de samenleving naar vermogen.
Jongeren
Voor jongeren van 18 tot en met 27 jaar zijn er in de Participatiewet afwijkende regels. Er gelden bijvoorbeeld andere (lagere) bijstandsnormen voor jongeren van 18, 19 en 20 jaar ten opzichte van personen die 21 jaar of ouder zijn. Ook wordt er bij de aanvraag van een bijstandsuitkering door een jongere onder de 27 jaar een zoektermijn opgelegd van 4 weken. In die periode krijgt de jongere (nog) geen bijstand. Uitzondering hierop zijn jongeren met een arbeidsbeperking. Voor hen is deze zoekperiode per 1 juli 2023 afgeschaft.
Voor jongeren geldt dat zij een kwalificatieplicht hebben. Dit wil zeggen dat zij minimaal een opleiding op mbo-niveau 2 (of voortgezet onderwijs diploma havo of vwo) moeten halen om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Wanneer zij nog niet over een startkwalificatie beschikken, moeten ze opzoek naar een geschikte opleiding waarvoor studiefinanciering aangevraagd kan worden. Wanneer een jongere studiefinanciering ontvangt, komt hij of zij niet in aanmerking voor bijstand. Als de jongere al over een startkwalificatie beschikt, moet hij of zij in de zoekperiode op zoek gaan naar betaald werk. Er is extra aandacht voor kwetsbare jongeren of jongeren met een beperking. Uiteraard worden jongeren die aantonen dat zij niet kunnen voldoen aan deze kwalificatieplicht vrijgesteld.
Statushouders
Per 1 januari 2022 zijn gemeenten onder de (nieuwe) Wet inburgering (Wi) verantwoordelijk voor het aanbod aan en de begeleiding van inburgeringsplichtige nieuwkomers bij het inburgeringstraject. Een aantal taken hiervan zijn onder andere: een brede intake, het opstellen van een persoonlijk Plan Inburgering en Participatie (PIP) en het financieel ontzorgen van bijstandsgerechtigde statushouders tijdens de eerste 6 maanden na huisvesting in de gemeente.
Deze taken hebben een aantal doelen:
Statushouders zo snel mogelijk te laten participeren in de Nederlandse maatschappij.
Statushouders de Nederlandse taal leren op een zo hoog mogelijk niveau.
Statushouders bekend maken met de Nederlandse arbeidsmarkt zodat zij hier kunnen instromen.
Meer over de (nieuwe) taken rondom inburgering vertellen we in Module 2 van deze training.
Wel re-integratie ondersteuning, maar geen uitkering vanuit de gemeente
Tot slot zijn er groepen die wel aanspraak kunnen maken op hulp bij arbeidsre-integratie vanuit de gemeente maar niet op een uitkering. Dit zijn de niet-uitkeringsgerechtigden (NUG’ers). Zij hebben geen recht op een uitkering van de gemeente, omdat ze bijvoorbeeld een partner hebben met inkomen op of boven de bijstandsnorm voor gehuwden of samenwonenden. Bij NUG’ers kun je ook denken aan mensen met een nabestaandenuitkering of wezenuitkering. Ik hoor je denken: wanneer heeft iemand dan recht op een (bijstands)uitkering van de gemeente en wanneer van bijvoorbeeld het UWV? Bijstand is echt het laatste vangnet, dus bijna alle andere uitkeringen zijn hierop voorliggend.
Check, dubbelcheck
Ik weet nu dat binnen de Participatiewet aparte regels zijn opgenomen voor jongeren, statushouders en mensen met verminderd arbeidsvermogen.
Ik weet nu ook dat sommige inwoners wel recht kunnen hebben op hulp bij re-integratie, maar daarbij niet automatisch ook recht hebben op een uitkering van de gemeente.
Het budget dat gemeenten ontvangen voor de betaling van bijstand wordt op basis van een landelijk model door het Rijk verdeeld over gemeenten. Gemeenten hebben geen invloed op de hoogte van het budget. De verdeling vindt plaats op basis van vaste maatstaven. Het idee is dat gemeenten door gebruik te maken van een objectief verdeelmodel gestimuleerd worden om zoveel mogelijk burgers aan het werk te krijgen. Geld dat gemeenten overhouden, mogen zij vrij besteden. Maar daar staat ook tegenover dat zij tekorten in principe zelf moeten opvangen. Gemeenten kampen echter sinds de decentralisatie vrijwel altijd met tekorten. Als de tekorten te groot worden, kunnen zij een beroep doen op aanvulling van hun budget: een vangnetuitkering. Het Rijk toetst dan of de tekorten komen door eigen handelen of nalatigheid, of dat er sprake is van niet-voorziene omstandigheden waar gemeenten vooraf geen rekening mee konden houden. Alleen in het laatste geval wordt een vangnetuitkering toegekend.
Onderzoek van SEO en Atlas Research heeft aangetoond dat huishoudelijke kenmerken, die zorgen voor verschillen tussen gemeenten met tekorten en gemeenten met overschotten, vaak samenhangen met de centrumfunctie van een gemeente. Zoals je kunt voorstellen hebben centrumgemeenten namelijk veelal te maken met een andere bevolkingsindeling en (stapeling van) problematiek dan kleinere, niet-centrumgemeenten. Aanvullend onderzoek van Andersson, Elffers en Felix – De Beleidsonderzoekers toonde aan dat tekorten en overschotten van gemeenten maar voor een deel kunnen worden verklaard op basis van de keuzes die zij maken in hun beleid en uitvoering. De huidige verdeling van het bijstandsbudget is met name gericht op ‘succes is zoveel mogelijk uitstroom naar betaald werk’. Maar zoals we eerder leerden, is uitstroom naar betaald werk voor een groot deel van de bijstandontvangers niet realistisch. Je kunt je dus afvragen of deze manier van het verdelen van de middelen wel past bij de realiteit van de Participatiewet. 😉
Hang-yourself-methode
De methode die het Rijk gebruikt om de budgetten te bepalen, staat bekend als de ‘hang-yourself-methode’. Er wordt gekeken naar de gemiddelde prestaties en het gemiddeld aantal uitkeringen. Als je het als gemeente beter doet dan het gemiddelde, houd je geld over. Als je het slechter doet, kom je geld te kort. Door zelf (gemiddeld) steeds beter te presteren verkleinen gemeenten hun eigen budget, waardoor ze vervolgens nog beter moeten presteren om met het overgebleven budget uit te komen. Als hen dit lukt, verlaagt het Rijk het budget het volgende jaar opnieuw, net zo lang tot gemeenten niet meer uitkomen met hun budget en zichzelf langzaam door hun eigen presteren financieel ophangen.
Check, dubbelcheck
Ik weet nu dat gemeenten voor het verstrekken van uitkeringen geld krijgen van het Rijk.
Ik begrijp dat de hoogte van het budget niet afhankelijk is van het aantal mensen in de bijstand.
Ik snap dat wanneer gemeenten te kort komen op dit budget, zij met een goed onderbouwd verhaal over het ontstaan van de tekorten moeten komen, om een beroep te kunnen doen op een vangnetuitkering.
Je hebt net geleerd dat de Participatiewet van kracht is sinds 1 januari 2015. Samen met de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (verder kortweg Wmo) en de Jeugdwet is de Participatiewet onderdeel van een grote stelselwijziging in het sociaal domein. Taken van het Rijk en de provincie op het gebied van arbeidstoeleiding, zorg voor mensen met een beperking en de zorg voor jeugdigen en opvoeders zijn overgeheveld naar gemeenten. Deze stelselwijziging wordt daarom ook wel de decentralisatie genoemd of de 3-D’s, omdat het gaat over de Participatiewet, Wmo en Jeugdwet. Sinds de overdracht (transitie) in 2015 werken gemeenten aan de verandering naar het op maat inzetten van ondersteuning van het sociaal domein (transformatie).
De decentralisaties moeten ervoor zorgen dat inwoners sneller worden geholpen bij vragen over zorg en ondersteuning en dat deze hulp goed aansluit bij hun persoonlijke situatie en mogelijkheden en die van hun netwerk. Soms wordt daarom ook gesproken van samenredzaamheid. Inwoners binnen en buiten het eigen netwerk die anderen willen helpen, moeten hiervoor ruimte en steun krijgen vanuit de overheid en samenleving. Door een groter beroep te doen op de zelf- en samenredzaamheid en ondersteuning meer op maat te bieden kunnen de omvang en kosten van de verzorgingsstaat worden teruggebracht tot wat nodig is.
Vijf jaar na de transitie constateerde het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) in haar onderzoeksrapport Sociaal domein op koers? Verwachtingen en resultaten van vijf jaar decentraal beleid (november 2020) dat het sociaal domein nog niet op orde is. Het SCP heeft onderzocht dat er nauwelijks verbetering is in maatschappelijke- en arbeidsdeelname van burgers met een beperking en dat de jeugdzorg nog steeds kampt met problemen. Ook al worden veel mensen wél geholpen door gemeenten, zij doen het nog niet beter dan het Rijk. Volgens het SCP waren de verwachtingen van het beleid te hoog, bijvoorbeeld over hoe zelfredzaam en zorgzaam naar elkaar burgers werkelijk zijn. Er is veel geïnvesteerd in lichte, goedkope vormen van ondersteuning, maar de zware, dure voorzieningen zijn hiermee helaas niet verminderd in gebruik. Bovendien zijn niet alle hulpbehoevende burgers in beeld en zij die wél in beeld zijn, kunnen soms niet goed geholpen worden. Denk maar aan de lange wachttijden voor jeugdigen met complexe problematiek. Het SCP adviseerde een betere samenwerking op centraal niveau en minder complexe regelgeving. Wat denk jij? Gaan we straks weer centraliseren?
De Wwb was van kracht van 1 januari 2004 tot 1 januari 2015. De Wwb voorzag inwoners, zonder of met onvoldoende eigen inkomen of vermogen, van een uitkering voor de kosten van levensonderhoud. Aan het recht op bijstand was de plicht verbonden om zo snel mogelijk weer via arbeid in het eigen inkomen te kunnen voorzien. De Wwb hielp ook bij de toeleiding naar betaald werk. ‘Werk boven inkomen’ was het veelgebruikte motto in die jaren.
Wet sociale werkvoorziening (Wsw)
De Wsw regelde dat burgers met een arbeidsbeperking op een zo regulier mogelijke plek konden werken, passend bij hun mogelijkheden. Burgers met een arbeidsbeperking zijn mensen die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking alleen kunnen werken onder aangepaste omstandigheden. Per 1 januari 2015 is de instroom in de Wsw gestopt. Gemeenten hebben binnen de Participatiewet instrumenten gekregen om werkplekken voor de nieuwe instroom te realiseren.
De Wajong regelt ondersteuning rondom werk en inkomen voor inwoners die door een ziekte of beperking voor hun 18e jaar of tijdens hun studie duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Voor 2015 gold deze wet ook voor inwoners die een verdiencapaciteit hadden tussen de 20% en 80% van het wettelijk minimumloon. De Wajong geldt vanaf de decentralisaties enkel nog voor duurzaam volledig arbeidsongeschikte jonggehandicapten.
Sommige regels maakten het voor Wajongers echter moeilijker om te participeren. Daarom is de Wajong sinds 2021 eenvoudiger gemaakt. Wajongers die gaan werken kunnen meer gaan verdienen, en hun uitkering behouden als zij een opleiding willen volgen. Mocht hun gezondheid weer slechter worden, kunnen Wajongers altijd een beroep blijven doen op hun uitkering.
WIST JE DAT…
Maar waar komt dan die naam bijstandsuitkering vandaan? In 1964 is de Algemene bijstandswet aangenomen en spreken we voor het eerst over een bijstandsuitkering. Voor die tijd was er de Armenwet en waren mensen zonder inkomen vaak afhankelijk van goede doelen. Na wat naamsveranderingen en accentverschuivingen leeft de oude bijstandswet nu voort als Participatiewet. De term bijstandsuitkering gebruiken we nog steeds, maar bijstandsmoeders (ook lang een bekend begrip) zal in de huidige tijd niet zo snel meer worden gebruikt 😊.
Check, dubbelcheck
Ik weet nu dat de Participatiewet ontstaan is vanuit een bredere stelselverandering die in het kader stond van decentralisering.
Ik weet nu dat de Participatiewet bestaat uit een aantal taken die voorheen onder andere wetten en uitvoeringsorganisaties werden uitgevoerd.
Ik weet nu wat de herkomst is van de term bijstandsuitkering.
De Participatiewet is een Nederlandse wet die van kracht is per 1 januari 2015. Het gedachtegoed van de Participatiewet is tweeledig (werk en inkomen). Vanuit de participatie- of werkgedachte kan iedereen in Nederland naar eigen vermogen deelnemen (participeren) aan de samenleving. Aan de inkomenskant is er het streven dat iedereen zoveel mogelijk in het eigen levensonderhoud kan voorzien. Wie dat (nog) niet kan, wordt via de Participatiewet ondersteund om (weer) deel te nemen aan de arbeidsmarkt.
Participatiesamenleving
Wat is het idee achter de participatiesamenleving? Een participatiesamenleving wordt ook wel een ‘doe-democratie’ genoemd. Dit is een samenleving waarin iedereen zoveel mogelijk naar eigen vermogen verantwoordelijkheid neemt voor en actief bijdraagt aan het eigen leven en de leefomgeving.
Van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving
De participatiesamenleving is de opvolger van de verzorgingsstaat. Het uitgangspunt van de verzorgingsstaat was dat de overheid primair de verantwoordelijkheid droeg voor het welzijn van burgers op het gebied van zorg, onderwijs, werk en sociale zekerheid. Sociale zekerheid is een publiek stelsel dat inkomen en verzorging garandeert voor burgers die hier zelf niet in kunnen voorzien. De verzorgingsstaat in Nederland werd in de jaren na de Tweede Wereldoorlog flink uitgebreid. In de jaren ‘80 werd duidelijk dat de verzorgingsstaat onbetaalbaar dreigde te worden. De kosten stegen en daarmee ook de staatsschuld, omdat de overheid steeds meer ging lenen. Dat vroeg om andere ideeën over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk en haar burgers. De overheid heeft daarom de verantwoordelijkheid voor het eigen bestaan steeds meer teruggegeven aan haar burgers. Vanuit de gedachte dat Nederlandse burgers in de 21e eeuw meer eigen verantwoordelijkheid kúnnen nemen en daardoor minder op verzorging vanuit de overheid hoeven terug te vallen. Een belangrijke uitspraak die we in dit kader veel horen is: we gaan van zorgen voor… naar zorgen dat…
Check, dubbelcheck
Ik weet dat de Participatiewet over inkomen (levensonderhoud) en werk (participeren) gaat.
Ik weet dat participeren binnen de Participatiewet zich niet alleen richt op werk, maar ook op maatschappelijk actief en betrokken zijn.
Ik weet dat het idee van de participatiesamenleving een reactie is op het onbetaalbaar worden van de verzorgingsstaat.
We gebruiken cookies voor een goede werking van onze website. Met het plaatsen van deze cookies verzamelen we geen persoonsgegevens! Voor meer informatie bekijk ons cookiebeleid.AkkoordCookiebeleid