Inmiddels weet je dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Jeugdwet. Om deze wet goed uit te kunnen voeren, moet de gemeente ook rekening houden met de kaders die bepaald worden door de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (Abbb). In de Awb is geregeld hoe de overheid met haar inwoners moet omgaan. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn dan de concrete leefregels voor de overheid.
Daarnaast heeft de gemeente vanuit de wet soms de opdracht en soms de mogelijkheid om zelf regels op te stellen. Zo kan de gemeente wettelijke kaders van de Jeugdwet verder uitwerken naar de lokale behoeften van de eigen gemeente. Dit uitwerken van de wet doet de gemeente in verordeningen, nadere regels en beleidsregels.
De Jeugdwet, Awb, Abbb, verordeningen en beleidsregels bepalen hoe jij je werk in de praktijk moet doen. Kortom, je wilt jeugdigen en hun ouders zo goed mogelijk aan passende hulpverlening helpen, maar moet dit doen binnen processen die gebaseerd zijn op wet- en regelgeving. Daarom is het belangrijk om hier kennis van te hebben.
Duizelt het al van alle begrippen? Geen paniek! We gaan in het eerste stuk van deze module even rustig door deze onderwerpen heen:
Algemene wet bestuursrecht
Algemene beginselen behoorlijk bestuur
Verordening
Nadere regels en beleidsregels
Bezwaar en beroep
Check, dubbelcheck
Ik weet met welke wettelijke kaders de gemeente bij de uitvoering van de Jeugdwet van doen heeft.
Ik kan uitleggen waarom het belangrijk is om in de uitvoering wat te weten over de gemeentelijke kaders.
Je weet nu hoe de Jeugdwet is ontstaan, welke uitgangspunten aan de wet ten grondslag liggen en welke taken de gemeente heeft bij het uitvoeren van de Jeugdwet. We gaan nu kijken naar de doelgroep van de Jeugdwet. En deze laat zich makkelijk raden, de doelgroep zijn natuurlijk jeugdigen. Wel is hier nog het één en ander over uit te leggen.
Jeugdigen die in Nederland verblijven
De Jeugdwet is van toepassing op in Nederland verblijvende jeugdigen (artikel 1.3, Jeugdwet). Dit kunnen zowel jeugdigen met de Nederlandse identiteit zijn als in Nederland verblijvende jeugdige vreemdelingen. Een vreemdeling is iemand die in Nederland verblijft maar niet de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit kunnen jeugdigen zijn die rechtmatig in Nederland verblijven (zij wachten bijvoorbeeld hun asielprocedure af, hebben een verblijfsvergunning of hebben de nationaliteit van een EU-land), maar het kan ook gaan om jeugdigen die illegaal in Nederland verblijven. De Jeugdwet geldt dus voor alle jeugdigen die in ons land verblijven.
De Jeugdwet is dus ook van toepassing op jeugdigen die illegaal in ons land verblijven. Op grond van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) mag er geen onderscheid gemaakt worden tussen kinderen die rechtmatig in een land verblijven of kinderen die illegaal in een land verblijven. Dit laat zien dat de internationale gemeenschap kinderen te allen tijde wil helpen en beschermen, onafhankelijk van hun nationaliteit of verblijfsstatus. Het gezond en veilig op kunnen groeien moet voor alle kinderen een doel zijn en de wetgeving is zo ingericht dat de Jeugdwet hierin kan ondersteunen.
Kinderen kunnen niet verantwoordelijk gehouden voor de situatie waarin zij belanden, volwassenen wel. Daarom worden volwassenen anders behandeld en wordt er van hen meer verwacht voordat hulp ingezet kan worden. Dit zie je in de Jeugdwet, maar ook bijvoorbeeld de Wmo of de Participatiewet. Toch maakt de Jeugdwet wel onderscheid in het hulpaanbod en zijn er verschillen in de jeugdhulp die verstrekt wordt aan niet rechtmatig in Nederland verblijvende jeugdigen.
Opdracht: Zoek op wat de verschillen in jeugdhulp zijn voor rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen en niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Tip: kijk hiervoor naar artikel 1.2 van het Besluit Jeugdhulp (een document waarin bepaalde onderwerpen uit de Jeugdwet nader zijn uitgewerkt.
Spoiler: hieronder volgt het antwoord! Lees dus alleen verder als je zo ver bent. 😊
Voor jeugdhulp aan jeugdigen zonder rechtmatig verblijf in Nederland gelden de volgende beperkingen:
Zij kunnen slechts jeugdhulp (vrijwillig en gedwongen) ontvangen tot 18 jaar. Voor ouders en jongvolwassenen boven de 18 jaar die niet rechtmatig in Nederland verblijven is geen jeugdhulp mogelijk. Dit in tegenstelling tot rechtmatig in Nederland verblijvende jeugdigen en hun ouders. Hier gaan we zo dieper op in.
Indien jeugdhulp met verblijf noodzakelijk is, wordt de jeugdige in principe niet bij eenpleegouder maar in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (instelling) geplaatst. Hier kan alleen van afgeweken worden als duidelijk onderbouwd kan worden waarom dit niet in het belang van de jeugdige is. Dit wijkt dus af van de algemene uitgangspunten van de Jeugdwet waarin verblijf in een gezinshuis of pleeggezin de voorkeur geniet boven plaatsing in een instelling.
Zij ontvangen slechts jeugdhulp voor een half jaar en bovendien moet de duur van de jeugdhulp overeenkomen met de verwachte duur van het verblijf in Nederland. Na dit half jaar wordt beoordeeld of er nog jeugdhulp nodig is. Als blijkt dat jeugdhulp nog nodig is, dan wordt dit wel opnieuw verleend voor weer maximaal een half jaar.
Tot slot een laatste opmerking over dit onderwerp. Als een jeugdige jeugdhulp ontvangt en naar het buitenland verhuist, vervalt het recht op jeugdhulp vanuit de Jeugdwet. De jeugdige verblijft immers niet meer in Nederland en valt dus niet meer onder de doelgroep van de Jeugdwet.
De verschillende doelgroepen van de Jeugdwet toegelicht
Hierboven hebben we toegelicht wat er bedoeld wordt met ‘in Nederland verblijvende jeugdigen’. Daarnaast maakt de Jeugdwet in artikel 1.1 (waar onder andere het begrip jeugdige wordt omschreven) onderscheid tussen verschillende groepen jeugdigen en hun ouders die aanspraak maken op jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering. Deze lichten we even toe.
0 – 18 jaar
Jeugdigen van 0 tot 18 jaar kunnen ondersteuning vanuit de Jeugdwet krijgen als zij te maken hebben met opgroeiproblemen, psychische problemen of stoornissen. Meestal stopt de jeugdhulp als jeugdigen 18 jaar oud worden. Als daarna nog hulp nodig is komt dan kan dit vanuit een andere wet, bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet, Wet maatschappelijke ondersteuning of Wet langdurige zorg.
WEETJE
Wist je dat er ook jeugdhulp ingezet kan worden voor ongeboren kinderen? Daarom begint de doelgroep van de Jeugdwet eigenlijk al bij –9 maanden. Het gaat hierbij vaak om opvoedondersteuning voor ouders of kinderbeschermingsmaatregelen.
18 + (verlengde jeugdhulp)
Vanaf je 18e verjaardag ben je volgens de wet volwassen en stopt in principe de jeugdhulp. Maar zoals wel vaker in gemeenteland zijn er altijd uitzonderingen mogelijk! Het is namelijk in bepaalde situaties mogelijk om jeugdhulp na de 18e verjaardag door te laten lopen. Dit wordt verlengde jeugdhulp genoemd.
We lichten de mogelijkheden even toe.
18 – 21 jaar: Ook al is een jongere 18 jaar geworden, betekent dit niet automatisch dat deze jongere qua ontwikkeling en vaardigheden al volledig voor zichzelf kan zorgen. Vooral binnen pleegzorg en gezinshuizen wil je niet dat de jongere op zijn 18e verjaardag ‘op straat’ komt te staan. Daarom is er een bestuurlijke afspraak gemaakt dat voorzieningen voor pleegzorg en gezinshuizen standaard ingezet worden tot de jeugdige 21 jaar wordt. Als een jeugdige dit zelf niet wil, omdat hij bijvoorbeeld op kamers gaat, kan van de verlenging afgezien worden.
18 – 23 jaar: Als er na de 18e verjaardag nog een hulpvraag is kan de jeugdhulp onder bepaalde voorwaarden verlengd worden. Dit kan alleen als hulp noodzakelijk is én er géén andere wet is die deze hulp biedt. Hulp die bijvoorbeeld alleen vanuit de Jeugdwet vergoed kan worden is pedagogische gezinsbegeleiding, sommige vaktherapieën of systeemtherapie. Er zitten wel wat regels aan het verlengen van de jeugdhulp na 18 jaar:
Het moet hulp zijn die al voor het 18e jaar is gestart en waarvan het noodzakelijk is dat deze doorloopt;
Het is hulp waarvan vóór het 18e jaar besloten is dat deze noodzakelijk is, maar de hulp is nog niet gestart of
De jeugdhulp is beëindigd vóór het 18e jaar maar het is noodzakelijk om de hulp binnen zes maanden na beëindiging te hervatten.
Je zou zeggen: veel tekst, maar op zich klaar als een klontje. Toch is het in de praktijk een grijs gebied waar vaak discussie over is. In module 4 gaan we hier verder op in.
18 – 23+: Tot 23 jaar kunnen jongeren worden veroordeeld in het kader van het jeugdstrafrecht als zij een strafbaar feit hebben gepleegd. Alle hulp die in het kader van de strafrechtelijke beslissing nodig is, valt onder de Jeugdwet. Omdat de straf tot 23 jaar kan worden opgelegd, kan de straf, de jeugdreclassering en de daarbij behorende jeugdhulp tot ná het 23ste jaar doorlopen. Dit gaat vaak om scholings-en trainingsprogramma’s (STP) om jongeren voor te bereiden op hun terugkeer in de maatschappij. Ook een bijzondere is begeleid wonen. Normaal gesproken valt dit onder de Wmo. Maar als een jongere voorwaardelijk vrij komt en begeleid wonen is opgelegd dan is dit jeugdhulp i.h.k.v. het jeugdstrafrecht en is de Jeugdwet financieel verantwoordelijk.
Ouders
Tot slot de laatste doelgroep van de Jeugdwet: ouders. De oorzaak van problemen binnen een gezin hoeft niet altijd bij het kind te liggen. Vaak ligt de hulpvraag juist bij de ouders. Hoe ga ik om met mijn kind met autisme? Of hoe zorg ik dat het veilig is in huis? Ook ouders kunnen dan hulp ontvangen, bijvoorbeeld opvoedondersteuning.
Met ouders wordt in de Jeugdwet bedoeld: een ouder met gezag, stiefouder, adoptieouder of een andere persoon die de jeugdige verzorgt en opvoedt. Pleegouders zijn uitgezonderd van deze definitie in de Jeugdwet en kunnen dus ook geen aanspraak maken op jeugdhulp. De redenatie hierachter is dat pleegouders wel een jeugdige opvoeden in hun gezin, maar voor de ondersteuning zijn aangewezen op de pleegzorgorganisatie met wie zij een contract hebben.
Check, dubbelcheck
Ik kan uitleggen wat er met ‘in Nederland verblijvende jeugdigen’ bedoeld wordt en weet dat de Jeugdwet op hen van toepassing is.
Ik heb uitgezocht welke uitzonderingen op het gebied van jeugdhulp gelden voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende jeugdigen.
Ik kan 3 situaties benoemen waarin Jeugdhulp na de 18e verjaardag ingezet of verlengd wordt.
Op de vorige pagina heb je kunnen lezen dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van jeugdhulp aan ouders en jeugdigen. Dit is geen vrijblijvendheid voor gemeenten. In de wet wordt het college opgedragen om wanneer dat noodzakelijk is jeugdhulp te verstrekken. We noemen dit de jeugdhulpplicht. De jeugdhulpplicht is uitgewerkt in artikel 2.3 van de Jeugdwet.
En omdat er zéér belangrijke informatie in dit artikel staat, lopen we ook dit artikel even helemaal door.
Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Voor je verder gaat, lees dit stukje eerst nog maar eens. Als het goed is, wordt dit dan de derde keer, want eerder heb je deze ook al een keer gelezen. Zo belangrijk is dit artikel dus. Hoeveel kun je in één zin kwijt? Het eerste lid van dit artikel omschrijft zo’n beetje alles. De belangrijkste elementen:
Het is het college dat zich een oordeel moet vormen of er jeugdhulp nodig is voor jeugdigen binnen de gemeente. In de praktijk is dit vaak gemandateerd naar jeugdconsulenten (of de leidinggevende van de consulent). Dit betekent dat jeugdconsulenten uit naam van het college beslissen of de inzet van jeugdhulp nodig is.
Het kan gaan om opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Hier is duidelijk te zien dat het zowel om lichte opvoedproblematiek kan gaan als om GGZ-problematiek (stoornissen) (GGZ = geestelijke gezondheidszorg.) En dus ook zowel om begeleiding als (medische) behandeling.
De plicht bestaat alleen als de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Dus áánvullend op zaken die ouders en jeugdigen zelf kunnen regelen, aanpakken en/of oplossen, al dan niet met behulp van hun sociaal netwerk. Hier zie je dus dat de eigen kracht van het gezin voorop staat.
De plicht bestaat alleen als de jeugdigen zijn woonplaats heeft binnen de gemeente. Dit wordt ook wel het woonplaatsbeginsel genoemd. Kort gezegd betekent dit dat gemeente X verantwoordelijk is om jeugdhulp te bieden aan jeugdigen die in gemeente X wonen, klinkt best simpel toch? Toch is het in de praktijk iets ingewikkelder en daarom gaan we hier later deze training nog dieper op in.
Het is het college dat de voorzieningen treft (lees: bijvoorbeeld inkoopt).
Het treffen van de voorziening alleen is niet voldoende. Het college moet ook waarborgen dat er deskundigen zijn die de jeugdige kunnen toeleiden naar, adviseren over of bepalen en inzetten van de voorziening. De opdracht van de Jeugdwet is dus dat de kwaliteit van de toegang op orde moet zijn. Hiervan is de verplichte SKJ-registratie een voorbeeld (SKJ = Stichting Kwaliteitsregister Jeugd).
En tenslotte is het doel van dat alles dat de jeugdige:
Gezond en veilig opgroeit;
Groeit naar zelfstandigheid;
Voldoende zelfredzaam wordt en maatschappelijk kan participeren.
Hierbij moet rekening worden gehouden met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van de jeugdige. Voor bijvoorbeeld meervoudig beperkte jeugdigen is volledige zelfstandigheid niet haalbaar en moet gekeken worden hoe de jeugdige zo zelfstandig mogelijk kan worden.
Als je dit weet ben je al een heel eind en heb je een goed beeld waar de Jeugdwet verantwoordelijk voor is, bij wie deze taak belegd is en welke kwaliteitseisen er zijn. In de overige leden van dit artikel worden nog wel wat zaken uitgewerkt en wat bijzonderheden vastgelegd.
Lid 2
Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voor zover naar het oordeel van het college noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.
Als dat noodzakelijk is, hoort het vervoer naar de locatie er dus bij en maakt onderdeel uit van de jeugdvoorziening. Ook hier geldt dat de eigen mogelijkheden van de ouders vooropstaan. Wanneer zij het kunnen regelen, moeten zij dit doen. Hier kunnen in de praktijk nog wel eens problemen over ontstaan.
Lid 3
Indien een jeugdige, die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, aangewezen is op permanent toezicht en die jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1, onder 2° of 3°, of verpleging als bedoeld bij of krachtens artikel 11 van de Zorgverzekeringswet ontvangt, treft het college indien naar zijn oordeel noodzakelijk, voorzieningen die de ouders in staat stellen hun rol als verzorgers en opvoeders te blijven vervullen.
Hier wordt geregeld dat ouders, wanneer dat noodzakelijk is om hun rol als ouders en opvoeders te kunnen blijven vervullen, ook de noodzakelijke persoonlijke verzorging en de ondersteuning bij de participatie vanuit de Jeugdwet kunnen ontvangen. Denk hierbij aan kinderen met een zwarelichamelijke of verstandelijke beperking die anders mogelijkerwijs niet meer bij hun ouders zouden kunnen blijven wonen. De omschrijving in de wet ‘aangewezen is op permanent toezicht’ of ‘verpleging ontvangt’ duidt erop dat het gaat om jeugdigen met ernstige beperkingen. Er kan ook persoonlijke verzorging worden gegeven als het beter is dat de ouder dit niet meer zelf doet, zoals bijvoorbeeld bij een tiener van 16 die groeit naar zelfstandigheid.
Lid 4
Het college houdt bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp redelijkerwijs rekening met:
a. behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, en
b. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.
Aansluiten bij de wensen en persoonlijke levenssfeer van de jeugdige en zijn ouders is dus belangrijk. De gedachte hierachter is dat hulp die past bij de identiteit van het gezin, effectiever is.
Lid 5
Voor zover redelijkerwijs mogelijk, wordt de jeugdige en zijn ouders keuzevrijheid geboden met betrekking tot de activiteiten van jeugdhulp.
Als dat kan mag een gezin zelf kiezen welke hulp wordt ingezet. Let wel: het moet dan wel redelijkerwijs mogelijk zijn. Bij complexe zorgvragen zal er bijvoorbeeld niet altijd wat te kiezen zijn voor het gezin omdat er maar één aanbieder gespecialiseerd genoeg is om de hulpvraag te kunnen behandelen.
Lid 6
Het college draagt er zorg voor dat de jeugdige in het geval van een uithuisplaatsing, indien redelijkerwijs mogelijk, bij een pleegouder of in een gezinshuis wordt geplaatst, tenzij dit aantoonbaar niet in het belang is van de jeugdige.
Ten slotte wordt geregeld dat plaatsing in een pleeggezin of gezinshuis de voorkeur heeft boven plaatsing in een instelling als dat mogelijk is. De gedachte hierachter is dat een huiselijke omgeving beter is voor de jeugdige. Hoewel de wet dit heeft opgenomen, is dit in de praktijk wel een beetje een lege letter. Er is een groot tekort aan plekken in pleeggezinnen en gezinshuizen.
Jeugdhulpplicht
De verantwoordelijkheid voor het bieden van jeugdhulp wordt dus bij de gemeente neergelegd. Hoe de gemeente dit doet is niet vastgelegd in de wet. Een gemeente kan er bijvoorbeeld voor kiezen om de jeugdhulp vanuit een wijkteam te organiseren, maar ook door een jeugdconsulent een beschikking (= besluit) af te laten geven voor een jeugdhulpvoorziening bij een ingekochte zorgaanbieder. Ook het maken van de afweging óf het nodig is om jeugdhulp te bieden, wordt bij de gemeente gelegd (specifiek bij het college van burgemeester en wethouders zoals je net hebt gelezen). Bij ieder individueel gezin moet een afweging van de situatie gemaakt worden: wat is het probleem, wat kan het gezin op eigen kracht bereiken en welke jeugdhulp kan een passende oplossing bieden? Het is aan de gemeente om hier duidelijke criteria voor op te stellen in een verordening.
Wie mag verwijzen naar jeugdhulp
In de wet krijgt de gemeente de plicht om jeugdhulp te organiseren, beschikbaar te hebben en toegang te geven tot jeugdhulp (het verwijzen naar jeugdhulp). Maar de gemeente is niet de enige wettelijke verwijzer.
In de Jeugdwet (artikel 2.6, lid 1) is vastgelegd dat de jeugdarts, huisarts en medisch specialist (kinderarts, kinder- en jeugdpsychiater) ook mogen verwijzen naar jeugdhulp. Ook de rechter, Officier van Justitie en Gecertificeerde Instellingen mogen bepalen of en welke jeugdhulp ingezet moet worden (artikel 3.5). In de praktijk is jeugdhulp dus toegankelijk via meerdere routes. Dit kan wel eens voor uitdagingen in de praktijk zorgen. Hier gaan we in module 3 dieper op in.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat wordt bedoeld met jeugdhulpplicht.
Ik weet ongeveer wat de Jeugdwet hierover zegt.
Ik ken de doelstellingen van de Jeugdwet.
Ik weet dat jeugdhulp ook ingezet kan worden via andere wettelijk verwijzers dan de gemeente.
Met de decentralisaties in 2015 kreeg de gemeente er een heleboel taken bij. De gemeente werd zowel bestuurlijk als financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet.
Taken van de gemeente
Wat moest de gemeente dan allemaal gaan regelen bij de uitvoering van de Jeugdwet? We vatten het voor je samen in onderstaand schema.
Duizelt het je en weet je van meer van de helft van de taken niet wat dit betekent? Geen nood! In module 6 gaan we hier dieper op in. Voor nu is het alleen belangrijk dat je ziet dat de gemeente verantwoordelijk is geworden voor:
het inregelen van preventie;
alle vormen van vrijwilligejeugdhulp;
de uitvoering van gedwongen jeugdhulp (dat wil zeggen uitgesproken door de kinderrechter) zoals kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
De opdracht aan de gemeente in de wet
In de Jeugdwet is vastgelegd wat de gemeente móet doen. Daarnaast heeft de gemeente veel vrijheid om zelf keuzes te maken. Op die manier kan de gemeente haar inwoners bieden wat in die specifieke gemeente nodig is. De gemeente is verplicht om deze keuzes vast te leggen in een verordening enbeleidsplannen. Wat gemeenten moeten doen op dit gebied staat in artikel 2.1, 2.2 en 2.9 van de Jeugdwet. Voor nu vragen we je om artikel 2.1 Jeugdwet er bij te pakken (artikel 2.1, 2.2 en 2.9, Jeugdwet). Nee, echt serieus? Ja, echt serieus! Wen eraan om soms even een wettekst te lezen, het gaat je heel veel helpen om te begrijpen waarom sommige keuzes gemaakt worden.
Artikel 2.1 van de Jeugdwet
En dan nu even de diepte in om beter te begrijpen wat de collega’s van de beleidsafdeling allemaal doen om te zorgen voor een soepele uitvoering van de Jeugdwet in de praktijk. 😊 In artikel 2.1 van de Jeugdwet is precies vastgelegd wat het Rijk wil zien in het beleid en van daaruit in de uitvoering van de gemeente. De wet is dus zelf al wel zo snugger om direct de koppeling te maken tussen beleid en uitvoering.
En omdat artikel 2.1 van de Jeugdwet zo’n goed beeld geeft van de ruimte die de gemeente heeft gekregen (beleidsvrijheid) en de kaders (beleidsopdracht) die het Rijk wil meegeven, behandelen we dit wetsartikel in z’n geheel en in detail.
Artikel 2.1 van de Jeugdwet Het gemeentelijke beleid inzake preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en de uitvoering van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering is gericht op:
Sowieso valt gelijk op dat dit artikel gaat over beleid én uitvoering over de volle breedte van de jeugdhulp (zie ook het schema aan het begin van deze pagina).
a. Het voorkomen en de vroege signalering van en vroege interventie bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.
De verantwoordelijkheid van de gemeente begint dus vóór de problemen zich aandienen ( = preventie) én de gemeente is attent op het zo vroeg mogelijk signaleren van problemen ( = signalering).
b. Het versterken van het opvoedkundige klimaat in gezinnen, wijken, buurten, scholen en kinderopvang.
Misschien ken je de uitspraak ‘It takes a village to raise a child’, en dat is precies waar het hier om gaat. Hoe kan de gemeente dit versterken? Bijvoorbeeld door het inrichten van een consultatiefunctie voor professionals die beroepsmatig met jeugdigen werken. Je kunt bijvoorbeeld denken aan leerkrachten, jeugdhulpverleners of crècheleiders. Het is aan de gemeente om te organiseren dat zij ergens terecht kunnen met hun vragen.
c. Het bevorderen van de opvoedvaardigheden van de ouders, opdat zij in staat zijn hun verantwoordelijkheid te dragen voor de opvoeding en het opgroeien van jeugdigen.
Gemeenten moeten manieren ontwikkelen om ouders op een laagdrempelige manier te ondersteunen bij het opvoeden. Denk bijvoorbeeld aan een inloopspreekuur waar ouders terecht kunnen met hun vragen.
d. Het inschakelen, herstellen en versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en de personen die tot hun sociale omgeving behoren, waarbij voor zover mogelijk wordt uitgegaan van hun eigen inbreng.
Dit is de eigen kracht waar we eerder in deze training al op in zijn gegaan. Er wordt uitgegaan van de eigen kracht van ouders en de jeugdige. Dit betekent dat er wordt gekeken naar het eigen probleemoplossend vermogen van ouders, al dan niet met ondersteuning vanuit het sociale netwerk.
e. Het bevorderen van de veiligheid van de jeugdige in de opvoedsituatie waarin hij opgroeit;
Gemeenten hebben de taak om kindermishandeling te bestrijden. Ook de signalering rondom kindermishandeling is een taak van de gemeente. Gemeenten zijn regievoerder voor de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld. Ook de samenwerking en afstemming met verschillende instanties is hier de verantwoordelijkheid van gemeenten. In module 5 komen we hier nog op terug.
f. Integrale hulp aan de jeugdige en zijn ouders, indien sprake is van multiproblematiek
Hier komt het idee van één gezin één plan één regisseur op net een andere manier terug in de wet. Bij multiproblematiek moeten we integraal en over de grenzen van de Jeugdwet heen kijken.
g. Het tot stand brengen en uitvoeren van familiegroepsplannen en het verlenen van hulp op basis van familiegroepsplannen, ter uitvoering van artikel 4.1.2 en indien sprake is van vroege signalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.
Een familiegroepsplan is een plan dat wordt opgesteld door de ouders, samen met familie of andere personen uit het sociale netwerk van de jeugdige. De gemeente moet ouders ondersteunen als zij een familiegroepsplan willen opstellen en rekening houden met wat er in het plan door de familie is geschreven.
Verdiepingskans: Nog niet genoeg? Voor de echte bijtertjes: artikel 2.2 van de Jeugdwet werkt uit wat er in het beleid moet staan, welke verbanden er gelegd moeten worden en welke visie en doelstellingen de gemeente heeft. Kijk maar eens of je de wettekst kan volgen. Veel plezier!
Vanuit de beleidsafdeling wordt dus nagedacht over bovenstaande. In de wet klinkt het allemaal vrij helder: doe aan preventie, richt je op opvoedingsondersteuning, maak gebruik van de eigen kracht van het gezin, etc. Maar hoe geef je daar handen en voeten aan als gemeente? Hoe kan je er in de praktijk daadwerkelijk voor zorgen dat dit ook bereikt wordt? Het is fijn als hier een goed doordacht plan voor gemaakt wordt. Door dit vast te leggen in een verordening en eventueel beleidsregels krijgen de medewerkers in de uitvoering, ja jij dus 😉, duidelijke handvatten om in de praktijk mee aan de slag te gaan en het beleid uit te voeren.
Check, dubbelcheck
Ik kan de 3 belangrijkste taken/onderdelen van de Jeugdwet noemen.
Ik heb door het bestuderen van artikel 2.1 van de Jeugdwet gezien hoe de wet de gemeente verplichtingen oplegt en keuzevrijheid geeft.
Ik snap dat de gemeente de abstracte doelen van de Jeugdwet moet vertalen naar concrete plannen voor de praktijk.
Zo, het eerste deel van deze module zit erop. Je hebt wel weer een ontspanningsmomentje verdiend! Ga even lekker op je stoel zitten en geef jezelf een gezichtsmassage. Het filmpje legt je uit hoe je dat kan doen.
Wedden dat jij weer helemaal ontspannen bent en je hoofd klaar is voor het volgende deel van deze module na een lekkere gezichtsmassage?
Eigen kracht, deze term is onlosmakelijk verbonden met de ontwikkelingen in het sociaal domein in de laatste jaren. Het betekent dat iedereen eerst zelf verantwoordelijk is om te doen wat hij kan, dus ook ouders ten opzichte van hun kinderen. Dat kinderen gezond en veilig kunnen opgroeien is allereerst de verantwoordelijkheid van de ouders. Dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van de jeugdige bij ouders ligt is niet iets nieuws.
In paragraaf 3.3 van de Memorie van Toelichting van de Jeugdwet wordt dus de eigen kracht omschreven. Het is een vanzelfsprekendheid voor ouders om hun kinderen gezond en veilig op te voeden en op te laten groeien. Er mag vanuit gegaan worden dat ouders er alles aan doen om dit te bereiken.
De andere kant is dan wel dat het ook heel belangrijk is om ouders te betrekken bij de keuze voor jeugdhulp. Praten mét en niet praten óver is dan ook een heel belangrijk uitgangspunt bij eigen kracht. Evenals het betrekken van het sociaal netwerk.
Waarom is die eigen kracht dan zo belangrijk? Oplossingen vanuit de eigen kracht sluiten aan bij eigen kennis, inzichten en de leefwereld. Het uitgaan van eigen mogelijkheden en bouwen vanuit het sociale netwerk biedt bescherming tegen het ontstaan van nieuwe problematiek. Jeugdhulp moet dus ook altijd aanvullend zijn op de eigen kracht van de ouders, de jeugdige en hun netwerk.
Gemeenten hebben een belangrijke rol om ervoor te zorgen dat er voldoende algemene voorzieningen aanwezig zijn om ouders op een laagdrempelige manier te ondersteunen om hun kinderen op een gezonde en veilige manier op te laten groeien. Dit versterkt de eigen kracht van gezinnen. Algemene voorzieningen zijn voorzieningen waar iemand zonder verwijzing of beschikking naartoe kan, bijvoorbeeld een informatieavond, een cursus of een opvoedinloopspreekuur.
Één gezin, één plan, één regisseur
Naast eigen kracht is er nog een ander belangrijk uitgangspunt: één gezin, één plan, één regisseur.
Dit uitgangspunt is dus niet zomaar bedacht door gemeenten, maar wordt zelfs vanuit de wet aangedragen. Het uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur is vooral belangrijk wanneer er sprake is van meervoudige problematiek in een gezin. Denk hierbij aan financiële problematiek, gezondheidsproblematiek en opgroei- en opvoedproblemen. In deze situaties heeft een gezin te maken met verschillende vormen van hulp en het komt vaak voor dat het gezin, maar ook de hulpverleners door de bomen het bos niet meer zien.
Maar wat betekent één gezin, één plan, één regisseur in de praktijk? Niet dat één persoon alles kan doen binnen een gezin. Het uitgangspunt is dat het gezin zelf actief betrokken wordt om de hulp vorm te geven. Samen met het gezin maken hulpverleners een plan. Hierbij voert het gezin waar mogelijk zelf de regie, eventueel ondersteund door professionals. Indien het gezin in een situatie niet zelf de regie kan voeren, dan kan een professional de regietijdelijk overnemen. Deze professional zorgt dat er een goede afstemming is tussen de verschillende hulpverleners om te zorgen dat het gezin uiteindelijk op eigen kracht met hulp vanuit het sociale netwerk terug kan naar het ‘gewone’ leven.
Filosofiemomentje: Werkt het eigen kracht en het één-gezin-één-plan-één-regisseurprincipe? Wat heb je erover gehoord of gelezen? Heb je een idee welke dingen juist mee of juist tegenwerken bij deze idealen? Wat vind je zelf van het ideaal?
En dan nu de praktijk
En waar was jij al filosoferend op uit gekomen? Hieronder beschrijven we een situatie waarbij het klip en klaar is dat de praktijk nog wel wat weerbarstiger is dan ons ideaal.
Als een gezin een enkelvoudige hulpvraag heeft en er slechts één hulpverlener betrokken is, lukt het goed (maar is het waarschijnlijk ook minder belangrijk). Wordt de hulpvraag echter ingewikkelder omdat er sprake is van meervoudige problematiek, dan blijkt dit principe erg lastig in de praktijk.
Een voorbeeld
Stijn van 8 woont bij moeder en stiefvader. In het gezin woont ook een halfzusje van 2,5 jaar. Moeder is licht verstandelijk beperkt en zorgt voor de huishouding en de kinderen. Stiefvader werkt, maar desondanks zijn er veel schulden. Stijn gaat om het weekend naar zijn biologische vader. In de nieuwe relatie van vader is het onrustig. Er is veel ruzie. Deze stress is niet minder geworden nu de vriendin van vader in verwachting is van een tweeling.
Betrokken hulpverleners/professionals in de ‘gezinnen’ van Stijn:
de gezins- en jongerencoach met wie moeder (met toestemming van vader) contact heeft gezocht (gezinsplan);
de aanbieder waar de gezins- en jongerencoach een onderzoek heeft aangevraagd, omdat er toch wel wat twijfels zijn of Stijn ook niet licht verstandelijk beperkt is (onderzoeksverslag);
de leerkracht en individueel begeleider van de school van Stijn, nu Stijn steeds meer gedragsproblemen vertoont en achter gaat lopen (plannen en rapportages op school);
de Wmo-consulent die ambulante begeleiding voor moeder heeft geïndiceerd (ondersteuningsplan);
de zorgaanbieder die de ambulante begeleiding aan moeder levert (zorgplan);
de schuldhulpverlener van de gemeente waar het gezin contact mee heeft gezocht in verband met de grote hoeveelheid schulden (inventarisatie gezins- en schuldensituatie);
de leidster van het kinderdagverblijf waar het zusje van Stijn 2 dagen per week verblijft met een sociaal-medische indicatie (vast ook wel wat registratie);
de sociaal verpleegkundige van het consultatiebureau die (met toestemming van moeder en vader) het zusje van Stijn observeert in het kader van vroegsignalering (rapportage en plan under construction)
de verloskundige van de vriendin van vader (die van de tweeling), omdat er een onderzoek plaatsvindt in het kader van het project van de gemeente ‘de eerste 1000 dagen’. De verloskundige maakt zich zorgen (vragenlijsten).
Nou ga er maar aan staan. Eén gezin (het zijn er al twee), één plan (het zijn er minimaal vijf), één regisseur (je kunt ervan uit gaan, dat iedere professional zich regisseur voelt op het gebied van zijn eigen expertise). Maar waarom maakt iedereen nu zijn eigen plannen, vraag je je nu af? Dat heeft te maken met bureaucratische en wettelijke vereisten. Iedere organisatie moet haar werk op een eigen manier verantwoorden en evalueren.
Zo worden er vanuit verschillende wetten en organisaties zoals de rechtbank, de gemeenten, scholen, zorgaanbieders en vanuit het Stichting Kwaliteitskader Jeugd (SKJ) allemaal eisen aan verslaglegging gesteld, waardoor het in de praktijk vrijwel niet haalbaar is om voor één gezin (met meervoudige problematiek) met één plan te werken. Dat wil niet zeggen dat we het op moeten geven, maar het is wel goed om je te realiseren dat het niet alleen onwil is, maar dat er nog veel meer meespeelt.
LEESTIP
Benieuwd naar de effectiviteit van het één-gezin-één-plan-één-regisseurprincipe. Lees hier een onderzoek naar de effecten ervan.
Check, dubbelcheck
Ik ken de term eigen kracht en weet wat hier in het kader van de Jeugdwet mee bedoeld wordt.
Ik weet wat het uitgangspunt van één gezin, één plan, één regisseur inhoudt.
Ik heb begrip voor de weerbarstigheid van de praktijk.
Ik heb al dan niet onder het genot van een kop thee minimaal 5 minuten gefilosofeerd over de eigen kracht en het één-gezin-één-plan-één-regisseurprincipe.
Je weet nu welke knelpunten er in het jeugdstelsel speelden vóór 2015 en hebt een beeld bij de idealen die aan de wieg van de Jeugdwet stonden. We zoomen nu in op de nieuwe wet: wat is het doel van de Jeugdwet?
Het doel van de Jeugdwet is om jeugdigen veilig en gezond te laten opgroeien en ze op deze manier te ondersteunen bij hun groei naar volwassenheid. Denk bij veilig en gezond opgroeien aan zowel lichamelijke als geestelijke gezondheid, continuïteit in de opvoeding en verzorging, liefde, respect, structuur en regelmaat en de afwezigheid van huiselijk geweld.
Daarnaast moeten jeugdigen kunnen groeien naar zelfstandigheid. Dit is niet specifiek gedefinieerd in de wet, maar denk hierbij aan het bereiken van zelfstandigheid op allerlei gebieden die nodig zijn om aan de maatschappij deel te kunnen nemen zoals wonen, werken, leren, relaties en vrije tijd.
Tot slot moeten jeugdigen kunnen groeien naar voldoende zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Jeugdigen moeten dus leren om betrokken te zijn bij de maatschappij én daar zelf een steentje aan bij te dragen.
Opdracht: Lees artikel 2.3 van de Jeugdwet. Later gaan we nog wat dieper in op dit artikel. Dit is dus hoe de wet het heeft omschreven. Het is goed om soms precies te kijken wat er in de wet staat, dan begrijp je soms beter de keuzes die er in het werk gemaakt worden 😊
Filosofiemomentje: Het eerste doel van de Jeugdwet (gezond en veilig opgroeien) is helder en daar zal iedereen zich in kunnen vinden. De andere twee doelen (groeien naar zelfstandigheid en groeien naar zelfredzaam zijn en maatschappelijk participeren) kunnen misschien discussie oproepen. Daarom is het goed om hier zelf even bij stil te staan.
De volgende vragen kunnen je daarbij helpen:
Is iedereen in staat om te groeien naar zelfstandigheid en maatschappelijke participatie?
Heb jij een beeld van criteria waaraan iemand dan zou moeten voldoen?
Vind jij de begrippen objectief of zie je subjectieve elementen? En welke dan?
Om de doelen van de Jeugdwet te bereiken zijn er een aantal uitgangspunten die overal in de Jeugdwet en de Memorie van Toelichting terugkomen. Een Memorie van Toelichting is een tekst waarin de achtergronden en keuzes die gemaakt zijn in het wetgevingsproces worden toegelicht. Vaak wordt ook de geest van de wet omschreven. We nemen de uitgangspunten even met je door. 😊
Aandacht voor preventie is belangrijk. Voorkómen is immers beter (en goedkoper) dan genezen.
De juiste hulp moet vroegtijdig geboden worden. Aandachtspunten hierbij zijn dat de geboden hulp dichtbij, effectief en met aandacht voor de (kosten)effectiviteit geboden wordt.
Het de-medicaliseren en normaliseren van de opvoedingsomgeving. Het moet normaler worden om met anderen over opvoedingsvragen te spreken zonder direct professionele hulp in te zetten. Er moet voorkomen worden dat jongeren onnodig gediagnosticeerd worden bij afwijkend gedrag.
Ruimte voor professionals om de juiste hulp te bieden door vermindering van regeldruk en ruimte voor maatwerk.
We gaan uit van de eigen verantwoordelijkheid en de eigen mogelijkheden van jeugdigen en hun ouders, waaronder de inzet van hun sociale netwerk. Dit wordt ook wel eigen kracht genoemd en;
Eén gezin, één plan, één regisseur; het uitgangspunt is integrale hulp.
Op de volgende pagina zoomen we op die laatste twee nog even in.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat het doel van de Jeugdwet is.
Ik kan een paar van de belangrijkste uitgangspunten noemen die ten grondslag liggen aan de Jeugdwet.
Hieronder zie je een filmpje dat gemaakt is in 2013 door Jeugdzorg Midden-Brabant. Waarom in deze hippe moderne training zo’n oud filmpje? Omdat de ideeën en idealen nog steeds springlevend zijn, al weten we intussen wel dat de praktijk weerbarstiger is.
Het ontstaan van de Jeugdwet is onderdeel van de decentralisaties die in 2015 plaatsvonden. Decentraliseren betekent, in dit geval, dat het Rijk en de provincie (heel centraal tot best wel centraal) taken overhevelen naar gemeenten (lokaal, dus decentraal).
De decentralisaties in 2015 waren groots van opzet. In 2015 werden de Wmo 2015, de Participatiewet en de Jeugdwet aangepast dan wel ingevoerd. Binnen alle wetten werden de taken van de gemeente flink uitgebreid. Feitelijk was 2015 de geboorte van het Sociaal domein, zoals we dat nu kennen.
In deze Jeugdwettraining kijken we natuurlijk door de bril van de Jeugdwet naar de decentralisatie. Wat was nu de reden om zo’n grote decentralisatie uit te voeren?
Filosofiemomentje: Denk eens na over de volgende vragen: Waarom is er een nieuwe Jeugdwet ingevoerd in 2015? Wat zou de nieuwe Jeugdwet beter doen? Wat wordt er nu in de kranten over de jeugdzorg geschreven?
En, heb je goed gefilosofeerd? Dan gaan we er nu dieper op in.
De aanleiding voor de decentralisatie van de Jeugdhulp was een aantal tekortkomingen in het stelsel voor 2015:
Veel onduidelijkheid en bureaucratie. Het stelsel was te versnipperd;
Onvoldoende samenwerking tussen verschillende zorginstanties;
Wachttijden voor met name gespecialiseerde jeugdhulp;
Afwijkend gedrag werd (te) snel gemedicaliseerd. Steeds meer jeugdigen kregen een diagnose binnen de GGZ (etiket/label in de volksmond) en;
Bureau Jeugdzorg werd steeds minder als laagdrempelig ervaren, omdat zij ook gedwongen jeugdhulp uitvoerden.
De conclusie was duidelijk: Het jeugdstelsel moest eenvoudiger, efficiënter en effectiever worden.
Door de invoering van één Jeugdwet, in plaats van allerlei verschillende wetten, ontstond er één financieringsstroom. Dit zou effectiever zijn en tot minder bureaucratie leiden.
Door alle taken bij de gemeente te leggen, moest de hulp laagdrempelig, vroegtijdig en snel ingezet kunnen worden.
En misschien nog wel het belangrijkste. Wanneer al deze hulp vanuit de gemeente, dicht bij de inwoner werd georganiseerd, zou er beter maatwerk geleverd kunnen worden.
Transitie en transformatie
In het filmpje ging het over transitie en transformatie. Dit zijn twee belangrijke begrippen in de decentralisatie van de jeugdhulp. Met transitie bedoelen we het overgaan van de verantwoordelijkheid voor de jeugdhulp naar de gemeente. Het uiteindelijke doel is transformatie, een nieuwe manier van werken. De transitie is gerealiseerd. De Jeugdwet is ingevoerd en de taken zijn overgeheveld naar de gemeente. Maar de transformatie (het daadwerkelijk anders doen) is nog in volle gang.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat decentralisatie inhoudt en zie het verband met de Jeugdwet.
Ik heb een beeld bij de idealen die aan de wieg hebben gestaan van de Jeugdwet.
Ik kan het verschil tussen transitie en transformatie uitleggen.
Voordat je in de praktijk met de Jeugdwet gaat werken, is het goed om wat achtergrondkennis over het ontstaan van de Jeugdwet te hebben en na te denken over de uitgangspunten die aan de wet ten grondslag liggen. En dat is precies waar we nu voor gaan zorgen. 😉
Voor en na 2015 De Jeugdwet, zoals we die nu kennen, is ingevoerd in 2015 en wordt uitgevoerd door gemeenten. Vóór 2015 zag de situatie er heel anders uit. Er waren meerdere wetten waarin de uitvoering van de jeugdhulp was geregeld. In onderstaande afbeelding zie je het wettenlandschap voor en na 2015. Daaronder wordt het verder uitgelegd.
Zoals je in de afbeelding kunt zien kwam jeugdhulp vóór 2015 vanuit verschillende wetten en uitvoerders.
De Wet op de jeugdzorg (Wjz)
Deze wet was van 2005 tot 2015 van kracht. De provincie was financieel verantwoordelijk voor de jeugdzorg en Bureau Jeugdzorg indiceerde de zorg en gaf de beschikking voor jeugdhulp af. De wet regelde onder andere:
Ambulante zorg hulp en gesprekken bij jeugdigen thuis of bij de aanbieder
Dagbehandeling hulp en gesprekken bij de aanbieder, vaak in een groep
Pleegzorg een pleeggezin waar een kind (tijdelijk) woont als het niet thuis kan wonen.
Daarnaast was Bureau Jeugdzorg ook de uitvoerder van de jeugdreclassering en kinderbeschermingsmaatregelen (voogdij of onder toezichtstelling) wanneer deze door de rechter waren opgelegd.
De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Awbz)
De Awbz was een volksverzekering. Dat betekent dat iedereen die in Nederland woont recht had op voorzieningen vanuit deze wet. Op grond van deze wet ontvingen jeugdigen met een (verstandelijke) beperking de zorg en begeleiding die zij nodig hadden. De Awbz is in 2015 vervangen door de Wet langdurige zorg (Wlz) én delen van de Awbz zijn verdeeld over andere wetten. Zo is de zorg en begeleiding voor jeugdigen met een beperking voor een groot deel in de Jeugdwet opgenomen. Jeugdigen met zeer ernstige blijvende beperkingen bleven wél opgenomen in de Wlz.
Zorgverzekeringswet
De Zorgverzekeringswet (Zvw) regelt voor iedereen in Nederland een basisverzekering voor medische zorg. Vanuit deze basisverzekering kan iedereen goede, bereikbare en betaalbare zorg krijgen, ook jeugdigen.
Een deel van het pakket van de Zvw is in 2015 overgeheveld naar de Jeugdwet. Zo is de jeugd GGZ sinds 2015 opgenomen in de Jeugdwet. GGZ staat voor geestelijke gezondheidszorg. Onder de jeugd GGZ valt bijvoorbeeld diagnose en behandeling voor jeugdigen en jeugdpsychiatrie.
Daarnaast valt de meeste persoonlijke verzorging van een kind met een beperking nu binnen de Jeugdwet. De Jeugdwet is verantwoordelijk voor persoonlijke verzorging gericht op de Algemeen Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL). Hieronder valt bijvoorbeeld hulp bij het zichzelf wassen, aankleden, eten geven of bij de toiletgang.
Verpleging wanneer dat aan de orde is wordt nog wel vanuit de Zvw vergoed via de thuiszorginstellingen.
Oude taken gemeente
Voor 2015 waren gemeenten al verantwoordelijk voor vraagstukken rondom opvoed- en opgroeiondersteuning en dat zijn ze nog steeds! Dit gaat om een preventief aanbod dat de gemeente moet organiseren. Denk bijvoorbeeld aan het CJG waar gezinnen zonder beschikking lichte opvoedhulp kunnen krijgen. Of sociale vaardigheidstraining die kinderen gratis kunnen volgen. Maar ook het jongerenwerk of schoolmaatschappelijk werk kan hieronder vallen.
Naast bovenstaande taken waren gemeenten voor 2015 verantwoordelijk voor de jeugdgezondheidzorg en ook dat zijn zij nu nog steeds. Dit is geen verplichting vanuit de Jeugdwet maar vanuit de Wet publieke gezondheid. Officieel geen Jeugdwet dus, maar omdat er wel veel raakvlakken zijn met jeugd noemen we het hier toch even. 😊
De bezoekjes aan het consultatiebureau vallen hier bijvoorbeeld onder. Ook hier kunnen ouders vragen stellen over opvoeden en opgroeien. Ook kunnen er vroegtijdig interventies ingezet worden om verdere problematiek op latere leeftijd te voorkomen, een voorbeeld hiervan is VoorZorg.
Sinds 2015 zijn de taken van de gemeenten dus enorm uitgebreid. Waar de taken eerst vooral preventief en voorliggend waren, voeren zij nu ook het hele pakket van specialistische hulp uit. We gaan nu dieper in op de vraag waar deze veranderingen vandaan kwamen: waarom kwam er in 2015 een nieuwe Jeugdwet?
Check, dubbelcheck
Ik weet welke wetten de jeugdhulp vóór 2015 regelden.
Ik weet welke taken de gemeenten vóór 2015 al organiseerde op het gebied van jeugdhulp.
Ik weet welke taken op het gebied van jeugdhulp sinds 2015 naar de gemeente zijn verschoven.
We gebruiken cookies voor een goede werking van onze website. Met het plaatsen van deze cookies verzamelen we geen persoonsgegevens! Voor meer informatie bekijk ons cookiebeleid.AkkoordCookiebeleid