En dan nu de residentiële zorg. Jeugdhulp kan ook geboden worden in de vorm van verblijf buiten de eigen gezinssituatie. Deze zogenaamde residentiele jeugdzorg is in de meeste gevallen zwaarder van aard dan de ambulante tegenhangers. Deze zorg kan komen in de volgende vormen:
Gesloten jeugdhulp
Pleegzorg en gezinshuis
Verblijf in instelling
Medisch kinderdagverblijf
Begeleid wonen/kamertraining
In het kader van zo licht waar mogelijk zo zwaar als nodig, zal residentiele jeugdzorg pas worden ingezet wanneer ambulante zorg niet toereikend blijkt.
Check, dubbelcheck
Ik weet welke vormen van residentiële zorg er zijn.
In de Jeugdwet is geregeld dat jeugdigen ook op de jeugdhulp locatie moeten kunnen komen. Wanneer zij op grond van medische redenen of zelfredzaamheid niet in staat zijn om zelfstandig naar de locatie voor jeugdhulp te reizen, dan moet de gemeente dit organiseren. Dit is geregeld in art.2.3 lid 2 van de Jeugdwet.
Een handig ezelsbruggetje is dat ‘de wet’ waar het vervoer naartoe gaat in principe verantwoordelijk is:
Vervoer naar jeugdhulp -> Jeugdwet
Vervoer naar ziekenhuis -> Zorgverzekeringswet
Vervoer naar school -> Leerlingenvervoer
Vormen van vervoer
Vervoer kan breed geïnterpreteerd worden. Dit omvat bijvoorbeeld:
Taxibusje van speciaal onderwijs, naar locatie voor dagbesteding voor jeugdhulp. Vaak zijn er aanbieders die een groepje kinderen ophalen. De aanbieder regelt dit dan en de gemeente koopt dit bij de aanbieder in middels Zorg in Natura (ZIN).
Vergoeding van een OV kaart als het kind zelfstandig kan reizen, maar het gezin de kosten hiervoor niet kan dragen.
Vergoeding voor benzine aan ouders om hun kind naar het medisch kinderdagverblijf te vervoeren. Ouders zijn in dit geval financieel onvoldoende zelfredzaam om dit te kunnen bekostigen. Met de vergoeding kunnen zij dit wel doen (en dit voorkomt dat er een taxi voor het kind ingezet moet worden).
Een onkostenvergoeding kan ook aan derden worden betaald. Soms wil een tante of buurman die wel een auto heeft best helpen om een jeugdige te vervoeren, maar niet de kosten voor het vervoer dragen.
Er wordt begeleiding ingezet om een kind zelfstandig te leren reizen met bijvoorbeeld fiets of OV naar de jeugdhulp locatie. Dit wordt soms ook vanuit het vrijwillig kader georganiseerd door bijvoorbeeld MEE of de vrijwilligersorganisatie in de gemeente.
Soms moet individueel taxivervoer ingezet worden. Dit kan zijn als ouders bijvoorbeeld geen vervoer hebben, overbelast zijn en niet in staat om hun kind te begeleiden. Taxivervoer is duur (soms duurder dan de jeugdhulp zelf) en is daarom echt een laatste optie.
Soms moet je creatieve oplossingen bedenken. Zo wordt er soms snel individueel taxivervoer ingezet als een kind gedragsproblemen heeft in de taxibus. Terwijl je ook kunt kijken of bijvoorbeeld een ouder of andere begeleider mee kan in de bus om de jeugdige hierin te begeleiden. Of als ouders bijvoorbeeld wel heen kunnen rijden, maar niet kunnen ophalen dan kun je ook half om half vervoer inzetten.
Onderzoek naar vervoer
Een aanvraag voor vervoer moet je eigenlijk exact hetzelfde behandelen als een aanvraag voor Jeugdhulp.
Je onderzoekt:
Wat is de hulpvraag?
Welke problemen spelen er?
Welke hulp in aard en omvang is nodig?
Wat kan opgelost worden vanuit eigen kracht, voorliggende en/of andere voorzieningen?
Bepaal of er een voorziening op grond van de Jeugdwet getroffen moet worden.
Hieronder een uitgewerkt voorbeeld van een vervoersvraag:
De hulpvraag: Er is een hulpvraag voor vervoer van en naar de jeugdhulplocatie voor 4 dagen in de week.
De problemen in kaart: Ouder(s) beschikken over een auto en zijn 3 van de 4 dagen beschikbaar en in staat zijn om hun kind te brengen. Echter leidt dit tot financiële problemen. De jeugdige is 14 jaar en kan in principe zelfstandig reizen, maar is daartoe op dit moment onvoldoende zelfredzaam. Dit zou aangeleerd kunnen worden. Ouders zijn zelf beschikbaar en in staat om hun kind te begeleiden, maar zijn onvoldoende financieel zelfredzaam om de kosten voor de OV kaart voor zichzelf en de jeugdige te bekostigen.
Wat is nodig: Er is 4 dagen in de week vervoer nodig om op de jeugdhulp locatie te arriveren. Dit kan in de vorm van begeleiding en/of financiële ondersteuning.
Wat kan voorliggend opgelost worden: De jeugdige kan aangeleerd worden om zelfstandig te reizen met het OV. De jeugdige is aangemeld bij MEE om dit met behulp van een vrijwilliger te leren. Zelfstandig vervoer middels OV zal langzaam opgestart en uitgebreid worden zodat de jeugdige hieraan kan wennen, met als doel dat de jeugdige binnen 6 maanden zelfstandig met het OV kan reizen. Ouders brengen in eerste instantie de jeugdige zelf met de auto. De dag dat ouders niet beschikbaar zijn om het vervoer te organiseren is een buurvrouw bereid gevonden om te rijden.
Is jeugdhulp nodig? De ouders zijn met behulp van netwerk en inzet van MEE in staat en beschikbaar om de jeugdige te vervoeren van en naar de jeugdhulp locatie en de zelfredzaamheid van de jeugdige te vergroten. Dit heeft wel tot gevolg dat er financiële problemen ontstaan. Er is dus onvoldoende (financiële) eigen kracht. Voor dat deel wordt jeugdhulp ingezet om deze belemmering op te heffen. Dit gebeurt middels een onkostenvergoeding voor benzine voor ouders en buurvrouw gedurende maximaal 6 maanden. Daarnaast een onkostenvergoeding voor de OV kaart voor het betreffende traject.
Opdracht:
En herken je in bovenstaande voorbeeld ook de vragen die je moet beantwoorden rondom eigen kracht?
a. Is de ouders in staat om de hulp te bieden? b. Is de ouder beschikbaar om de hulp te bieden? c. Leidt het bieden van de hulp niet tot overbelasting? d. Leidt het bieden van de hulp niet tot financiële problemen?
Lastige situaties
Het vervoer is alleen bedoeld voor de jeugdige. Stel ouders willen hun kind in een instelling of pleeggezin opzoeken, maar kunnen hun treinkaartje niet betalen, dan valt dit niet onder de Jeugdwet.
Alleen ritten waarbij de jeugdige aanwezig is worden vergoed. Stel ouders brengen hun kind naar de dagbesteding, dan wordt alleen de rit met kind vergoed. Willen ze tussendoor naar huis, dan kan dat niet vergoed worden vanuit de Jeugdwet. Dit heeft tot gevolg dat ouders dan dus alsnog niet in staat zijn om hun kind te brengen. Dit lossen sommige gemeenten op door een maximale vergoeding van 32 cent i.p.v. 19 cent in het beleid op te nemen.
Vervoer in crisissituaties/ tijdelijke plaatsingen. Er willen nog weleens problemen zijn rondom tijdelijke plaatsingen. Het is dan belangrijk dat een jeugdige een zo normaal mogelijk leven kan leiden. Dat ze bijvoorbeeld in het weekend naar huis kunnen. Dat ze naar hun eigen sportclub kunnen blijven gaan en vrienden kunnen zien. Dit valt een beetje overal tussenin. In eerste instantie blijven ouders verantwoordelijk. In dit soort zaken is het belangrijk om goed naar het belang van de jeugdigen te blijven kijken en te motiveren waarom wel/niet een uitzondering wordt gemaakt.
e
Vervoer gericht op participatie. Het kan belangrijk zijn om vervoer te regelen om simpelweg mee te kunnen doen. Denk hierbij aan vervoer naar de supermarkt, een sportclub of sociale contacten. Dit valt wettelijk gezien onder de Wmo. Maar je kunt je voorstellen dat de Wmo niet zomaar de ritjes naar de voetbalclub vergoedt. Mocht je zo’n situatie hebben, overleg dan eerst met je Wmo collega wat de mogelijkheden zijn.
Jeugdhulp i.p.v. onderwijs. Een veelvoorkomende situatie is dat een jeugdige geen onderwijs meer volgt en in plaats daarvan dagbesteding ontvangt. Er is dan geen recht meer op leerlingenvervoer en vanuit de Jeugdwet zijn de regels rondom vervoer heel anders waardoor recht op vervoer vervalt. Je kunt je voorstellen dat dit voor ouders lastig te begrijpen is. Sommige gemeenten maken hier in het beleid een uitzondering voor.
Buitengebieden. Je ziet een groot verschil tussen vervoersaanvragen in buitengebieden of stedelijke gebieden. In de stad wordt vaak veel vanuit de aanbieder georganiseerd en zijn voorzieningen dichtbij. In buitengebieden zijn voorzieningen over een veel groter gebied uitgesmeerd. Vooral de afstand, reistijd, gebrek aan OV en gebrek aan collectief vervoer zorgen er dan voor dat er veel individuele vervoersvragen ontstaan.
Filosofie momentje: De meeste vervoersvragen zijn eenvoudig. Maar kijk eens naar onderstaande casus. Wat zou jij als jeugdprofessional doen in deze situatie?
Een kind is uit veiligheidsredenen tijdelijk bij familie geplaatst maar heeft toetsweek. Zij kan niet op eigen gelegenheid of vanuit het netwerk naar school gebracht worden. School kan regelen dat ze al haar toetsen in twee dagen kan maken, zodat ze in ieder geval het schooljaar kan halen. Er moet alleen geregeld worden dat het kind daar komt.
a. Leerlingenvervoer geeft aan dat de gemeente waar zij verblijft verantwoordelijk is, maar zij doen er 6 weken over om een besluit op de aanvraag te nemen. b. Wmo geeft aan dat vervoer naar school niet onder de Wmo valt en dat ze niets kunnen doen. c. Vanuit de Jeugdwet mag je geen vervoer naar school financieren, alleen naar een jeugdhulp locatie. Wettelijk gezien mag je dus ook niets inzetten.
Check, dubbelcheck
Ik weet wanneer vervoer vanuit de jeugdwet ingezet wordt.
Ik weet wat er met eigen kracht op het gebied van vervoer bedoeld wordt.
Je hebt in module 4 al gelezen over het spanningsveld tussen onderwijs en Jeugdwet. Eén van de speelvelden in dit spanningsveld is dyslexiezorg. Iemand heeft dyslexie wanneer:
het niveau van lezen en/of spelling significant ligt onder hetgeen van het kind, gegeven zijn of haar leeftijd en omstandigheden, verwacht mag worden.
de lees- en/of spellingsproblemen hardnekkig zijn. De problemen met lezen en/of spellen op woordniveau blijven bestaan, ondanks adequate remediërende instructie en begeleiding.
Verantwoordelijkheid
Scholen/Samenwerkingsverbanden zijn in principe aan zet om de basiszorg rondom dyslexie op school te organiseren. Is er sprake van Ernstige Dyslexie (ED), dan zijn gemeenten verantwoordelijk voor de diagnose en behandeling.
Dyslexiezorg vanuit de Jeugdwet wordt in principe geboden aan kinderen tussen de 7 en 12 jaar. Wanneer een jeugdige naar de middelbare school gaat is het signaleren, diagnosticeren en begeleiden de verantwoordelijkheid van de betreffende school. Samenwerkingsverbanden (bestaande uit meerdere schoolbesturen) maken afspraken over wat bij basisondersteuning hoort (bijvoorbeeld ondersteuning van leerlingen met lees- en spellingproblemen). Dit hoort iedere school aan te bieden. Ook maken deze samenwerkingsverbanden afspraken over wat bij extra ondersteuning hoort. Dit wordt bekostigd door het samenwerkingsverband.
Ernstige dyslexie (ED)
Voorheen kwam je alleen in aanmerking voor diagnose en behandeling van dyslexie als er sprake was van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED). Dit is aangepast naar Ernstige Dyslexie (ED) waardoor behandeling voor Dyslexie nu toch mogelijk is ook al is er een andere stoornis aanwezig. Of sprake is van ED wordt bepaald aan de hand van het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling. Meestal levert de school een rapport aan bij de gemeente waaruit blijkt dat alle stappen doorlopen zijn en waaruit blijkt dat sprake is van ED. De gemeente doet dan geen uitgebreid onderzoek meer.
Hulpmiddelen
Hulpmiddelen (voor dyslexie) vallen niet onder jeugdhulp. Gemeenten zijn dan ook niet verantwoordelijk voor het bieden van hulpmiddelen (denk bijvoorbeeld aan speciale software). Scholen zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van hulpmiddelen, omdat zij in het kader van passend onderwijs verantwoordelijk zijn voor het bieden van een goede onderwijsplek aan bijvoorbeeld leerlingen met dyslexie.
Verdiepingskans: Afwijkende uitspraak De rechtbank Overijssel heeft in een casus geoordeeld dat de gemeente verantwoordelijk is voor dyslexiezorg voor een jeugdige met EED die op de middelbare school zit. Deze jeugdige heeft een zeer ernstige vorm van dyslexie en kan de theorie op de middelbare school alleen begrijpen als er één-op-één begeleiding is. Volgens de rechtbank moet de gemeente haar verantwoordelijkheid nemen, omdat de jeugdige tussen verschillende regelingen valt. Ook is niet gebleken dat het college een beleid voert, waarin hulp bij dyslexie beperkt wordt tot leerlingen van de basisschool. De hele uitspraak kun je hier lezen.
Check, dubbelcheck
Ik weet wanneer een gemeente verantwoordelijk is voor dyslexiezorg.
Persoonlijke verzorging wil zeggen ondersteuning bij algemene dagelijkse handelingen en verzorging. Voorbeelden hiervan zijn ondersteuning bij wassen, gebitsverzorging, aankleden, toiletgang of eten. Deze ondersteuning kan inhouden dat de zorg wordt overgenomen, of dat de jeugdige wordt geleerd hoe hij/zij dit zelf kan doen. Persoonlijke verzorging is bedoeld voor “jeugdigen met verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperkingen of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt” (art. 1.1 Jeugdwet).
Onder persoonlijke verzorging verstaan we ‘verzorgende handelingen die gericht zijn op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL)’. Het gaat vaak om jeugdigen met een ontwikkelingsachterstand, een verstandelijke- of meervoudige beperking en/of gedragsproblemen.
Zorgverzekeringswet
Als de persoonlijke verzorging zich richt op geneeskundige handelingen of handelingen met een hoog risico hierop, dan valt dit onder de Zorgverzekeringswet. Denk bijvoorbeeld aan wondverzorging, toedienen van medicijnen, sondevoeding of het wisselen van een stoma. Richt de hulp zich op (het aanleren van) van ADL taken dan valt dit onder de Jeugdwet. Heb je dit niet meer scherp? Kijk nog even terug in module 4 bij de informatie over de Zorgverzekeringswet.
Wet langdurige zorg
In sommige gevallen is de Wlz aan zet. Bij een minderjarige zal dit niet snel het geval zijn. Het gaat dan om zeer ernstig beperkte kinderen waarbij op jonge leeftijd al helder is dat er geen verbetering zal zijn en er eigenlijk geen mogelijkheid tot aanleren van vaardigheden is. Denk bijvoorbeeld aan een kind dat vanwege broze botten continu toezicht nodig heeft. Of een kind waarbij continu verstikkingsgevaar is en daarom 24 uur per dag, ook ‘s nachts, toezicht nodig is. Of een kind dat verstandelijk beperkt is en een spierziekte heeft waardoor het kind met 4 jaar nog niet kan praten, niet zindelijk is, niet zelfstandig kan verplaatsen en voortdurend toezicht nodig heeft. Deze kinderen zullen veelal eerst vanuit de Jeugdwet hulp ontvangen (vaak in de vorm van een pgb) en op een gegeven moment richting de Wlz overgaan.
Filosofiemoment: Persoonlijke verzorging kan vanuit verschillende wetten gefinancierd worden. Dit zorgt er bij gehandicapte kinderen in sommige gevallen voor dat de ouders eerst de zorgverzekering bellen, door hen naar de gemeente verwezen worden, door gemeenten verwezen worden naar de Wlz en dat hun Wlz-aanvraag daarna wordt afgewezen. Een echt ‘van het kastje naar de muur’ verhaal dus.
Hoe zou jij handelen als consulent als ouders van een gehandicapt kind zich bij jou melden met een hulpvraag voor persoonlijke verzorging?
Check, dubbelcheck
Ik weet vanuit welke wetten persoonlijke verzorging ingezet kan worden.
Zoals we al vaker besproken in deze training biedt de Jeugdwet ook ondersteuning aan ouders. Hopelijk kun je je uit het begrippenkader nog herinneren dat onder ouders de volgende personen worden gerekend: ouders met gezag, adoptiefouders, stiefouders en anderen die de jeugdige opvoeden en tot het gezin behoren. Uitgezonderd zijn pleegouders omdat zij vanuit de pleegzorginstelling ondersteuning kunnen krijgen. We beschrijven hieronder twee vormen, namelijk opvoedondersteuning en begeleide omgang.
Opvoedondersteuning
Met opvoeden wordt bedoeld: het onderhouden, verzorgen en grootbrengen van een kind in sociale, emotionele, intellectuele en morele zin. De hulp komt meestal neer op advies of begeleiding in de vorm van opvoedcursussen, trainingen of intensieve pedagogische gezinsbegeleiding.
Begeleide omgang
Naast opvoedondersteuning biedt de Jeugdwet ook de mogelijkheid tot begeleide omgang. Deze vorm van begeleiding kan bijvoorbeeld worden ingezet na een scheiding waarbij ouders moeite hebben om een goede omgangsregeling te treffen. De begeleider ondersteunt bij het maken van afspraken en bij de omgang zelf. Hierbij staat het belang van de jeugdige centraal. Begeleide omgang kan thuis maar ook op locatie plaatsvinden. Er bestaan ook zogenaamde omgangshuizen.
Verdieping: Jeugdhulp voor de ouder kan al ingezet worden voor de geboorte van de jeugdige. De hulp wordt dan aangemerkt als ‘in het belang van de ongeboren vrucht’ (artikel 2 BW). Dit is toch wel preventie optima forma, niet waar? In het programma een Kansrijke Start zet de Rijksoverheid extra in op goede ondersteuning van jeugdigen en ouders in de eerste 1000 dagen. Hier wordt breder gekeken dan alleen de Jeugdwet. Zo wordt er ook ingezet op de stress van armoede, schulden en psychosociale problemen die invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van een kind.
Check, dubbelcheck
Ik weet wie er begeleiding vanuit de jeugdwet kan krijgen.
Ik weet op wat voor soort vragen je begeleiding in kan zetten.
Begeleiding is nadrukkelijk geen behandeling zoals we bij de Jeugd-ggz hebben beschreven. Bij behandeling gaat het om het inzetten van een specifieke behandelmethode met gedragsverandering tot gevolg. Begeleiding zit ‘m veel meer in het ondersteunen, aanleren en inslijten van gedrag in het dagelijks leven. Bijvoorbeeld het zelfstandig uitvoeren van Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL), regie voeren over en structureren van eigen leven, omgaan met beperkingen en mogelijkheden van iemands stoornis of het aanleren van sociale vaardigheden. Soms is begeleiding voorliggend aan behandeling. Maar begeleiding kan ook juist nodig zijn om aangeleerd gedrag vanuit een behandeling in het dagelijks leven in te slijten.
Begeleiding is in principe een leerproces met een doel en eindpunt. Al kan in sommige situaties begeleiding nodig blijven (bijvoorbeeld bij een licht verstandelijke beperking). Het kan hierin lastig zijn om te bepalen wanneer de hulp voldoende is geweest en wanneer hulp nog echt noodzakelijk is. Probeer altijd scherp te zijn op het doel achter de hulp en hoe aan dat doel gewerkt wordt.
Individuele begeleiding en begeleiding groep
Afhankelijk van de aard van de doelen of de specifieke omstandigheden van de jeugdige wordt de begeleiding op maat gemaakt voor de jeugdige. De begeleiding kan zowel individueel worden gegeven of in groepsverband.
In dit geval betekent individueel niet dat de begeleiding altijd één op één aan de jeugdige wordt gegeven. Begeleiding kan zich ook heel goed richten op andere gezinsleden. Het gezin leert dan bijvoorbeeld hoe zij het beste kunnen omgaan met de stoornis van hun kind, broertje of zusje waardoor de gezinssituatie weer normaliseert.
Omdat er zoveel verschillende vormen en doelen van begeleiding zijn, noemen we hieronder een aantal heel diverse voorbeelden.
Begeleiding groep is gericht op het aanleren/trainen van vaardigheden in, je raadt het al, groepsverband. De interactie met anderen kan de effectiviteit van het “leren” versterken. Voorbeelden hiervan zijn:
Agressie regulatie trainingen
Sociale vaardigheidstrainingen
Opvoedtrainingen, Triple P, pubercursussen
Leefstijltrainingen
Check, dubbelcheck
Ik weet het verschil tussen begeleiding en behandeling.
Onder de Jeugd-ggz vallen alle vormen van hulp (consult en behandeling) voor jeugdigen met problemen die kunnen duiden op een psychische stoornis.
Denk hierbij aan: ontwikkelingsstoornissen (bijv. autisme, ADHD), stemmingsstoornissen of depressies, eetstoornissen, gedragsstoornissen, problematisch middelengebruik of verslaving, psychotische stoornissen, hechtingsstoornissen, angststoornissen.
Niet alle personen met klachten hebben Jeugd-ggz nodig. Het past bij het demedicaliseren binnen de Jeugdwet om goed na te gaan of het noodzakelijk en helpend is om Jeugd-ggz in te schakelen. In het algemeen is het pas nodig om een stoornis te behandelen, als er sprake is van disfunctioneren. De psychische stoornis is dan zo ernstig, dat de jeugdig in zijn of haar ontwikkeling wordt bedreigd. Als het goed is heb je onthouden dat de Jeugd-GGZ over gaat naar de reguliere GGZ voor volwassenen als de jeugdige 18 wordt. De volwassen GGZ wordt bekostigd vanuit de Zorgverzekeringswet.
Maar we lopen misschien wat op de feiten vooruit, want eerst moet gekeken worden óf er wel sprake is van een stoornis.
Eerst diagnostiek, dan behandeling
Behandeling zonder diagnostiek is niet mogelijk, dus voorafgaand aan behandeling wordt er een diagnose gesteld. Dit gebeurt op basis van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5). In de DSM-5 worden alle stoornissen beschreven. De DSM is bedoeld om te kijken welke behandelmethode het beste past bij bepaalde problematiek.
Na de diagnose kan de jeugdige behandeld worden, bijvoorbeeld door middel van medicatie of het inzetten van bepaalde methodieken. Denk hierbij aan psycho-educatie, cognitieve gedragstherapie, systeemtherapie of vaktherapie. Behandelingen kunnen zowel ambulant (thuis of op locatie) of in een kliniek plaatsvinden. Wanneer de behandeling ambulant in een kliniek plaatsvindt wordt dit poliklinische hulp genoemd. Behandeling kan zowel individueel als in groepsverband plaatsvinden.
We zoomen nu nog even in op een aantal specifieke voorzieningen binnen de Jeugd-GGZ.
Intelligentietest
Een intelligentietest is een voorbeeld van een diagnose-instrument en wordt meestal ingezet om te bepalen welk onderwijs passend is voor een jeugdige. Wanneer een intelligentietest in het kader van passend onderwijs wordt ingezet, dan valt dit onder de zorgplicht van de scholen. De gemeente hoeft dan geen voorziening te treffen. Er zijn echter twee uitzonderingen wanneer de gemeente wel verantwoordelijk is.
De eerste uitzondering doet zich voor wanneer de onduidelijkheid over de onderwijsbehoefte veroorzaakt is door opvoedproblemen van de ouders. Bijvoorbeeld wanneer een jeugdige door handelen van diens ouders jarenlang onderwijs heeft gemist en het onduidelijk is wat er cognitief verwacht kan worden.
De tweede uitzondering is van toepassing wanneer het intelligentieonderzoek onderdeel uitmaakt van een diagnostisch proces in het kader van de jeugdhulp. Bijvoorbeeld wanneer een hulpvraag door de gemeente wordt onderzocht die breder is dan alleen onderwijs, vaak is de test dan onderdeel van het persoonlijkheidsonderzoek.
Een aantal voorbeelden van behandeling vind je hieronder. Zo krijg je een beeld van wat een behandeling kan betekenen voor iemand en hoe een behandeltraject eruitziet.
Dyslexie en Dyscalculie
Basishulp rondom Dyslexie valt in principe onder verantwoordelijkheid van de school. Ernstige dyslexie waarvoor behandeling nodig is wordt vergoed vanuit de Jeugdwet.
Dyscalculie daarentegen valt volledig onder de zorgplicht vanuit passend onderwijs.
Vaktherapie
Vaktherapie hebben we in module 4 besproken. Als vaktherapie als losse interventie wordt ingezet, dan is de aanvullende zorgverzekering voorliggend en moeten ouders dat deel dat vergoed wordt vanuit de Zorgverzekeringswet ook vanuit de Zorgverzekeringswet betalen. Dat deel dat overblijft moet alsnog vanuit de Jeugdwet betaald worden (als uit je onderzoek blijkt dat de hulp noodzakelijk is). Maar meestal is vaktherapie vanuit de Jeugd-GGZ een integraal onderdeel van een breder behandelaanbod. Dan geldt dit niet en wordt dit gewoon vanuit de Jeugdwet betaald.
Doorverwijzing vanuit de huisarts
De huisarts is een belangrijke verwijzer naar de jeugd-ggz. Zoals we al eerder bespraken valt ook de hulp doorverwezen door de huisarts onder de jeugdhulp en wordt deze bekostigd door de gemeente. Uitzondering hierop betreft de verstrekking van medicijnen tegen psychische aandoeningen (zogenaamde psychofarmaca). De medicijncontrole wordt vanuit de jeugdwet betaald, maar de medicijnen zelf worden vergoed door de zorgverzekeraar.
Check, dubbelcheck
Ik weet wanneer een jeugdige behandeling vanuit de jeugd-ggz kan krijgen.
Ik weet wanneer een gemeente verantwoordelijk is voor het inzetten van een intelligentie onderzoek.
Ik weet waar de meeste verwijzingen voor jeugd-ggz vandaan komen.
De letterlijke betekenis van ambulant is: niet plaatsgebonden. Je hoeft dus niet op een bepaalde plaats te zijn om deze vorm van jeugdhulp te ontvangen. De jeugdhulp kan bij het gezin thuis geboden worden, maar het is ook mogelijk dat de jeugdige naar de locatie van de zorgaanbieder gaat. Bij ambulante jeugdhulp woont de jeugdige thuis. Bij residentiële jeugdhulp verhuist de jeugdige (tijdelijk) naar de jeugdhulpplek. Dit kan een instelling, behandelkliniek, gezinshuis of pleeggezin zijn.
We starten met de vormen van ambulante jeugdhulp:
Jeugd-ggz, diagnostiek en behandeling
Begeleiding,
Persoonlijke verzorging,
Dyslexiezorg
en de vreemde eend in de bijt: Vervoer.
Check, dubbelcheck
Ik weet welke vormen van ambulante jeugdhulp er zijn.
Ik weet het verschil tussen ambulante en residentiële hulp
Herinner je je nog dat we het in de vorige module hebben gehad over het grote belang van de decentralisaties? Onder andere door integrale samenwerking moest er betere en efficiëntere ondersteuning komen voor inwoners. En juist integraal werken kan zich soms slecht verhouden met de huidige privacyregels.
De knelpunten waar gemeenten en haar samenwerkingspartners tegenaan lopen zijn de volgende:
In de huidige wetten staat geen expliciete wettelijke taak voor het college t.a.v. integrale aanpak (toegang) op casusniveau. Dit betekent dat er geen wettelijke grondslag is om gegevens ‘integraal’ te gebruiken. De huidige wetgeving geeft dus geen ruimte voor hergebruik van gegevens voor integrale dienstverlening. Bijvoorbeeld: gegevens verstrekt voor de Wmo (doel A) mogen niet gebruikt worden voor de inzet van Jeugdhulp (doel B).
Nu zou je zeggen: dat mag wel als er toestemming is, maar daar speelt iets anders ingewikkelds. Toestemming ligt ingewikkeld, omdat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie. Een inwoner is bijvoorbeeld afhankelijk van de gemeente om een voorziening te krijgen. Door die afhankelijkheid voelt de inwoner zich misschien niet helemaal vrij om nee te zeggen als hem toestemming gevraagd wordt om zijn gegevens sociaaldomein breed te delen.
Doordat er nog geen verantwoordelijke is voor de integrale aanpak, is onduidelijk welke partij verantwoordelijk is voor de gegevensverwerking en waar de burger terecht kan met een verzoek in het kader van de AVG.
De Wams
De Wet aanpak meervoudige problematiek (Wams),voorgelegd aan de Tweede Kamer in februari 2022,moet een oplossing bieden voor deze knelpunten. De Wams is een wijziging van de Wmo en een aantal andere wetten. In de Participatiewet, Jeugdwet en Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) zijn verwijzingen opgenomen naar de Wams.
Met de Wams krijgt de gemeente de wettelijke taak om een integrale en gecoördineerde aanpak voor haar inwoners te bedenken. Dit maakt de verwerking van persoonsgegeven op de grondslag verwerking noodzakelijk voor de uitvoering van een taak van algemeen belang voor integrale hulpverlening mogelijk. Ook geeft de Wams de mogelijkheid om in dit kader medische gegevens (bijzondere persoonsgegevens dus) en gegevens van strafrechtelijke aard te verwerken.
Bij het maken van een integraal hulpverleningsplan mag de gemeente informatie vanuit andere wetten gaan hergebruiken. Dit betekent dat eerder verkregen informatie in het kader van de Participatiewet, Wmo, Jeugdwet of Wet gemeentelijke schuldhulpverlening mag worden ingezet in het benodigde onderzoek voor het opstellen van een integraal hulpplan. Met de wetswijziging wordt het voor de gemeente ook mogelijk om informatie op te halen bij andere organisaties die hulpverlenen aan de inwoner of zijn gezin. Als het echt noodzakelijk is, kan hierbij beroepsgeheim worden doorbroken.
Om de rechten van de inwoner te garanderen, wordt de inwoner in het benodigde onderzoek betrokken. Zo moet voorkomen worden dat de inwoner geen weet heeft van de verwerking van zijn gegevens. Uiteindelijk ontvangt de inwoner een afschrift van het plan dat wordt opgesteld. Als de inwoner aangeeft dat hij geen behoefte heeft aan ondersteuning, zal er volgens de toelichting op de Wams geen verder onderzoek plaatsvinden.
En waar zit het addertje?
Jaaa, waar zit het addertje, want het klinkt toch wel echt als een goed idee die Wams.
Filosofiemomentje Denk goed na over wat je hebt gelezen over de privacyregels en de Wams. Vind jij het addertje in het groene gras?
Niet uitgedacht? Lees nog niet verder en denk er nog even goed over na.
Spoileralert! Hier volgt het antwoord.
Het addertje is het begrip meervoudige problematiek. Tot op heden heeft de wetgever in zijn eindeloze wijsheid besloten om het begrip meervoudige problematiek niet verder te definiëren. Dat kan mogelijk wel veel interpretatieverschillen opleveren. En het is in ieder geval geen oplossing voor de wens van veel gemeenten om juist met het oog op preventie integraal te werken.
Het schrijven van een integraal hulpverleningsplan zal in het kader van preventie niet snel gebeuren (dus zonder signalen dat er sprake is van meervoudige problematiek). Het is dan ook zeer de vraag of deze wet een oplossing gaat bieden voor de knelpunten waar we nu in de praktijk tegenaanlopen.
Aan de andere kant, eerlijk is eerlijk. In zorgelijke situaties zal de Wams goede mogelijkheden bieden om integraal een gezin te ondersteunen.
Gefeliciteerd, je hebt je door de stof heen weten te ploeteren, maar zo staan er nog een aantal vragen voor je klaar. Zin in wat achtergrondgeluid? Zet dan het liedje w.a.m.s. van Fall Out Boy op. En nee, niet over de Wams zoals we die net hebben besproken, maar dat maakt ook niet uit!
Check, dubbelcheck
Ik weet nu wat de problemen zijn waar gemeenten tegen aan lopen bij integraal werken.
Ik weet nu welke oplossingen de Wams biedt voor de problemen van het integraal werken.
Ik weet ook welke oplossingen de Wams niet biedt voor de problemen waar we in de praktijk tegenaan lopen.
Privacy, verwerken van persoonsgegevens, beginselen van verwerking en rechten van de betrokkenen zijn natuurlijk allemaal hartstikke leuk. Maar wat betekent het nou echt voor gemeenten? En waarom is privacy belangrijk voor gemeenten?
Zoals we al even gezien hebben, verwerken gemeenten veel persoonsgegevens van hun inwoners. Vaak zijn inwoners ook verplicht deze af te geven. Het is dan ook belangrijk dat gemeenten op de juiste manier met deze privacygevoelige informatie omgaan. Inwoners moeten er natuurlijk op kunnen vertrouwen dat dit ook gebeurt en dat niet al hun persoonsgegevens op straat komen te liggen of (onbedoeld) gedeeld worden met mensen die daar geen recht op hebben.
Met de decentralisaties van het sociaal domein in 2015 is de privacygevoelige informatie die de gemeenten verwerken nog eens verder toegenomen. Je zou dus kunnen stellen dat het onderwerp vóór de decentralisaties al belangrijk was, maar dat het onderwerp na de decentralisaties nog belangrijker is geworden. We leven ook nog eens in een tijd van toenemende digitalisering, wat ook weer extra uitdagingen met zich meebrengt als we het hebben over het waarborgen van privacy en het veilig verwerken van persoonsgegevens.
DPIA/PIA
Om aan de beginselen van verwerking te voldoen, is het van belang dat de gemeente goed nadenkt over de inrichting van haar processen. Met een Data Protection Impact Assessment (DPIA) of Privacy Impact Assessment (PIA) kan zij deze onder de loep nemen. Een DPIA is verplicht wanneer de gegevensverwerking waarschijnlijk een hoog privacy risico oplevert.
Er is geen standaardmethode voor het doen van een DPIA. Het proces moet in ieder geval systematisch beschreven worden, waarbij er duidelijk per verwerking vermeld wordt wat het doel is. Vervolgens moet gekeken worden of de gegevensverwerking noodzakelijk is voor het doel en of er niet een te grote inbreuk wordt gemaakt op de privacy van de persoon. Als laatste worden de veiligheidsrisico’s in kaart gebracht met daaraan gekoppeld de maatregelen die worden genomen om deze te beperken.
De DPIA wordt vaak door de gemeente zelf uitgevoerd. Over het algemeen door een ter zake kundige medewerker (de privacy officer). Soms wordt van een beleidsmedewerker sociaal domein gevraagd om zelf een DPIA uit te voeren, maar gelukkig kan die dan wel de nodige ondersteuning krijgen. Het gaat immers om zeer specialistische kennis, waar wettelijk wel de nodige vereisten aan gesteld worden.
Privacy officer
Vanwege de grote hoeveelheid persoonsgegevens die gemeenten verwerken, zijn zij verplicht een privacy officer aan te stellen (artikel 37 van de AVG). De privacy officer ondersteunt de gemeente bij haar wettelijke verantwoordelijkheid om aan de privacyregelgeving te voldoen. Zo informeert en adviseert deze persoon collega´s die met persoonsgegevens werken bijvoorbeeld bij het uitvoeren van de hierboven genoemde DPIA. De privacy officer is ook de samenwerkingspartner en het aanspreekpunt voor de AP binnen de organisatie. Tot slot controleert de privacy officer of de wetten en interne procedures worden nageleefd en ondersteunt bij het melden van een datalek. Daar gaan we nu dieper op in.
Datalek
Ondanks de risicoassessments en genomen maatregelen, kan het toch nog voorkomen dat er iets misgaat bij de verwerking van gegevens. Dit wordt een datalek genoemd. De AP hanteert de volgende definitie van een datalek:
Bij een datalek gaat het om toegang tot of vernietiging, wijziging of vrijkomen van persoonsgegevens bij een organisatie, zonder dat dit de bedoeling is van deze organisatie.
Een datalek is natuurlijk niet ideaal en de bedoeling, maar toch komt een datalek regelmatig voor. Zo ziet de AP een sterke stijging in het aantal datalekken bij de overheid. Op dit terrein is er dus nog werk aan de winkel in gemeenteland! En er wordt ook al hard gewerkt om medewerkers bewust te maken van de mogelijke gevaren van omgaan met privacygevoelige informatie. Zo zijn er diverse gemeenten waar medewerkers e-learnings kunnen volgen waarin ze meer leren over privacywetgeving, veilig omgaan met (bijzondere) persoonsgegevens en wat ze moeten doen om een datalek te voorkomen.
Wat te doen bij een datalek?
Gemeenten hebben als het goed is een protocol opgesteld waarin staat hoe ze moeten handelen bij een datalek. Hieronder worden de elementen beschreven die vaak in zo’n protocol voorkomen.
Als er een datalek heeft plaatsgevonden is het van belang dat er snel gehandeld wordt. Ten eerste moet er overzicht komen: wanneer is het lek ontstaan? Bestaat het nog steeds? Welke gegevens zijn gelekt? Om hoeveel personen gaat het? Hoeveel onbevoegden hadden toegang tot de gegevens? Kunnen zij kwade bedoelingen hebben? Kortom: genoeg vragen om te beantwoorden. Ook moet er zo snel mogelijk actie ondernomen worden om de gevolgen te beperken. Kan gelekte informatie bijvoorbeeld nog op afstand versleuteld worden? Ook kan aan de onjuiste ontvanger gevraagd worden de informatie te wissen. Als er risico’s zijn, moet het datalek binnen 72 uur aan de AP gemeld worden. Als er een hoog risico is op lichamelijke of (im)materiële schade aan de betrokkenen moeten zij ook geïnformeerd worden over het lek. Tot slot moet het datalek genoteerd worden in het datalekregister. Organisaties zijn verplicht om in een register de lekken bij te houden én hier lessen uit te trekken om deze in de toekomst te voorkomen.
De AP neemt datalekken erg serieus. Wanneer de gemeente een datalek niet op tijd bij de juiste personen meldt, kan zij van de AP een boete krijgen met een maximum van € 20.000.000,-. Een flinke smak geld! Reden te meer om privacy serieus te nemen.
Datalekken in de praktijk
En denk je nou, wat een hoop gedoe om privacy en datalekken, zo moeilijk is dat toch niet? Dat valt dus vies tegen in de praktijk. Het blijkt dat maar een klein deel van de datalekken ontstaat door hackers die actief op zoek gaan naar informatie. Veruit de meeste datalekken ontstaan dus door menselijke fouten, waarvan een groot deel makkelijk voorkomen had kunnen worden. Een paar voorbeelden:
Het versturen van een mailtje met gevoelige informatie naar de verkeerde persoon. Stel: je wilt een mail sturen naar je collega Anne Marieke. Maar onlangs heb je ook gemaild met een externe Anne. Jouw outlook vult het mailadres van Anne automatisch in, jij typt je mail, je voegt de bijlage toe en drukt op verzenden. Oeps! Kijk hoe snel het mis kan gaan. Een ander voorbeeld komt uit de gemeente Assen waarbij de gegevens van 530 personen op straat waren beland.
Een groep mensen in de CC zetten in plaats van in de BCC, waardoor alle ontvangers elkaars mailadres hebben. En zelfs de Autoriteit Persoonsgegevens is niet heilig, want ook hier gaat het wel eens fout!
Een derde fout is het gebruiken van een onbeveiligde server voor het opslaan van gegevens. In dit voorbeeld lagen kopieën van identiteitsbewijzen, VOG’s en diploma’s van honderden zorgmedewerkers op straat, omdat de server waarop de gegevens stonden voor iedereen toegankelijk was.
Zorg voor een sterk wachtwoord. Hoe aantrekkelijk het ook is om overal ‘Hallo123’ als wachtwoord te gebruiken, echt veilig is dit niet. Zorg dus voor afwisselende, niet makkelijk te raden wachtwoorden en verander ze eens in de zo veel tijd om het hackers wat moeilijker te maken.
En tot slot, maak gebruik van encryptie als je gegevens deelt. Dit betekent dat gegevens versleuteld gedeeld worden en zonder wachtwoord niet toegankelijk zijn.
Deze voorbeelden laten zien hoe snel een datalek kan ontstaan. Doe er je voordeel mee en wees er alert op tijdens je werkzaamheden!
Opdracht: Denk eens na of bovenstaande fouten jou wel eens zijn overkomen. Wat heb je toen gedaan? En ga je hier in de toekomst anders mee om?
We gebruiken cookies voor een goede werking van onze website. Met het plaatsen van deze cookies verzamelen we geen persoonsgegevens! Voor meer informatie bekijk ons cookiebeleid.AkkoordCookiebeleid