In het eerste deel van deze module ben je kort meegenomen in de geschiedenis van het ontstaan van de Wmo. In de rest van deze module zoomen we in op de doelgroepen van de Wmo, eigen kracht en maatwerkvoorziening.
Maar eerst is het tijd voor een korte pauze. Laten we de ogen even resetten om weer scherp te worden. We gaan een oefening doen waarbij je kan blijven zitten, maar als je het fijner vindt om te staan mag dat natuurlijk ook. Het is heel simpel, kijk voor 2 minuten naar iets moois of aantrekkelijks dat op 5 meter afstand is. Misschien zie je een mooie plant of je eigen spiegelbeeld? Focus goed op het object (of persoon). Knipper 20 keer met je ogen en sluit dan je ogen. Deze oefening mag je 3 keer herhalen.
Ben je weer helemaal zen? Dan gaan we door naar de tweede helft van de module!
Voordat we verder gaan hebben we eerst nog een kleine taalopmerking. Hiervoor hebben we de Wmo 2007 en de Wmo 2015 toegelicht. Vanaf nu gaan we dieper in op de Wmo 2015 en zullen deze voor de leesbaarheid verkort aanhalen met de term Wmo.
Zoals we eerder zagen verschoof met de invoering van de Wmo de aandacht van verstrekken van voorzieningen naar het behalen van de zojuist benoemde taken. Maar wat is de voornaamste taak, ook wel doelstelling genoemd, van de Wmo? Aan het begin van deze module hebben we die al kort benoemd, weet je het nog? Geen probleem als je het niet meer weet! We zoomen er nu namelijk wat verder op in.
het doel van de WMO
Het doel ofwel de taak van de Wmo is ervoor zorgen dat mensen zo lang mogelijk thuis kunnen wonen en deel kunnen nemen aan het maatschappelijk leven, ook wel maatschappelijke participatie genoemd. De Wmo is niet de eerste oplossing. Het begint met het bevorderen van de leefbaarheid en sociale samenhang in dorpen en steden. Door de leefbaarheid en sociale samenhang te verbeteren, ontstaat meer bereidheid bij mensen om elkaar te helpen. De taak hierbij is om te zorgen dat er genoeg voorzieningen in de omgeving zijn om de inwoners te ondersteunen. De Wmo kan bijvoorbeeld inzetten op het openen van buurthuizen. Wanneer iemand dan nog vanuit eigen kracht, sociaal netwerk en algemeen voorliggende voorzieningen er niet uitkomt, moet de gemeentevoorzieningen aanbieden om individuele inwoners maatschappelijk te ondersteunen.
De considerans
In de considerans van de Wmo 2015 (de inleiding die boven de wet staat) staan de belangrijkste overwegingen vermeld om de wet in het leven te roepen. In de considerans staat dat inwoners zelf de verantwoordelijkheid dragen voor de manier waarop ze hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijke leven. Echter, niet iedereen is daar even goed toe in staat omdat zij moeite hebben om voor zichzelf te zorgen of mee te draaien in de maatschappij. Dit kan bijvoorbeeld komen door een beperking, een chronisch psychisch probleem of psychosociale problematiek. Volgens de Wmo 2015 moet deze doelgroep een beroep kunnen doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning. Met behulp van deze ondersteuning wordt de zelfredzaamheid en participatie van de doelgroep bevorderd.
Het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van inwoners met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen staat dus prominent genoemd in de inleidende tekst van de Wmo 2015. Het is van belang om te weten wie de doelgroep van de Wmo precies is en wat er bedoeld wordt met de termen zelfredzaamheid en participatie. Hieronder zullen we eerst zelfredzaamheid en participatie uitleggen. Daarna gaan we dieper in op de doelgroepen van de Wmo.
Opdracht: Waar denk jij aan bij de begrippen zelfredzaamheid en participatie? Kan je deze begrippen terugvinden in de Wmo 2015? Komt de beschrijving overeen met jouw definitie?
Zelfredzaamheid
Een toelichting op zelfredzaamheid staat in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Dit artikel omschrijft zelfredzaamheid als ‘in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) en het voeren van een gestructureerd huishouden’. Wat verstaan we hier precies onder? Zo blijven we wel lekker bezig met al die termen. 😉
De ADL verricht je iedere dag. Het zijn dus de handelingen die inwoners in het gewone leven verrichten, waaronder persoonlijke verzorging zoals tandenpoetsen, douchen, aankleden en eten. Overziet iemand deze handelingen niet en moet hij hierin aangestuurd worden? Dan is ondersteuning vanuit de Wmo 2015 mogelijk.
Bij het voeren van een gestructureerd huishouden gaat het om de vraag of de inwoner in staat is tot het voeren van de regie over het huishouden. Dit betekent dat de inwoner overziet welke klusjes er in huis moeten gebeuren zoals de was doen, stofzuigen en schoonmaken. Daarnaast moet iemand ook in staat zijn om deze klusjes uit te voeren. Tot slot moet iemand in staat zijn om het huis normaal te gebruiken. Dit betekent dat iemand zijn woning kan bereiken en zich kan verplaatsen in en rondom de woning.
Participatie
De Wmo 2015 geeft in artikel 1.1.1 ook een definitie van de term participatie. Participatie is ‘deelnemen aan het maatschappelijk verkeer’. Volgens de Wmo moeten inwoners zich fysiek en mentaal in staat voelen om in ‘redelijke mate’ te kunnen participeren, ondanks de lichamelijke of geestelijke beperkingen die ze ervaren. Mentale belemmeringen kunnen weggenomen worden door de juiste vorm van begeleiding en met een vervoersvoorziening kan iemand, ondanks fysieke beperkingen, bijvoorbeeld een dagje weg.
Check, dubbelcheck
Ik weet de doelen van de Wmo 2015.
Het begrip zelfredzaamheid volgens de Wmo 2015 is mij duidelijk.
Nu je weet wat de Wmo 2007 is en wat er veranderd is voor de gemeente, spoelen we een paar jaar door naar 2015. Dat is het jaar van de grote decentralisaties in het sociaal domein. Taken van het Rijk en de provincie op het gebied van arbeidstoeleiding, zorg voor mensen met een beperking en de zorg voor jeugdigen en hun opvoeders werden overgeheveld naar gemeenten.
Het gaat hier over de Wmo 2015, Participatiewet en Jeugdwet. Het beleggen van deze wetten onder de verantwoordelijkheid van de gemeente moest een integrale benadering van de situatie van de inwoner mogelijk maken. Met een integrale benadering wordt bedoeld dat er naar alle leefgebieden van de inwoner moet worden gekeken vanuit alle wetten van het sociaal domein en aanpalende domeinen. Kijk bijvoorbeeld naar de gemeente Woudenberg. Zij hebben het sociaal domein uitbesteed aan coöperatie de Kleine Schans. De Kleine Schans heeft een gebouw waar mensen werken met diverse expertise binnen het sociaal domein: het Sociaal Team (Wmo en Jeugdwet), team Werk & Inkomen (participatiewet), team Samenleving, leerplicht en leerlingenvervoer. Door problemen integraal op te pakken, zou de inzet van zorg efficiënter en dus goedkoper zijn. Ze pakken hulpvragen van inwoners integraal op: iemand van het sociaal team gaat samen met leden van de andere teams op huisbezoek om niet alleen te kijken naar de hulpvraag gericht op bijvoorbeeld de Wmo, maar ook alle andere aspecten zoals participatie en inkomen te kijken. Daarop vooruitlopend werden de budgetten alvast flink gekort.
Daarnaast borduurt het gedachtegoed achter de decentralisaties voort op de ideeën van de Wmo 2007 en ‘De Kanteling’. In de Wmo 2007 stond de compensatieplicht centraal: gemeenten waren verplicht om mensen met een beperking of psychische problematiek te compenseren voor de beperkingen die zij ondervonden bij hun zelfredzaamheid en participatie.
In 2015 kwam de term eigen kracht naar voren, dit betekent dat iedereen in principe zelf verantwoordelijk is om problemen op te lossen. Mensen moeten eerst zelf of met hulp uit de omgeving, hun problemen oplossen en wanneer dit niet haalbaar is, dan kan er hulp vanuit de Wmo worden ingezet. De hulp moet goed aansluiten bij iemands persoonlijke situatie en mogelijkheden en die van hun netwerk. Een integrale benadering is hierbij belangrijk, dus: kijken naar alle leefgebieden en vanuit alle wetten en aanpalende domeinen. Bijvoorbeeld ook het betrekken van het wijkteam.
Soms wordt daarom ook gesproken van samenredzaamheid. Door een groter beroep te doen op de zelf- en samenredzaamheid en voorzieningen en diensten door gemeenten meer aanvullend op maat aan te bieden, moeten de omvang en kosten voor de verzorgingsstaat worden teruggebracht. Het idee dat iedereen naar vermogen een steentje bijdraagt en dat er een gemeenschappelijke plicht is om zorg voor en met elkaar te dragen. Dit is de participatiesamenleving gaan heten: iedereen doet en telt mee.
Met deze decentralisaties in het sociaal domein, kwam er ook een nieuwe wet voor de Wmo: de Wmo 2015.
Wmo 2015
De Wmo 2007 werd vervangen door de Wmo 2015. Het uitgangspunt is nog steeds, dat mensen op maat geholpen worden om zo lang mogelijk in de thuissituatie te blijven wonen en maatschappelijk actief te zijn. Eigen kracht is dus, zoals we net noemden, een belangrijk uitgangspunt in de Wmo 2015.
Taakstelling Wmo 2015
Met de komst van de Wmo 2015 is de gemeentelijke verantwoordelijkheid op het gebied van maatschappelijke ondersteuning met drie nieuwe taken uitgebreid. De nieuwe taken zijn erop gericht passende ondersteuning te bieden aan inwoners die hun problemen niet op eigen kracht kunnen oplossen. De hulp moet ervoor zorgen dat inwoners thuis kunnen blijven wonen waar mogelijk en zo veel mogelijk deel kunnen nemen aan de maatschappij.
Onder de bovenstaande taken vallen wat concretere voorzieningen. Hieronder lichten we de veelvoorkomende voorzieningen toe:
De eerste taak die de gemeente erbij kreeg was begeleiding gericht op herstel van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Deze begeleiding is er voor inwoners met een beperking, een chronische ziekte of psychosociale problemen. Er zijn verschillende soorten begeleiding, je hebt individuele begeleiding en groepsbegeleiding (bijvoorbeeld dagbesteding). In module 6 gaan we verder in op begeleiding.
De gemeente werd ook verantwoordelijk voor het organiseren van beschermd wonenen maatschappelijke opvang. Het gaat hier om inwoners die hun thuissituatie hebben verlaten omdat zelfstandig wonen (nog) niet kan, of omdat ze hun woning zijn kwijtgeraakt door overlast gevend gedrag, verslaving of schulden. Onder maatschappelijke opvang behoort ook de crisisopvang vanwege geweld in afhankelijkheidsrelaties (voorheen huiselijk geweld). In module 7 gaan we verder in op beschermd wonen en maatschappelijke opvang.
De derde nieuwe taak van de gemeente is respijtzorg. Bij respijtzorg neemt iemand anders de zorg van de mantelzorger over. De overname van zorg is niet nodig op medische gronden, maar is bedoeld om de mantelzorger te ontlasten. In module 6 leer je meer over respijtzorg.
Voor het uitvoeren van deze taken zijn geen specifieke voorzieningen in de wet vastgelegd. De gemeente mag deze zelf bepalen, zolang zij de taken maar uitvoeren.
Check, dubbelcheck
Ik weet welk begrip voor het compensatiebeginsel in de plaats is gekomen, namelijk ‘eigen kracht’.
Ik ken de uitbreidingen van taken in de Wmo 2015 ten opzichte van de Wmo 2007.
De Wmo 2015 kent een aantal voorlopers. Eigenlijk kun je de geboortedatum van de Wmo herleiden naar 1 april 1994. Toen werd de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) ingevoerd. Deze wet regelde dat de gemeente voor mensen met een aantoonbare chronische ziekte of lichamelijke beperking voorzieningen ging verstrekken op het gebied van wonen, vervoer en rolstoelen.
Voor 1 april 1994 was de gemeente al verantwoordelijk voor het aanpassen van woningen. Daarnaast was er nog een aantal andere wetten belangrijk:
De Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) was een volksverzekering tegen arbeidsongeschiktheid, waar in beginsel iedereen in Nederland voor was verzekerd. De wet kende twee soorten verstrekkingen: uitkeringen voor personen onder de 65 jaar die ten gevolge van een handicap gedeeltelijk of volledig arbeidsongeschikt waren en voorzieningen om andere gevolgen van de handicap weg te nemen. De AAW was ook verantwoordelijk voor vervoersvoorzieningen.
De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) was aan zet voor het leveren van langdurige medische zorg.
De Ziekenfondswet (Zfw) was bedoeld voor alle zorg gericht op genezing en behandeling van ziekten en aandoeningen, maar verstrekte ook loophulpmiddelen en rolstoelen.
Deze drie wetten waren belegd bij aparte instanties. Lastig te volgen hè? 😉 Het was ook een behoorlijk doolhof met eigen spelregels voor iedere speler. Zeker voor inwoners was het zorglandschap niet echt overzichtelijk.
Per 1 april 1994 is dus de Wvg ingevoerd om de verbrokkeling van wet- en regelgeving te verminderen, voor mensen met duurzame aantoonbare beperkingen. De gemeente kreeg met de invoering van deze wet de taak om te beoordelen of inwoners aanspraak konden maken op vervoersvoorzieningen, woningaanpassingen en rolstoelen. Met de invoering van de Wvg werden de voorzieningen beschikbaar voor alle inwoners met een aantoonbare ziekte of aandoening, ongeacht hun leeftijd.
Zeker waar het ging om vervoer, betekende dit een behoorlijke uitbreiding van de doelgroep. Voorheen was een vervoersvoorziening alleen beschikbaar voor werkenden of voor vervoer van en naar het ziekenhuis. Dit betekende dat de doelgroep die een beroep kon doen op ondersteuning door de gemeente bij de invoering van de Wvg opeens enorm was toegenomen. Gemeenten hebben deze taak opgepakt en de Wvg succesvol uitgevoerd.
Tegen de achtergrond van stijgende uitgaven voor zorg en een vergrijzende bevolking is het Rijk begin jaren negentig – ten tijde van de kabinetten Balkenende – gaan nadenken over een hervorming van de zorg. Een belangrijke aanleiding om hierover na te denken was het besef dat een ongeremde groei van onze verzorgingsstaat financieel niet houdbaar was.
Medisch-technische ontwikkelingen en de gestegen welvaart zorgden ervoor dat mensen steeds ouder werden. Daarnaast werden er minder kinderen geboren waardoor het aandeel ouderen in de bevolking ruimschoots het aantal jongeren ging overtreffen. Een kleiner wordende groep werkenden moest dus meer belasting gaan betalen om het voorzieningenniveau van een groeiende groep ouderen op peil te houden. Voor het behoud van het maatschappelijk draagvlak, solidariteit met de minder bedeelden moesten andere wegen bewandeld worden. Men ging werken aan een herinrichting van het zorglandschap waarbij ‘zorgen voor’ langzaam werd vervangen door ‘zorgen dat’.
Wmo 2007
In 2007 werd de eerste versie van de Wmo ingevoerd: de Wmo 2007. De stijgende uitgaven voor zorg, de vergrijzende bevolking en het besef dat de verzorgingsstaat financieel niet meer houdbaar was, zijn terug te zien in deze eerste Wmo. Met de invoering van de Wmo 2007 is de eerste stap gezet in de verschuiving van ‘zorgen voor’ naar ‘zorgen dat’. De Wmo 2007 is ontstaan uit een samenvoeging van (een aantal delen van) vier bestaande wetten. De Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), de Welzijnswet, de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg uit de Wet collectieve preventie volksgezondheid en de huishoudelijke verzorging uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten vormden vanaf 1 januari 2007 de Wmo 2007.
We leggen ze hieronder voor je uit.
Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg)
Met deze wet ben je al een beetje bekend. De gemeente was met de Wvg verantwoordelijk voor vervoersvoorzieningen, rolstoelen en woonvoorzieningen voor inwoners met aantoonbare beperking op het gebied van wonen of verplaatsen binnen- en buitenhuis.
Welzijnswet
De Welzijnswet betrof de gezamenlijke inspanning van verschillende overheden en particuliere initiatieven om activiteiten te ontwikkelen op het gebied van welzijn. Het werkveld van welzijn is met name gericht op het laten meedoen van inwoners in een kwetsbare positie. Het welzijnsbeleid ging bijvoorbeeld over de inzet van maatschappelijk werk, openbare ontmoetingsplekken en ontmoetingsactiviteiten.
Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) uit de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpg)
Gemeenten waren verantwoordelijk voor de Wcpg, waar de OGGZ een onderdeel van was. De OGGZ omvatte het bereiken van en hulp bieden aan mensen met problemen op meerdere gebieden, zoals schulden, verslaving, sociaal isolement, vervuiling en werkloosheid. De maatschappelijke opvang en verslavingszorg werden onderdeel van de Wmo 2007.
Huishoudelijke ondersteuning uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)
De AWBZ was een collectieve ziektekostenverzekering die uitgevoerd werd door de ziektekostenverzekeraars. Met de komst van de Wmo 2007 verschoof de verantwoordelijkheid voor huishoudelijke ondersteuning van ziektekostenverzekeraars naar gemeenten.
Met de nieuwe wet maakten we ook kennis met een nieuw begrip: het compensatiebeginsel. Het compensatiebeginsel hield in dat de gemeente alleen een voorziening verstrekte wanneer de beperkingen niet zelf, met behulp van de sociale omgeving of door de inzet van algemene voorzieningen konden worden opgelost.
Komt dat je bekend voor? We hadden het in de introductie van deze module al kort over een aantal belangrijke uitgangspunten van de Wmo 2015: eigen kracht en zelf verantwoordelijk zijn. Het compensatiebeginsel sluit aan op deze uitgangspunten. Hoewel we het begrip compensatiebeginsel niet meer hanteren, is dit uitgangspunt dus nog steeds geldig.
Vanaf 2007 moesten Wmo-voorzieningen ertoe leiden dat de persoon in staat was om:
een huishouden te voeren;
zich te verplaatsen in en om de woning;
zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbinding aan te gaan.
Opdracht: Om je scherp te houden, doen we even een korte nadenkopdracht. Wat valt je op aan bovenstaand lijstje ten opzichte van wat we schreven over de Wvg?
De oplettende lezer heeft door dat met de invoering van de Wmo 2007 de focus is verschoven van het verstrekken van voorzieningen naar het bereiken van doelen. De wet schreef gemeente niet langer voor welke voorzieningen zij moesten verstrekken, maar bij welke doelen zij haar inwoners moest kunnen ondersteunen. De inwoner en diens probleem kwam centraal te staan.
Door het landelijke project ‘de Kanteling‘ van de VNG in 2010 werden gemeenten aangemoedigd om de nieuwe invalshoek te gaan hanteren. Dus eerst kijken wat mensen zelf, met behulp van hun netwerk of door gebruik te maken van algemene voorzieningen, op kunnen lossen. Ook werd een inkomensafhankelijke eigen bijdrage ingevoerd. De basisgedachte was dat mensen ook zelf financieel naar vermogen een bijdrage moesten leveren aan de voorziening. De enige uitzondering daarop was, en is nog steeds, voor het gebruik van rolstoelen.
Even een korte introductie om te begrijpen waar we het in deze module over hebben. De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is een Nederlandse wet die sinds 1 januari 2015 geldt en door gemeenten wordt uitgevoerd. Het doel van de wet is: zorgen dat mensen zo lang mogelijk en zo zelfstandig mogelijk thuis kunnen wonen en kunnen deelnemen aan het dagelijks leven. Dit begint met het bevorderen van de leefbaarheid en sociale samenhang in dorpen en steden. Daarnaast moet de gemeente individuele inwoners ondersteunen, indien zij zelf onvoldoende zelfredzaam zijn en onvoldoende kunnen participeren in de samenleving. Gemeenten kunnen inwoners ondersteunen door het aanbieden van voorzieningen.
Verder is een belangrijk uitgangspunt binnen de Wmo de eigen kracht. Deze term is onlosmakelijk verbonden met de ontwikkelingen in het sociaal domein in de laatste jaren. Het betekent dat iedereen eerst zelf verantwoordelijk is om te doen wat die zelf kan. Inwoners proberen eerst zelf een oplossing te vinden voor hun ervaren problemen, voordat ze hulp van de gemeente krijgen.
Bepaalde jeugdhulp is zo specialistisch dat het niet logisch is om het op gemeentelijk niveau in te kopen. Je moet je voorstellen dat een aanbieder zoals FIER (die zeer specialistische hulp levert bij geweld, mensenhandel en prostitutie) dan met alle 342 gemeenten in Nederland apart moet onderhandelen en een contract afsluiten voor een tiental jeugdigen. Dat zou zo’n administratieve rompslomp zijn, dat voor dit soort situaties het LTA bestaat. Het gaat bijvoorbeeld om hulp in het kader van eetstoornissen, gesloten jeugdhulp voor tienermoeders, hulp bij zeldzame ziekten of geheime opvang bij eerwraak of mensenhandel.
Het gaat om zorg die aan de volgende criteria voldoet:
Aantal cliënten: Het aantal cliënten is zo klein dat het per regio van gemeenten moeilijk is om daarvoor een goed aanbod te contracteren waardoor er risico’s ontstaan om cliënten goed te bedienen;
Ordening van het aanbod: het aanbod is zo gespreid over het land en klein in omvang dat organisatie op lokaal of regionaal niveau extra hoge transactiekosten en/of administratieve lasten met zich meebrengt;
(Zorg)inhoud van het aanbod: de inhoud van het aanbod is zo specialistisch dat de kans op het organiseren van een alternatief op lokaal niveau moeilijk zal zijn en de drempel voor een aanbieder, om dit als nieuwe dienst aan te gaan bieden, hoog is.
De Vereniging van Nederlandse Gemeente (VNG) maakt op landelijk niveau de contractafspraken, het Landelijk Transitie Arrangement. In het LTA is vastgelegd welke aanbieders, welke dienst mogen leveren, tegen welk tarief en tegen welke voorwaarden. Je kunt hier een lijst vinden van de zorg waar de VNG afspraken over heeft gemaakt. Een gemeente kan gebruik maken van een LTA-overeenkomst wanneer de jeugdige aan bepaalde criteria voldoet. De criteria verschillen per vorm van zorg en zijn opgenomen in het programma van eisen van het LTA.
En nu kun je al het bovenstaande weer vergeten, want de gemeente heeft verder niet zoveel te vinden van de LTA afspraken. Sterker nog, de aanbieder meldt bij aanvang alleen maar dat hij zorg gaat leveren en laat achteraf pas weten welke zorg geleverd is. Dit omdat de zorg zo specialistisch is dat dit vooraf vaak nog niet helder is. De meeste LTA’s komen via het berichtenverkeer bij de backoffice binnen en zie je als jeugdprofessional niet. De backoffice herkent ze aan de specifieke code van LTA producten. Er wordt meestal verwezen vanuit de medisch specialist in het ziekenhuis of de psychiater en zelden via de gemeente.
Wat de gemeente wél moet doen is het woonplaatsbeginsel checken én de zorg financieren 😉.
Opdracht:
Neem hier eens een kijkje in de LTA voor het gebruik van de vier landelijke academische centra voor kinder- en jeugdpsychiatrie. Op pagina 4 onder ‘aard problematiek van het kind’ kun je vinden waaraan een kind moet voldoen om toegang te krijgen tot deze vorm van financiering.
Check ook eens of er in jouw gemeente een werkinstructie is gemaakt hoe je een LTA-indicatie regelt.
Check, dubbelcheck
Ik weet waarom bepaalde zorg landelijk via het LTA wordt ingekocht.
Ik weet wanneer de gemeente van een LTA-overeenkomst gebruik maakt.
Je hebt na een eindeloze zoektocht dé perfecte aanbieder gevonden, maar die is niet gecontracteerd! Wat nu?
In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente een maatwerkovereenkomst sluiten met een aanbieder voor een voorziening van een individuele jeugdige. Bijvoorbeeld wanneer:
De jeugdige een voorziening nodig heeft waarin de door de gemeente gecontracteerde aanbieders niet kunnen voorzien; en
De ouders en het sociaal netwerk van de jeugdige niet voldoen aan de voorwaarden voor een pgb.
De gemeente maakt bij een maatwerkovereenkomst voor één jeugdige contractafspraken met de aanbieder over het inkopen van de voorziening (want zonder contract/overeenkomst mag een aanbieder geen zorg leveren). Het sluiten van een maatwerkovereenkomst kost veel tijd en het is voor een gemeente niet haalbaar om dit voor elke jeugdige te doen. Je moet dan ook heel goed motiveren waarom het niet mogelijk is om bij een gecontracteerde aanbieder terecht te kunnen.
Voorbeeld
Stel je hebt een geschikte plek in een gezinshuis voor jouw jeugdige gevonden, maar dit gezinshuis is niet gecontracteerd in jouw regio. Dan zul je moeten motiveren waarom je niet kiest voor een gezinshuis in de regio. Je moet onderbouwen dat je gecheckt hebt dat er geen plek is bij de gecontracteerde gezinshuizen en/of dat de plekken die er zijn niet geschikt zijn. Vaak worden jeugdigen bijvoorbeeld geweigerd als ze niet bij de groepssamenstelling passen. Heb je dit onderzoek goed gedaan en kun je motiveren dat het noodzakelijk is dat deze aanbieder moet worden ingezet, dan kan hiervoor een maatwerkcontract worden afgesloten.
Omdat het zoveel administratieve lasten oplevert staat niemand te springen om een maatwerkovereenkomst. Omdat het net een andere route is gaat er vaak van alles mis met de administratie en declaratie rondom dit soort overeenkomsten. Probeer het dus altijd te voorkomen als het niet nodig is. Maar als het nodig is leg er dan zo’n goede motivering onder (en dat kan je nu), dat niemand eromheen kan!
Opdracht:
De meeste gemeenten hebben een apart werkproces voor zorg via een niet gecontracteerde aanbieder. Zoek deze op voor jouw gemeente.
Wat zijn de stappen die je als consulent kunt volgen? Is dit proces helder?
Check, dubbelcheck
Ik weet wat een maatwerkovereenkomst is.
Ik weet wanneer een gemeente gebruik maakt van een maatwerkovereenkomst.
Met een PGB kunnen ouders de benodigde ondersteuning zelf inkopen. Dit betekent dat iemand zelf de ondersteuning regelt bij een partij waarmee de gemeente geen contract heeft. Bij ondersteuning via PGB komt er meer regelwerk om de hoek kijken dan bij ZIN. Ouders moeten bijvoorbeeld zelf een aanbieder zoeken, afspraken maken over de uren en hoe de zorg geleverd wordt, de kwaliteit waarborgen en facturen indienen.
De gemaakte afspraken, doelen voor de hulp en de motivering beschrijven ouder(s) zelf in een budgetplan. De gemeente toetst dit plan en geeft een passend budget. Dit klinkt misschien als onnodige rompslomp, maar een PGB heeft ook voordelen.
Voordelen van een PGB
Een voordeel van een PGB is de keuzevrijheid. Zo kun je er met een PGB voor kiezen om iemand uit je sociale netwerk in te zetten voor ondersteuning. Een tante kan bijvoorbeeld betaald hulp bieden ter ontlasting van de gezinssituatie. Dit kan in het kader van een bekend gezicht, duurzame inzet van hulp en zo thuis mogelijk vaak ook goed gemotiveerd worden. Ook kun je met een PGB een zorgaanbieder inzetten waar de gemeente geen contract mee heeft, bijvoorbeeld omdat een bepaalde behandelvisie jou als ouder erg aanspreekt. Art. 2.3 van de Jeugdwet schrijft bijvoorbeeld voor dat je rekening moet houden met iemands geloof, levensovertuiging en culturele achtergrond. Dit kan dus een goede motivatie zijn om voor een PGB te kiezen. Je ziet ook regelmatig PGB’s voor kinderen die tegen de WLZ aanschuren met zeldzame ziektebeelden. Deze kinderen hebben vaak 24 uur per dag en op onplanbare tijden hulp en ondersteuning nodig in de thuissituatie. Dit is vanuit reguliere zorgorganisaties bijna niet beschikbaar. Dit wordt daarom vaak vanuit een mix van ondersteuning door het eigen netwerk en ZZP’ers georganiseerd en gefinancierd met een PGB.
Verdieping We behandelen het PGB hier bewust als financieringsvorm. Soms wordt het PGB gezien als een voorziening. Ouders vragen dan bijvoorbeeld een PGB aan ter ontlasting van de gezinssituatie. Maar een PGB kan niet ontlasten of iets oplossen. Het kan slechts de noodzakelijke hulp of voorziening bekostigen, bijvoorbeeld begeleiding, persoonlijke verzorging of respijtzorg.
Als jeugdprofessional doe je er goed aan om het PGB niet ingewikkelder te maken dan dat. Het is belangrijk om altijd terug te gaan naar de kern; een zorgvuldig onderzoek (module 3). Onderzoek wat de vraag is, welke problemen daaraan ten grondslag liggen, welke hulp daarbij nodig is, welk deel daarvan vanuit eigen kracht of voorliggend opgelost kan worden en voor welk deel een individuele voorziening nodig is. Als de noodzakelijke hulp niet beschikbaar is binnen ZIN, dan kun je onderzoeken of de benodigde hulp vanuit een PGB gefinancierd kan worden.
Betaling van het PGB
De hoogte van het PGB staat niet landelijk vast. Het tarief kan dus per gemeente verschillen. Het tarief is vaak vastgesteld voor een aantal voorzieningen, begeleiding heeft bijvoorbeeld een ander tarief dan persoonlijke verzorging. Daarnaast werken gemeenten vaak met verschillende tarieven voor professionele organisaties, zzp’ers en voor niet professionele ondersteuning, bijvoorbeeld hulp door een familielid, kennis of vriend.
Het PGB wordt niet direct op de bankrekening van de inwoner gestort. Het geld gaat namelijk naar de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De SVB betaalt – na de controle van de facturen – de zorgleverancier uit in opdracht van de inwoner. Dit heet het trekkingsrecht. Op deze manier is er minder kans op fraude.
Voorwaarden PGB
Omdat een PGB organisatorisch meer vraagt van de ouders of het sociaal netwerk van de jeugdige zijn er een aantal voorwaarden gesteld. De voorwaarden zijn in ieder geval:
Bekwaamheid: ouders of het sociaal netwerk moeten op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen (communicatie, coördineren zorg, zelf kwaliteit borgen, budget kunnen beheren of dit over kunnen laten aan een budgetbeheerder, bekend zijn met de regels en plichten die komen kijken bij een PGB).
Motivering: Waarom kiezen ouders voor een PGB en geen ZIN?
Zorg aanschaf moet veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn. Gemeenten controleren dit soms door mensen achteraf te vragen naar de ervaringen van de geleverde zorg uit het PGB. Soms wordt er ook gecontroleerd of de hulpverlener een BIG of SKJ registratie heeft of wil een gemeente dat informele hulpverleners een VOG overleggen.
Professioneel tarief of niet-professioneel tarief. De meeste gemeenten maken onderscheid tussen verschillende PGB-tarieven. Zo kan het bijv. zijn dat de gemeente een tarief van 50% (t.o.v. ZIN) hanteert voor ondersteuning door het netwerk, 75% voor ondersteuning door een ZZP’er en 90% voor ondersteuning door een professionele organisatie.
Wanneer ouders voor een PGB kiezen, horen ze dit verplicht te motiveren in een PGB-plan/budgetplan. Daarnaast kan er in een gesprek of door middel van een test onderzocht worden of iemand een PGB kan beheren. Een veel gebruikte PGB vaardigheidstest is die van Per Saldo.
Zoals je weet zijn gemeenten verplicht om hun jeugdbeleid vast te leggen in een verordening. In de jeugd-verordening stellen gemeenten ook regels op voor het PGB. Per gemeente verschilt het hoe gedetailleerd ze dit vormgeven. In sommige verordeningen wordt ook iets opgenomen over de weigeringsgronden van het PGB. Het komt ook voor dat ze dit in een apart besluit aan bod laten komen. Zoek voor jouw gemeente het volgende op:
Was is er over PGB’s opgenomen in de verordening en het beleid van jouw gemeente?
Wordt er iets gezegd over de hoogte van het PGB t.o.v. een voorziening in natura?
Wordt er iets gezegd over de weigeringsgronden?
Kun je de tarieven terugvinden? Is er verschil tussen professioneel en niet-professioneel tarief?
Is het opstellen van een PGB-plan een voorwaarde voor toekenning? Of andersom een weigeringsgrond?
Is degene die in dienst genomen wordt op basis van een PGB verplicht een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) af te geven?
Zijn er sancties verbonden aan het schenden van de plicht om wijzigingen te melden?
Verdieping De beoordeling van eigen kracht bij informele PGB’s geeft nog steeds veel discussie binnen de Jeugdwet. Wij zijn hier in module 3 op ingegaan, dus lees dat nog even terug als je hier meer over wilt weten. Daarnaast heeft het sociaal web hier een goed artikel over geschreven. In dit artikel kun je ook lezen waarom de invoering van de Jeugdwet en de historie van de PGB’s deze problemen mede veroorzaakt heeft.
Check, dubbelcheck
Persoonsgebonden budget is mij bekend en ik weet dat de betaling via de SVB loopt.
Ik weet wat de voorwaarden voor het toekennen van een pgb zijn.
Zorg in natura (ZIN) was in 2018 (en is nog steeds) met 95% verreweg de meest voorkomende financieringsvorm voor de jeugdwet volgens het CBS. Bij deze vorm wordt de jeugdhulp door de gemeente ingekocht. De gemeente heeft vooraf afspraken gemaakt met de zorgaanbieders. Dit noemen we de inkoopvoorwaarden. De gemeente stelt hierin vast:
Voor welk tarief een aanbieder hulp mag leveren.
Aan welke kwaliteitseisen de aanbieder moet voldoen. Bijvoorbeeld wanneer een regiebehandelaar nodig is, hoeveel kinderen maximaal in een groep voor dagbehandeling mogen zitten of wat het opleidingsniveau van de hulpverlener moet zijn voor specifieke vormen van hulp.
Welke bijzondere voorwaarden er zijn. Zoals welke hulp wel of niet samen geboden kan worden. Of reistijd of administratietijd wel of niet inbegrepen is. Hoe lang een bepaalde vorm van hulp geleverd mag worden of wat het maximaal aantal uren per week is voor een hulpvorm.
Administratieve voorwaarden. Zoals dat de aanbieder tijdig declareert en cijfers aanlevert als de gemeente daarom vraagt.
Voor hulp kan het gezin alleen uit de gecontracteerde aanbieders kiezen. Dit kun je zien als een beperking voor ouders, zij hebben namelijk maar een beperkt aanbod om uit te kiezen. Hoe beperkt verschilt erg per gemeente en inkoopstrategie, maar dat is weer een heel ander verhaal. Wat goed is om te weten is dat de gemeente de wettelijke taak heeft om een passend zorglandschap te creëren. De gemeente is dus verantwoordelijk om met aanbieders te zorgen dat voor iedere zorgvraag in principe een passend aanbod is.
Daarnaast scheelt het heel veel rompslomp. Je krijgt als ouder niet te maken met stapels administratie en hoeft ook niet zelf de facturen in te dienen. Alle administratieve rompslomp wordt door de aanbieder en de gemeente aan de achterkant geregeld voor de inwoner.
Opdracht: Alle gemeentes hebben voor hun jeugdprofessionals een overzicht van welke aanbieders zij hebben gecontracteerd voor welke hulp. Zoek voor jouw gemeente uit waar je dit overzicht kunt vinden en neem een kijkje naar de gecontracteerde aanbieders.
Vind je het aanbod divers? Mis je bepaalde belangrijke aanbieders voor bepaalde hulp?
Als er aanbod mist dan kunnen daar allerlei redenen voor zijn. Sommige aanbieders willen niet gecontracteerd worden. Sommige aanbieders voldoen niet aan de inkoopvoorwaarden en zijn geweigerd. Soms is er onvoldoende aanbod en moet de gemeente erop sturen dat meer aanbieders die vorm van hulp gaan leveren (bijvoorbeeld bij pleegzorg en gezinshuizen) of soms ontstaan nieuwe zorgbehoeften waar nog aanbod voor opgezet moet worden (er is nu bijvoorbeeld meer vraag naar ondersteuning bij genderdysforie of hoogbegaafdheid dan 15 jaar geleden, omdat het toen simpelweg minder bekend was). De signalen die jij in de praktijk opmerkt zijn super belangrijk! Dus geef het altijd door als je ziet dat er gaten in het zorgaanbod zijn.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat ZIN betekent en hoe dit gefinancierd wordt.
Nu je een beeld hebt bij de verschillende vormen van jeugdhulp, gaan we kijken hoe die hulp gefinancierd wordt. Er zijn vier financieringsvormen mogelijk:
Zorg in natura (ZIN)
Persoonsgebonden budget (PGB)
Landelijk transitiearrangement (LTA)
Maatwerkovereenkomst
We gaan ze hierna één voor één behandelen. Waar we het niet over gaan hebben is een eigen bijdrage. Die bestaat in tegenstelling tot de Wmo, Zvw en WLz namelijk niet in de Jeugdwet. De regering heeft in het recent verschenen coalitieakkoord wel voorgenomen om de mogelijkheid hiervan te onderzoeken. Dus wie weet wordt deze module in de toekomst nog uitgebreid 😉.
Check, dubbelcheck
Ik weet welke financieringsvormen er zijn.
We gebruiken cookies voor een goede werking van onze website. Met het plaatsen van deze cookies verzamelen we geen persoonsgegevens! Voor meer informatie bekijk ons cookiebeleid.AkkoordCookiebeleid