Zoals we hierboven zagen, doet de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek en geeft advies aan de kinderrechter. Een advies kan het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel zijn.
Een kinderbeschermingsmaatregel kan alleen worden opgelegd door de kinderrechter. Het gaat hierbij dus om het gedwongen kader, oftewel dwang. Een kinderbeschermingsmaatregel wordt alleen opgelegd wanneer:
Er zijn twee soorten kinderbeschermingsmaatregelen:
Het voert voor deze helikoptertraining te ver om dit helemaal uit te werken. Daarvoor zou je toch echt de duikboot in moeten. We gaan je voor nu even kort de belangrijkste informatie geven.
Bij een ondertoezichtstelling behouden de ouders het gezag over de jeugdige. Er is een jeugdbeschermer vanuit een gecertificeerde instelling (verder GI) betrokken die advies geeft over de opvoeding en de inzet van hulp.
GI’s zijn zorgorganisaties die speciaal bevoegd (gecertificeerd) zijn om de door de kinderrechter uitgesproken kinderbeschermingsmaatregelen uit te voeren. Zij mogen ook toegang geven tot verdere (reguliere) jeugdhulp en bepalen dan de inhoud van de hulp (soort, jeugdhulpaanbieder, duur, etc.) en de gemeente is slechts verantwoordelijk voor het beschikken en betalen van de jeugdhulp. Het is wel verplicht dat de GI overlegt met het lokale team over de in te zetten hulp. Op de site van Jeugdzorg Nederland vind je welke GI’s er in jouw regio actief zijn.
Een ondertoezichtstelling duurt maximaal 1 jaar. Hierna kan de kinderrechter de maatregel met maximaal 1 jaar verlengen. Gaat het beter met het kind, dan kan geconcludeerd worden dat de maatregel niet verlengd hoeft te worden. Maar het kan ook dat er juist wordt geadviseerd om het gezag te beëindigen, maar daar gaan we later op in.
Soms is een situatie zo ernstig dat er meteen ingegrepen moet worden. Een rechter kan dan een voorlopige onder toezichtstelling opleggen. Dit gebeurt voor maximaal 3 maanden waarin onderzocht wordt wat er vervolgens moet gebeuren.
Het kan noodzakelijk om de doelen van de ondertoezichtstelling te bereiken om de jeugdige uit huis te plaatsen. De kinderrechter kan dan een machtiging voor uithuisplaatsing afgeven. Met zo’n machtiging krijgt een GI toestemming om de jeugdige in een ander gezin, tehuis of instelling te plaatsen. Overigens zijn lang niet alle uithuisplaatsingen gedwongen. In de vrijwillige gevallen komt er doorgaans geen kinderrechter aan te pas. Een uitzondering hierop is de vrijwillige gesloten plaatsing. Omdat de bij een gesloten plaatsing de bewegingsvrijheid van de jeugdige wordt beperkt, moet er toch een uitspraak van de kinderrechter zijn, ook al zijn ouders het hiermee eens.
Anders dan bij een ondertoezichtstelling wordt bij een gezagsbeëindigende maatregel het gezag van de ouder(s) beëindigd. Ook hierbij doet de RvdK eerst onderzoek en verzoekt de kinderrechter daarna om deze maatregel. In de praktijk zal een gezagsbeëindigende maatregel vaak door een ots, al dan niet in combinatie met een uithuisplaatsing, vooraf worden gegaan. Maar dit hoeft niet.
Als de rechter deze maatregel uitspreekt, mogen de ouders geen beslissingen meer nemen over de jeugdige. In principe duurt deze maatregel tot de jeugdige 18 jaar is. In de praktijk betekent dit ook dat de jeugdige uit huis wordt geplaatst en wordt opgevoed in een pleeggezin of tehuis. Wanneer een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is, ontbreekt er namelijk een geschikte volwassene binnen het gezin die het gezag uit kan voeren.
In principe wordt het gezag van de ouders beëindigd voor onbepaalde tijd. Maar voordat hun kind 18 jaar is geworden, kunnen ouders bij de rechter ‘herstel in gezag’ aanvragen. Als een ouder van mening is dat de situatie veranderd is en wel de verantwoordelijkheid kan dragen, is zo’n aanvraag mogelijk. De rechter zal echter vooral kijken of het gezagsherstel in het belang van het kind is. Dit zal in de praktijk betekenen dat wanneer de maatregel al langer loopt, de rechter niet snel tot gezagsherstel zal besluiten (denk ook aan de publicaties die er nu zijn naar aanleiding van de uithuisplaatsingen bij de toeslagenaffaire).
Een minderjarige heeft altijd een wettelijk vertegenwoordiger nodig. Wanneer de ouders geen ouderlijk gezag (meer) hebben, krijgt de jeugd een voogd toegewezen. Een voogd is iemand die gezag heeft over een jeugdige, terwijl deze persoon geen ouders is van de jeugdige. In situaties van een kinderbeschermingsmaatregel, is het vaak de GI die de voogd levert. Voogdij stopt wanneer de jeugdige 18 jaar is geworden, want op dat moment is de jeugdige voor de wet volwassen.