Zo, deel 2 van deze module zit erop. Tijd voor een kleine pauze voordat we aan het derde en laatste deel van de module beginnen.
Ga met je hoofd eens op vakantie naar je lievelingsrestaurant. Hoe ziet het restaurant eruit? Wat voor sfeer hangt er? Met wie ben je een avondje uit? En wat bestel je van de kaart? Hoe ruikt het? Hoe smaakt het?
En heb je genoten van je denkbeeldige uitstapje naar je lievelingsrestaurant? Hopelijk hebben we je niet al te hongerig gemaakt want de module is nog niet af. 😉 Maar je bent wel heel ruim over de helft.
Als een inwoner het niet eens is met een besluit dat de gemeente heeft genomen, kan deze persoon een bezwaarschrift indienen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) regelt hoe het dan verder gaat en welke procedure er gevolgd moet worden. Deze procedure is voor alle wetten hetzelfde, het maakt dus niet uit of iemand bezwaar indient tegen een besluit op grond van bijvoorbeeld de Wmo, de Participatiewet of de Jeugdwet. In deze training nemen we vanzelfsprekend de Jeugdwet als uitgangspunt bij het bespreken van bezwaar en beroep. 😊
Wie kan waartegen in bezwaar gaan?
Als een inwoner het niet eens is met een besluit van de gemeente mag hij in bezwaar gaan. Het is belangrijk om te weten wie dat precies mag doen. Het korte antwoord hierop is: een belanghebbende (artikel 7:1 en 8:1, Awb).
Maar wie is dan een belanghebbende? Een belanghebbende is iemand die rechtstreeks belang heeft bij het besluit van de gemeente. Een vader mag dus in beroep gaan tegen het besluit dat er geen vervoersvoorziening voor zijn dochter wordt ingezet maar de buurvrouw die medelijden heeft met het drukke schema van vader mag dit niet.
Bij jeugdhulp heb je altijd met een gezin te maken, het gaat om de jeugdige zelf, de (stief)ouders zijn betrokken of misschien wordt de jeugdige door iemand anders dan zijn ouders opgevoed en woont hij niet meer thuis. Wie is er dan precies belanghebbende? Dit hangt af van de vorm van jeugdhulp dit wordt ingezet en de leeftijd van de jeugdige.
Jaaa, we noemen dit niet voor niks de duikboot.
Waartegen kan een belanghebbende in bezwaar gaan?
De volgende belangrijke vraag die we moeten beantwoorden is: waartegen kan een belanghebbende in bezwaar gaan? Het antwoord hierop is simpel: een belanghebbende kan tegen alle besluiten van de gemeente in bezwaar gaan.
Alleen tegen besluiten? Nee, ook tegen het niet-besluiten kan iemand in bezwaar gaan. Bijvoorbeeld als de gemeente schriftelijk heeft geweigerd om een besluit te nemen (bijvoorbeeld wanneer de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld) (artikel 6:2 Awb).
In de praktijk zal de bezwaar- en beroepsprocedure vooral voorkomen bij afwijzingen van jeugdhulp of gaan over details van de toegekende jeugdhulp. Om een beetje een beeld te krijgen waar het dan over kan gaan, hieronder wat voorbeelden:
Je aanvraag voor jeugdhulp wordt niet behandeld, omdat de gemeente van mening is dat de gevraagde informatie na een hersteltermijn niet is aangeleverd.
Je aanvraag voor jeugdhulp is afgewezen omdat de gemeente van mening is dat de hulpvraag voldoende op te lossen is met hulp uit het sociaal netwerk.
De jeugdhulp is toegekend voor 2 uur per week terwijl jij van mening bent dat er 4 uur ondersteuning nodig is om de hulpvraag voldoende op te lossen.
De jeugdhulp wordt toegekend en de gemeente vindt dat jeugdhulpaanbieder X passende hulp kan bieden. Jij bent het hier niet mee eens en wilt via een pgb de hulp zelf inkopen.
Nu we weten wie waartegen bezwaar kan indienen, nemen we de procedure door.
Het indienen van het bezwaarschrift
De eerste stap is het indienen van een bezwaarschrift. In de Awb is vastgelegd dat de inwoner binnen 6 weken nadat iemand kennis heeft kunnen nemen van het besluit een bezwaarschrift moet indienen bij de gemeente. Ben je te laat dan wordt het bezwaarschrift niet ontvankelijk verklaard (zie ook hieronder).
Is het bezwaar ontvankelijk?
Als het bezwaar aankomt bij de gemeente wordt door bijvoorbeeld een kwaliteitsmedewerker of medewerker bezwaar en beroepgecontroleerd of het bezwaar ontvankelijk is. Dit betekent dat de gemeente controleert of het bezwaarschrift voldoet aan de eisen die hieraan gesteld worden (Awb, artikel 6.5). Zo moet het bezwaarschrift op tijd ontvangen zijn, voorzien zijn van handtekening, dagtekening, naam en adres van inwoner, het besluit waartegen de inwoner in bezwaar gaat en de gronden van bezwaar. Als het bezwaar niet ontvankelijk is, moet de gemeente de inwoner hiervan op de hoogte stellen en de kans geven het bezwaar aan te passen zodat het alsnog in behandeling genomen kan worden.
Gemeentelijke procedure
Hoe de procedure daarna intern verloopt verschilt per gemeente. In grote gemeenten is het vaak de juridische afdeling die met het bezwaar aan de slag gaat. In kleinere gemeenten is dat meestal de kwaliteitsmedewerker of medewerker bezwaar en beroep.
De cliënt ontvangt een ontvangstbevestiging van zijn of haar bezwaarschrift. Vaak wordt ook de jeugdprofessional die het besluit heeft genomen of de leidinggevende ingelicht over het bezwaar.
TIP
Ga eens bij de gemeente waar jij werkt na hoe de bezwaarprocedure verloopt.
Pre-mediation
Soms zetten gemeenten pre-mediation in aan het begin van de bezwaarprocedure. De gemeente gaat dan in gesprek met de inwoner (en andere betrokken partijen) over het bezwaar. Soms is er inderdaad een fout gemaakt door de gemeente en kan dit snel opgelost worden. Soms is het simpelweg nog een keer uitleggen of het gevoel gehoord te worden door een teamleider of kwaliteitsmedewerker voldoende voor inwoners.
Het spreekt voor zich dat het doel van pre-mediation nooit mag zijn: het intrekken van het bezwaarschrift. Het doel is wederzijds begrip en alleen dan kan er sprake zijn van het intrekken van het bezwaarschrift, waarmee de bezwaarprocedure stopt.
Komen ze er niet uit? Dan volgt een uitnodiging voor een hoorzitting.
Er wordt een verweerschrift geschreven voor de hoorzitting. Dit is een tekst waarin de gemeente haar besluit verdedigt en ingaat op de bezwaren van de inwoner.
Hoorzitting
In de regel zal de gemeente de inwoner horen. Alleen als de indiener van het bezwaarschrift duidelijk aangeeft hier geen prijs op te stellen wordt hiervan afgeweken. Het horen kan binnen een gemeente verschillend georganiseerd zijn. Vaak heeft een gemeente een bezwaarschriftcommissie ingesteld. Deze onafhankelijke commissie hoort dan de inwoner (en/of diens vertegenwoordiger) en de vertegenwoordiger van de gemeente en stelt een advies op voor het besluit op het bezwaarschrift.
In sommige gemeenten wordt er bij betrekkelijk eenvoudige bezwaarschriften ambtelijk gehoord. Dit is dan vaak de kwaliteitsmedewerker of de juridisch adviseur. Dan gaat het bezwaar niet naar de bezwaarschriftencommissie.
Advies van de bezwaarschriftencommissie
Na afloop van de hoorzitting schrijft de bezwaarschriftencommissie een verslag van de hoorzitting met daarin een advies. Let op, het gaat hier om een advies aan het college. Hierin vermeldt de commissie of zij vinden dat het bezwaar gegrond (de inwoner wordt in het gelijk gesteld) of ongegrond (de gemeente wordt in het gelijk gesteld) moet worden verklaard.
Bij een gegrond verklaard bezwaar adviseert de commissie om het besluit op bepaalde punten te herzien. Het is vervolgens aan het college om opnieuw een besluit te nemen. Hierin kunnen ze het advies van de bezwaarschriftcommissie opvolgen, maar het college mag hier ook van afwijken. Dit moet het college dan wel goed toelichten. Na de hoorzitting heeft het college zes weken de tijd om een nieuw besluit te nemen en de inwoner hierover te informeren.
Als de inwoner niet tevreden is met de uitkomst van het bezwaar, kan hij een beroep indienen bij de kinderrechter. Een soortgelijke procedure zal dan opnieuw starten, maar dan bij de rechtbank.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat een belanghebbende is en kan globaal benoemen wie belanghebbende is bij een besluit in het kader van de Jeugdwet.
Ik weet waartegen een bezwaar ingediend kan worden.
Ik ken de verschillende stappen van een bezwaarprocedure.
Ik weet wat elke stap van de bezwaarprocedure inhoudt.
Nu je weet wat een verordening is, is het tijd om in te zoomen op de volgende belangrijke gemeentelijke documenten: de nadere regels en beleidsregels. Deze twee vormen van regels vervullen beide een andere functie. In de gemeentelijke praktijk zie je wel veel dat deze begrippen niet zuiver gebruikt worden. Vaak wordt alles beleid of beleidsregels genoemd. Lees het onderstaande dus met belangstelling, maar raak niet in de war. Aan het eind is het vooral belangrijk dat je weet dat de verordening verder wordt uitgewerkt in ‘regels’ en dat dit belangrijk is.
Nadere regels
Nadere regels zijn algemeen bindende voorschriften (ze gelden dus voor alle inwoners) net als de verordening. In nadere regels wordt de wet of de verordening verder uitgewerkt. Er moet een wettelijke basis zijn (een mogelijkheid of een opdracht in de wet of de verordening) om nadere regels te maken. Er mogen geen nieuwe regels ‘bedacht’ worden. Natuurlijk mogen de nadere regels nooit in strijd zijn met de wet of de verordening.
Een voorbeeld binnen de praktijk van de Jeugdwet is het vaststellen van een Besluit jeugdhulp (de gemeente mag de exacte titel zelf bedenken). Een verordening wordt vastgesteld door de gemeenteraad, maar nadere regels kunnen ook door het college vastgesteld worden. Omdat het aanpassen van een verordening vaak wel een maand of drie, vier in de procedure zit, kan het fijn zijn om zaken die jaarlijks gewijzigd moeten worden in het Besluit vast te leggen. In het Besluit staan bijvoorbeeld vaak de tarieven van de individuele voorzieningen, zodat op die manier makkelijk bekeken kan worden hoe hoog het maximale PGB-tarief is. Omdat de doorlooptijd van een collegebesluit vele malen korter is dan die van een raadsbesluit kan een Besluit makkelijker periodiek aangepast worden.
Beleidsregels
In een beleidsregel legt de gemeente vast hoe zij omgaat met een bepaalde bevoegdheid. Beleidsregels zijn vaak wat praktischer dan nadere regels. In beleidsregels kunnen bijvoorbeeld handvatten staan voor jeugdprofessional bij het toekennen van een individuele voorziening. Zoals hoe belangen afgewogen moeten worden of hoe bepaalde wettelijke voorschriften moeten worden geïnterpreteerd. In tegenstelling tot nadere regels zijn beleidsregels geen algemeen bindende voorschriften, ze bevatten dus geen rechten en plichten voor inwoners.
Beleidsregels toegelicht in de Awb
Speciaal voor de bijtertjes nog even. Wat zegt de Awb over beleidsregels?: In artikelen 4.81 tot en met 4.84 van de Awb staan een aantal aanvullende bepalingen met betrekking tot beleidsregels. Per artikel is dit de strekking:
Artikel 4.81: Er mogen alleen beleidsregels worden opgesteld als er een bevoegdheid is om nadere invulling aan te geven. De gemeenteraad moet het college in de verordening dus de bevoegdheid geven om beleidsregels op te mogen stellen.
Artikel 4.82: In een besluit verwijzen naar een vaste gedragslijn mag alleen als er een beleidsregel over bestaat.
Artikel 4.83: Bij het vaststellen van beleidsregels moet verwezen worden naar de wettelijke basis van de bevoegdheid die in de beleidsregels wordt uitgewerkt.
Het is niet verplicht voor gemeenten om beleidsregels op te stellen. Toch kan het wel handig zijn voor gemeenten om dit te doen, omdat beleidsregels een aantal voordelen kunnen hebben, zowel voor inwoners als voor medewerkers.
Door het opstellen van beleidsregels wordt inzichtelijk welke regels de gemeente hanteert. Dit creëert duidelijkheid voor zowel de inwoners als de medewerkers die de regels moeten uitvoeren. Een inwoner kan regels opzoeken. Een medewerker kan verwijzen naar bepaalde beleidsregels, zodat duidelijk wordt waarop bepaalde toe- of afwijzingen gebaseerd zijn. Daarnaast kunnen beleidsregels (net als de verordening) in bezwaar- en beroepsprocedures gebruikt worden om naar terug te verwijzen en bepaalde toe- of afwijzing te motiveren.
Opdracht: Nadere regels en beleidsregels Kijk nog eens naar de verordening jeugd van jouw gemeente (of een gemeente naar keuze) en kijk of je kan vinden welke zaken uit de verordening door het college nader uitgewerkt moeten of mogen worden.
Is het duidelijk voor je hoe de door jou gekozen gemeente, de zaken heeft vastgelegd in de verordening, beleidsregels en/of nadere regels? Als het gelukt is: Heel goed! Zo niet: Geen probleem, we gaan nu oefenen. We gebruiken de gemeente Arnhem als voorbeeld. Je kunt hier alle lokale wet- en regelgeving vinden met betrekking tot de jeugdwet voor de gemeente Arnhem. Tip: je kunt in het zoekvenster Arnhem vervangen door de naam van jouw gemeente om zo de lokale wet- en regelgeving van jouw gemeente te vinden met betrekking tot de jeugdwet.
Welke lokale wet- en regelgeving heeft de gemeente Arnhem met betrekking tot de jeugdwet?
En meer in zijn algemeenheid: snap je in grote lijnen wat er in de nadere regels en/of beleidsregels staat? Helpt dit jou bij het uitvoeren van je werk?
Check, dubbelcheck
Ik weet wat een beleidsregel is en weet dat deze door het college wordt vastgesteld.
Ik begrijp de voordelen van het opstellen van beleidsregels.
Ik heb stilgestaan bij de betekenis van artikel 4.82 uit de Awb.
Ik heb de beleidsregels jeugd van mijn gemeente (of een gemeente naar keuze) bekeken en weet welke zaken hierin nader zijn uitgewerkt.
In deze training is de term verordening al een paar keer gevallen. Tijd om uit te diepen wat dit belangrijke document precies is!
Een gemeentelijke verordening is een op gemeentelijk niveau vastgelegd algemeen verbindend voorschrift. Zo, dat was een hele mond vol. Concreet betekent dit dat een verordening eigenlijk een lokale wet is die voor alle inwoners geldt (dat wordt bedoeld met algemeen verbindend). Op lokaal niveau is de verordening de ‘hoogste’ regeling en deze wordt dan ook vastgesteld door de gemeenteraad.
De zaken die een gemeente moet uitwerken in een verordening
In de Jeugdwet (artikel 2.9) krijgen gemeenten de opdracht om over een aantal zaken eigen beleid en regels vast te leggen in een verordening. Laten we even kijken wat dit artikel precies inhoudt.
Artikel 2.9
De gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels:
a. over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;
Om individuele en overige voorzieningen toe te kennen of af te wijzen, moet de gemeente dus in de verordening regels vaststellen. En wel regels over de voorwaarden om de voorziening te krijgen. Regels hoe afgewogen wordt welke voorziening de juiste is. En regels hoe de gemeente dit beoordeelt. Behoorlijk wat dus. Benieuwd of we dat zo meteen ook in onze voorbeeldverordeningen gaan vinden.
b. over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;
In de verordening moet ook staan hoe de gemeente regelt dat de jeugdhulp is afgestemd met andere voorzieningen. En dat zijn er nogal wat, namelijk voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en werk en inkomen (Participatiewet). Best een bijzonder stukje in de wet. Op grond van de privacyrichtlijnen is het namelijk niet toegestaan om onderling informatie uit te wisselen. Dit kan dus alleen met toestemming van de ouders en/of de jeugdige en zelfs dan zitten er nog best wel wat haken en ogen aan.
c. de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 wordt vastgesteld, en
Ook de regels over het persoonsgebonden budget (wordt later uitgewerkt), moeten in de verordening staan.
d. voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
En tenslotte moet in de verordening opgenomen zijn hoe een gemeente misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet gaat bestrijden. Het gaat dan óók over een voorziening die ten onrechte is ontvangen.
De verordening
Zoals je hierboven hebt gelezen, moeten gemeenten veel regels opstellen. Dit is dus geen gemeentelijke hobby, maar een opdracht in de wet.
Maar waarom dan? Leidt dit niet tot onnodige regeldruk? Het is goed om je te realiseren dat door deze regels voorkómen wordt dat een inwoner aan willekeur is overgeleverd. De inwoner kan zelf zien waar hij wel of niet op kan rekenen. Het besluit hoeft zo geen black box te zijn. En tenslotte kan het uitvoerders van de Jeugdwet (zoals bijvoorbeeld jeugdprofessionals) enorm ondersteunen bij het uitvoeren van hun werk! De verordening geeft namelijk o.a. richtlijnen over hoe een aanvraag beoordeeld moet worden en welke individuele voorzieningen ingezet kunnen worden.
Opdracht: Verzamel de op dit moment geldende verordening(en) voor de Jeugdwet van jouw gemeente (of een gemeente naar keuze) en beantwoord de volgende vragen:
Welke verordeningen Jeugdwet kent jouw gemeente?
Zijn het verordeningen waarin alleen zaken voor de Jeugdwet worden geregeld of integrale verordeningen waarin ook Wmo en Participatiewet zijn verwerkt?
Lees artikel 2.9 nog eens door. Waar kan je die vier onderdelen in de verordeningen van jouw gemeente vinden?
En meer in zijn algemeenheid: snap je in grote lijnen wat er in de verordening staat? Helpt dit jou bij het uitvoeren van je werk?
Was het een moeilijke opdracht of kwam je er vrij gemakkelijk uit? Zo niet, vraag een collega om even mee te denken (of ben jij nu opeens de slimste van de klas 😊). Sowieso super gedaan!
Check, dubbelcheck
Ik weet wat een verordening is.
Ik weet over welke onderwerpen gemeenten eigen regels moeten opnemen in hun verordeningen volgens de Jeugdwet.
Ik snap waarom een verordening de jeugdprofessionals helpt bij het doen van hun werk.
Ik heb voor mijn eigen gemeente (of een gemeente naar keuze) onderzocht welke verordeningen er zijn vastgesteld voor de Jeugdwet.
Zowel inwoners als de overheid moeten zich aan bepaalde normen houden. De ‘fatsoensnormen’ voor de overheid noemen we de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (Abbb). De Abbb zijn deels vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en deels komen ze voort uit jurisprudentie.
Jurisprudentie
Jurisprudentie is het geheel aan uitspraken door rechters over een rechtsgebied. Deze uitspraken (jurisprudentie) helpen bij het interpreteren en toepassen van (nieuwe) wet- en regelgeving.
De wet laat vaak nog best wat ruimte voor eigen invulling. De gemeente moet zelf uitzoeken hoe ze hier uitvoering aan geeft. Als een inwoner daarop bezwaar maakt, dan doet de rechter hier een uitspraak over. Zo wordt steeds iets duidelijker wat er binnen de wet wel of niet mag. Binnen de Jeugdwet is de bekendste jurisprudentie over hoe het onderzoek gedaan moet worden en hoe je eigen kracht moet onderzoeken. Dit is in de Jeugdwet zelf niet zo exact vastgelegd, maar in jurisprudentie is later exact opgenomen volgens welke stappen je het onderzoek moet doen en wat je wel of niet mag uitvragen.
Het hoogste rechtsorgaan binnen het bestuursrecht is de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Als de gemeente of de inwoner tegen een uitspraak van een reguliere bestuursrechter in hoger beroep gaat, komt de zaak bij de CRvB terecht. Uitspraken van de CRvB hebben altijd formele rechtskracht. Dit betekent dat zowel de gemeente als de inwoner niet meer in beroep kan tegen een uitspraak van de CRvB. Uitspraken van de CRvB hebben dezelfde kracht als de wet. Iedereen móet zich daaraan houden. Het is daarom belangrijk om niet alleen de Wet, maar ook belangrijke jurisprudentie te kennen en hiervan op de hoogte te blijven.
Formele en materiële beginselen van behoorlijk bestuur
Nu je weet wat jurisprudentie is gaan we weer snel terug naar de Abbb. Als ambtenaar bij de gemeente (maar ook als je niet bij een gemeente in dienst bent, maar wel gemandateerd bent door een gemeente om taken uit te voeren) hoor je de fatsoensnormen te kennen en moet je je hieraan houden. Daarom gaan we ze even toelichten. 😊 In de toelichting proberen we een voorbeeld te geven vanuit de praktijk van de Jeugdwet.
Binnen de Abbb zijn er twee verschillende soorten beginselen, namelijk formele beginselen en materiële beginselen.
Formele beginselen gaan over de procedure van de totstandkoming van een besluit (vorm)
Materiële beginselen gaan over de inhoud van besluiten (materie)
Formele beginselen; over de procedure dus
Zorgvuldigheidsbeginsel (Awb artikel 3.2, 3.9, 3.13, 4.7 en 4.8)
Bij de voorbereiding van een besluit moeten alle relevante feiten en omstandigheden worden opgespoord en onderzocht. Alleen zo kan het besluit zorgvuldig genomen worden. Dit betekent dat het onderzoek naar het wel of niet inzetten van jeugdhulp zorgvuldig moet gebeuren. Zo is het belangrijk om met ouders en indien mogelijk de jeugdige duidelijke en gedetailleerde informatie te bespreken over hun hulpvraag, eventuele ervaringen met eerdere hulpverlening te betrekken bij het onderzoek en adviezen van externe experts ter harte te nemen. Het is niet alleen belangrijk dat er zorgvuldig gehandeld wordt. Dit moet ook blijken uit het dossier, zoals in de verslaglegging en uit het vastleggen van relevante stukken.
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. Dit hangt nauw samen met het vorige beginsel, want zonder zorgvuldig onderzoek is een besluit ook niet goed te motiveren. De motivering is een belangrijk onderdeel van het besluit. Dit betekent dat in de beschikking duidelijk gemotiveerd moet worden waarom de jeugdhulp wel of niet wordt toegekend. Bij een toekenning moet ook gemotiveerd worden, waarom er voor deze vorm van jeugdhulp is gekozen, voor deze duur en deze omvang.
De motivering is extra belangrijk bij een afwijzing. De inwoner moet kunnen begrijpen waarom hij niet krijgt, waar hij om gevraagd heeft. Daarnaast kan iemand wanneer die het niet eens is met een besluit in bezwaar gaan. De motivering van het besluit is dan extra belangrijk.
Zo mogelijk moet het besluit gemotiveerd worden met behulp van wettelijke voorschriften, dit kan je doen door bijvoorbeeld naar de verordening te verwijzen. Steeds meer gemeenten kiezen er overigens voor om vanwege de leesbaarheid van de beschikking niet te veel artikelen en wetsteksten te noemen.
Op het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel worden gemeenten (en gecertificeerde instellingen) bij de uitvoering van de Jeugdwet het meeste aangesproken door de rechter. Daarom wordt er vaak ook zo gehamerd op goed onderzoek, goede rapportages en dossiervoering. Niet omdat we het zo leuk vinden om alles vast te leggen, maar omdat de inwoner recht heeft om te weten hoe en waarom wij als overheid tot een besluit komen.
De gemeente vervult haar taak zonder vooringenomenheid. Concreet betekent dit dat het bestuursorgaan zich niet mag laten beïnvloeden door persoonlijke belangen bij het nemen van een besluit.
Legaliteitsbeginsel (komt voort uit jurisprudentie)
De bevoegdheid die een bestuursorgaan uitoefent moet een basis hebben in de wet. Het college mag dus alleen jeugdhulpvoorzieningen toekennen of afwijzen omdat ze hiertoe bevoegd is door de Jeugdwet.
Rechtszekerheidsbeginsel (komt voort uit jurisprudentie)
Dit beginsel bestaat uit meerdere onderdelen. Zo moet een besluit duidelijk geformuleerd zijn. Het gezin moet dus weten waar ze aan toe zijn als ze het besluit in de beschikking lezen. Daarnaast moeten de geldende rechtsregels goed toepassen en mag een besluit niet met terugwerkende kracht gewijzigd worden ten nadele van de jeugdigen en/of zijn ouders. Wanneer tijdens een herindicatie blijkt dat er ook minder uren ambulante begeleiding ingezet kunnen worden, mag dat niet gewijzigd worden met terugwerkende kracht. (NB we gaan er in dit voorbeeld vanuit dat het gezin op tijd de herindicatie heeft aangevraagd en de indicatie dus nog niet is verlopen.)
Uitzonderingen zijn natuurlijk altijd mogelijk bij zeer bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als het gezin onjuiste informatie heeft verstrekt in het onderzoek en het college een ander besluit zou hebben genomen bij de juiste informatie.
Materiële beginselen; over de inhoud dus
Gelijkheidsbeginsel (komt voort uit jurisprudentie)
Dit beginsel lijkt op het eerste oog heel makkelijk. Gelijke gevallen moeten gelijk behandeld worden en ongelijke gevallen ongelijk. In de praktijk zullen er niet snel twee situaties precies gelijk zijn. Maar het blijft belangrijk om beslissingen over jeugdhulp te baseren op de afspraken en het beleid binnen de gemeente. Het mag niet afhankelijk zijn van de persoon die de beslissing neemt, wat de uitkomst is. De verordening of beleidsregels helpen je als uitvoering dan ook om aan dit beginsel te voldoen.
Vertrouwensbeginsel
Een toezegging van de gemeente moet uitgevoerd worden. Deze toezegging heeft namelijk gerechtvaardigde verwachtingen opgeroepen bij de inwoner. Concreet betekent dit dat de gemeente een gewekt vertrouwen niet mag beschamen. In de praktijk zie je dit vooral bij ambtenaren in de uitvoering, ja dat ben jij dus! Het is snel gebeurt dat je en mailtje eruit stuurt met de gemaakte afspraken of mondeling zegt dat je het in orde gaat maken. Doe nooit (mondelinge) toezeggingen waarvan je niet weet of je ze waar kan maken of die nog getoetst moeten worden! En misschien ook geen toezeggingen doen voor dingen die je wel waar kunt maken, gewoon voor de zekerheid. Indien de toezegging niet waargemaakt kan worden en dit nadelige gevolgen heeft voor het gezin, schaadt dit het vertrouwen, de samenwerkingsrelatie en kan het gezin uiteindelijk naar de rechter stappen. Kortom: allemaal dingen die je wil voorkomen!
De gemeente mag de bevoegdheid tot het nemen van een besluit alleen gebruiken voor hetdoel waarvoor ze de bevoegdheid heeft gekregen. In het geval van de Jeugdwet mag ze informatie die verkregen is voor het uitvoeren vanuit de Jeugdwet niet gebruiken ter voorbereiding van een besluit op een andere wet (dus ook al een lastige als er integraal gewerkt moet worden). Hierbij is natuurlijk wel de vraag wat er verstaan moet worden onder misbruik. In geval van ernstig vermoeden van huiselijk geweld is de gemeente zelfs verplicht om te melden.
Evenredigheidsbeginsel (ook wel: verbod op willekeur, artikel 3.4 van de Awb)
Kijk eens dit filmpje over de toeslagenaffaire. Als het goed is herken je nu dat onder andere het fair-play beginsel , zorgvuldigheidsbeginsel en evenredigheidsbeginsel niet goed zijn toegepast en wat daar de gevolgen van kunnen zijn.
Verdiepingskans Nog even lekker laid back luisteren? Kijk dan naar dit filmpje waar de beginselen nog even worden herhaald.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat er bedoeld wordt met de term Abbb.
Ik weet in welke twee bronnen ik de Abbb kan vinden.
Ik kan uitleggen waarom het belangrijk is om rekening te houden met bijvoorbeeld het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het vertrouwensbeginsel in de uitvoering van de Jeugdwet.
In de Algemene wet bestuursrecht (verder Awb) staan de belangrijkste procedureregels voor de omgang tussen inwoners en de overheid. Op elk besluit van de overheid is de Awb van toepassing. Het gaat dus niet alleen over de Jeugdwet en ook niet alleen over de gemeente. Het gaat over elk besluit van welk overheidsorgaan dan ook binnen welke wet dan ook.
Soms staan er procedureregels in de wet zelf. Een wet waar veel van dit soort regels zijn opgenomen is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Maar als er over de procedure niets is vastgelegd in de specifieke wet, geldt de overkoepelende Awb. In de Jeugdwet is bijvoorbeeld niet vastgelegd hoe het aanvraagproces geregeld is, daarom worden hier de procedures van de Awb gevolgd. Dit lichten we zo toe.
Verder vind je in de Awb bijvoorbeeld wat een aanvraag is, wat een besluit is, hoe de gemeente het besluit moet motiveren (oftewel: onderbouwen) en hoe lang een gemeente over een aanvraag mag doen. Ook vind je er de procedureregels voor het indienen van een bezwaar of beroep. Belangrijk als je het niet eens bent met een besluit van een overheidsorgaan.
Het aanvraagproces volgens de Awb
De Awb vertelt precies hoe een gemeente (voor het gemak praten we in het vervolg over de gemeente, maar het gaat dus over alle overheidsorganen) moet handelen als een inwoner een aanvraag indient.
Een aanvraag is een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen (artikel 1:3, Awb).
In het geval van de Jeugdwet gaat het om ouders en/of een jeugdige die een verzoek indienen om jeugdhulp te ontvangen. Dit wordt de aanvraag genoemd.
De aanvraag moet aan bepaalde eisen voldoen, ook deze zijn vastgelegd in de Awb (artikel 4:1 en 4:2). Zo moet de aanvraag schriftelijk ingediend zijn, een dagtekening en handtekening bevatten en voorzien zijn van de naam en het adres van de aanvrager. Daarnaast moet de aanvrager ook de benodigde informatie verstrekken zodat er een onderbouwd besluit genomen kan worden.
Belanghebbende is ook een begrip uit de Awb. Dit betekent dat je alleen een aanvraag kunt indienen, als het jou ook rechtstreeks aangaat. Je kunt geen aanvraag indienen voor jeugdhulp voor je buren als je vindt dat zij wel wat opvoedondersteuning zouden kunnen gebruiken.
Zodra de gemeente een aanvraag ontvangt, moet er volgens de Awb binnen acht weken een besluit worden genomen (artikel 4:13). De gemeente heeft dus acht weken de tijd om de aanvraag te onderzoeken en een besluit te nemen. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (Awb, artikel 1:3).
In het kader van de Jeugdwet betekent dit dat het college schriftelijk moet reageren op een aanvraag voor jeugdhulp. Dit doet het college met een beschikking. Dit is een brief waarin staat of er jeugdhulp wordt toegekend, en zo ja, welke hulp, van wie, voor hoeveel uur per week, over welke periode en welke doelen er behaald moeten worden.
Er wordt ook een termijn genoemd waarbinnen het college de beschikking moet afgeven, namelijk binnen 8 weken. Zoals je hierboven al zag, zien veel gemeenten niet het eerste telefoontje als aanvraag, maar het ondertekende plan. Dit verschuift de beslistermijn behoorlijk naar achteren. In de praktijk is dit meestal geen probleem, maar als een inwoner er direct op staat om een aanvraag in te dienen, mag dat niet geweigerd worden. Iemand mag altijd een aanvraag indienen (dit is overigens binnen de Wmo anders).
In een beschikking staat altijd een bezwaarclausule. Een inwoner mag namelijk altijd in bezwaar gaan tegen een besluit van de gemeente als hij het hier niet mee eens is.
Beginnen je al dingen te dagen? Herken je dit proces in jouw gemeente? Snap je waarom er vaak over afhandeltermijnen wordt gesproken? Waarom het belangrijk is om ergens een datum te hebben, die officieel als aanvraagdatum wordt gezien?
Filosofiemomentje: Denk vanuit je eigen beroepspraktijk eens na over wat je nu hebt gelezen en geleerd over de Awb. Herken je regels vanuit de Awb, die jij in je eigen werk tegenkomt? Krijg je al wat meer begrip voor de juridische tijgers, die je hierover hoort?
Hersteltermijnen
Om een aanvraag goed te kunnen beoordelen, is er informatie nodig. De ouders en/of jeugdige moeten de informatie die nodig is met de gemeente delen. Soms is het ook nodig dat er informatie van school komt of vanuit andere hulpverleners. Om informatie op te vragen moeten ouders toestemming geven. Meestal wordt hiervoor een toestemmingsformulier gebruikt.
Wanneer een gezin de benodigde gegevens niet deelt met de gemeente of het toestemmingsformulier niet invult, dan stuurt de gemeente een hersteltermijn. Dat is een brief waarin staat welke informatie het gezin, binnen welke termijn moet aanleveren om het recht op jeugdhulp vast te kunnen stellen.
De beslistermijn (weet je nog, de acht weken die we hierboven uitgelegd hebben?) wordt verlengd met het aantal dagen dat het gezin extra de tijd krijgt om de benodigde informatie alsnog te delen.
Als de informatie dan nog niet wordt gegeven dan blijft de persoon in gebreke. De gemeente mag de aanvraag dan buiten behandeling stellen. Dit betekent dat de aanvraag inhoudelijk niet beoordeeld wordt. De inwoner ontvangt hiervan een besluit. De gevraagde jeugdhulp kan dan niet ingezet worden.
Ook dit lijkt weer erg helder, maar is in de praktijk wel wat gecompliceerder dan dat het nu op papier lijkt. Soms willen ouders bijvoorbeeld eigenlijk geen hulp en heb je net het vertrouwen gewonnen dat ze toch hulp willen. Ze geven alleen zeer beperkte informatie. Ga je dan deze formele route volgen, dan ben je ouders weer kwijt en gaan ze zeker niet meewerken. Soms willen ouders ook zaken niet delen omdat ze het er niet mee eens zijn (denk aan een advies van de psycholoog terwijl ouders de gestelde diagnose ontkennen). Soms vraagt 1 ouder om jeugdhulp, maar wil de andere ouder hier niet aan meewerken en geen informatie geven. Dan kies je er (in het belang van het kind) waarschijnlijk voor om toch een beperkt onderzoek te doen op basis van de beperkte informatie, en een beslissing te nemen. Het is in dit soort gevallen vooral belangrijk om vast te leggen waarom je bepaalde keuzes maakt of afwijkt van de regels.
Check, dubbelcheck
Ik begrijp wat de Jeugdwet met de Awb te maken heeft.
Ik weet hoe lang een gemeente de tijd heeft om een besluit te nemen op een aanvraag en weet dat dit is vastgelegd in de Awb.
Ik kan beredeneren hoe het proces in mijn gemeente in de praktijk eventueel afwijkt van de regels in de Awb en begrijp welke gevolgen dit kan hebben.
Inmiddels weet je dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Jeugdwet. Om deze wet goed uit te kunnen voeren, moet de gemeente ook rekening houden met de kaders die bepaald worden door de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (Abbb). In de Awb is geregeld hoe de overheid met haar inwoners moet omgaan. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn dan de concrete leefregels voor de overheid.
Daarnaast heeft de gemeente vanuit de wet soms de opdracht en soms de mogelijkheid om zelf regels op te stellen. Zo kan de gemeente wettelijke kaders van de Jeugdwet verder uitwerken naar de lokale behoeften van de eigen gemeente. Dit uitwerken van de wet doet de gemeente in verordeningen, nadere regels en beleidsregels.
De Jeugdwet, Awb, Abbb, verordeningen en beleidsregels bepalen hoe jij je werk in de praktijk moet doen. Kortom, je wilt jeugdigen en hun ouders zo goed mogelijk aan passende hulpverlening helpen, maar moet dit doen binnen processen die gebaseerd zijn op wet- en regelgeving. Daarom is het belangrijk om hier kennis van te hebben.Â
Duizelt het al van alle begrippen? Geen paniek! We gaan in het eerste stuk van deze module even rustig door deze onderwerpen heen:
Algemene wet bestuursrecht
Algemene beginselen behoorlijk bestuur
Verordening
Nadere regels en beleidsregels
Bezwaar en beroep
Check, dubbelcheck
Ik weet met welke wettelijke kaders de gemeente bij de uitvoering van de Jeugdwet van doen heeft.
Ik kan uitleggen waarom het belangrijk is om in de uitvoering wat te weten over de gemeentelijke kaders.
De Jeugdwet is van toepassing op in Nederland verblijvende jeugdigen (artikel 1.3, Jeugdwet). Dit kunnen zowel jeugdigen met de Nederlandse identiteit zijn als in Nederland verblijvende jeugdige vreemdelingen. Een vreemdeling is iemand die in Nederland verblijft maar niet de Nederlandse nationaliteit heeft. Dit kunnen jeugdigen zijn die rechtmatig in Nederland verblijven (zij wachten bijvoorbeeld hun asielprocedure af, hebben een verblijfsvergunning of hebben de nationaliteit van een EU-land), maar het kan ook gaan om jeugdigen die illegaal in Nederland verblijven. De Jeugdwet geldt dus voor alle jeugdigen die in ons land verblijven.
De Jeugdwet is dus ook van toepassing op jeugdigen die illegaal in ons land verblijven. Op grond van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) mag er geen onderscheid gemaakt worden tussen kinderen die rechtmatig in een land verblijven of kinderen die illegaal in een land verblijven. Dit laat zien dat de internationale gemeenschap kinderen te allen tijde wil helpen en beschermen, onafhankelijk van hun nationaliteit of verblijfsstatus. Het gezond en veilig op kunnen groeien moet voor alle kinderen een doel zijn en de wetgeving is zo ingericht dat de Jeugdwet hierin kan ondersteunen.
Kinderen kunnen niet verantwoordelijk gehouden voor de situatie waarin zij belanden, volwassenen wel. Daarom worden volwassenen anders behandeld en wordt er van hen meer verwacht voordat hulp ingezet kan worden. Dit zie je in de Jeugdwet, maar ook bijvoorbeeld de Wmo of de Participatiewet. Toch maakt de Jeugdwet wel onderscheid in het hulpaanbod en zijn er verschillen in de jeugdhulp die verstrekt wordt aan niet rechtmatig in Nederland verblijvende jeugdigen.
Opdracht: Zoek op wat de verschillen in jeugdhulp zijn voor rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen en niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Tip: kijk hiervoor naar artikel 1.2 van het Besluit Jeugdhulp (een document waarin bepaalde onderwerpen uit de Jeugdwet nader zijn uitgewerkt.
Spoiler: hieronder volgt het antwoord! Lees dus alleen verder als je zo ver bent. 😊
Voor jeugdhulp aan jeugdigen zonder rechtmatig verblijf in Nederland gelden de volgende beperkingen:
Zij kunnen slechts jeugdhulp (vrijwillig en gedwongen) ontvangen tot 18 jaar. Voor ouders en jongvolwassenen boven de 18 jaar die niet rechtmatig in Nederland verblijven is geen jeugdhulp mogelijk. Dit in tegenstelling tot rechtmatig in Nederland verblijvende jeugdigen en hun ouders. Hier gaan we zo dieper op in.
Indien jeugdhulp met verblijf noodzakelijk is, wordt de jeugdige in principe niet bij eenpleegouder maar in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder (instelling) geplaatst. Hier kan alleen van afgeweken worden als duidelijk onderbouwd kan worden waarom dit niet in het belang van de jeugdige is. Dit wijkt dus af van de algemene uitgangspunten van de Jeugdwet waarin verblijf in een gezinshuis of pleeggezin de voorkeur geniet boven plaatsing in een instelling.
Zij ontvangen slechts jeugdhulp voor een half jaar en bovendien moet de duur van de jeugdhulp overeenkomen met de verwachte duur van het verblijf in Nederland. Na dit half jaar wordt beoordeeld of er nog jeugdhulp nodig is. Als blijkt dat jeugdhulp nog nodig is, dan wordt dit wel opnieuw verleend voor weer maximaal een half jaar.
Tot slot een laatste opmerking over dit onderwerp. Als een jeugdige jeugdhulp ontvangt en naar het buitenland verhuist, vervalt het recht op jeugdhulp vanuit de Jeugdwet. De jeugdige verblijft immers niet meer in Nederland en valt dus niet meer onder de doelgroep van de Jeugdwet.
De verschillende doelgroepen van de Jeugdwet toegelicht
Hierboven hebben we toegelicht wat er bedoeld wordt met ‘in Nederland verblijvende jeugdigen’. Daarnaast maakt de Jeugdwet in artikel 1.1 (waar onder andere het begrip jeugdige wordt omschreven) onderscheid tussen verschillende groepen jeugdigen en hun ouders die aanspraak maken op jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering. Deze lichten we even toe.
0 – 18 jaar
Jeugdigen van 0 tot 18 jaar kunnen ondersteuning vanuit de Jeugdwet krijgen als zij te maken hebben met opgroeiproblemen, psychische problemen of stoornissen. Meestal stopt de jeugdhulp als jeugdigen 18 jaar oud worden. Als daarna nog hulp nodig is komt dan kan dit vanuit een andere wet, bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet, Wet maatschappelijke ondersteuning of Wet langdurige zorg.
WEETJE
Wist je dat er ook jeugdhulp ingezet kan worden voor ongeboren kinderen? Daarom begint de doelgroep van de Jeugdwet eigenlijk al bij –9 maanden. Het gaat hierbij vaak om opvoedondersteuning voor ouders of kinderbeschermingsmaatregelen.
18 + (verlengde jeugdhulp)
Vanaf je 18e verjaardag ben je volgens de wet volwassen en stopt in principe de jeugdhulp. Maar zoals wel vaker in gemeenteland zijn er altijd uitzonderingen mogelijk! Het is namelijk in bepaalde situaties mogelijk om jeugdhulp na de 18e verjaardag door te laten lopen. Dit wordt verlengde jeugdhulp genoemd.
We lichten de mogelijkheden even toe.
18 – 21 jaar: Ook al is een jongere 18 jaar geworden, betekent dit niet automatisch dat deze jongere qua ontwikkeling en vaardigheden al volledig voor zichzelf kan zorgen. Vooral binnen pleegzorg en gezinshuizen wil je niet dat de jongere op zijn 18e verjaardag ‘op straat’ komt te staan. Daarom is er een bestuurlijke afspraak gemaakt dat voorzieningen voor pleegzorg en gezinshuizen standaard ingezet worden tot de jeugdige 21 jaar wordt. Als een jeugdige dit zelf niet wil, omdat hij bijvoorbeeld op kamers gaat, kan van de verlenging afgezien worden.
Het moet hulp zijn die al voor het 18e jaar is gestart en waarvan het noodzakelijk is dat deze doorloopt;
Het is hulp waarvan vóór het 18e jaar besloten is dat deze noodzakelijk is, maar de hulp is nog niet gestart of
De jeugdhulp is beëindigd vóór het 18e jaar maar het is noodzakelijk om de hulp binnen zes maanden na beëindiging te hervatten.
Je zou zeggen: veel tekst, maar op zich klaar als een klontje. Toch is het in de praktijk een grijs gebied waar vaak discussie over is. In module 4 gaan we hier verder op in.
18 – 23+: Tot 23 jaar kunnen jongeren worden veroordeeld in het kader van het jeugdstrafrecht als zij een strafbaar feit hebben gepleegd. Alle hulp die in het kader van de strafrechtelijke beslissing nodig is, valt onder de Jeugdwet. Omdat de straf tot 23 jaar kan worden opgelegd, kan de straf, de jeugdreclassering en de daarbij behorende jeugdhulp tot ná het 23ste jaar doorlopen. Dit gaat vaak om scholings-en trainingsprogramma’s (STP) om jongeren voor te bereiden op hun terugkeer in de maatschappij. Ook een bijzondere is begeleid wonen. Normaal gesproken valt dit onder de Wmo. Maar als een jongere voorwaardelijk vrij komt en begeleid wonen is opgelegd dan is dit jeugdhulp i.h.k.v. het jeugdstrafrecht en is de Jeugdwet financieel verantwoordelijk.
Ouders
Tot slot de laatste doelgroep van de Jeugdwet: ouders. De oorzaak van problemen binnen een gezin hoeft niet altijd bij het kind te liggen. Vaak ligt de hulpvraag juist bij de ouders. Hoe ga ik om met mijn kind met autisme? Of hoe zorg ik dat het veilig is in huis? Ook ouders kunnen dan hulp ontvangen, bijvoorbeeld opvoedondersteuning.
Met ouders wordt in de Jeugdwet bedoeld: een ouder met gezag, stiefouder, adoptieouder of een andere persoon die de jeugdige verzorgt en opvoedt. Pleegouders zijn uitgezonderd van deze definitie in de Jeugdwet en kunnen dus ook geen aanspraak maken op jeugdhulp. De redenatie hierachter is dat pleegouders wel een jeugdige opvoeden in hun gezin, maar voor de ondersteuning zijn aangewezen op de pleegzorgorganisatie met wie zij een contract hebben.
Check, dubbelcheck
Ik kan uitleggen wat er met ‘in Nederland verblijvende jeugdigen’ bedoeld wordt en weet dat de Jeugdwet op hen van toepassing is.
Ik heb uitgezocht welke uitzonderingen op het gebied van jeugdhulp gelden voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende jeugdigen.
Ik kan 3 situaties benoemen waarin Jeugdhulp na de 18e verjaardag ingezet of verlengd wordt.
Op de vorige pagina heb je kunnen lezen dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van jeugdhulp aan ouders en jeugdigen. Dit is geen vrijblijvendheid voor gemeenten. In de wet wordt het college opgedragen om wanneer dat noodzakelijk is jeugdhulp te verstrekken. We noemen dit de jeugdhulpplicht. De jeugdhulpplicht is uitgewerkt in artikel 2.3 van de Jeugdwet.
Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Het is het college dat zich een oordeel moet vormen of er jeugdhulp nodig is voor jeugdigen binnen de gemeente. In de praktijk is dit vaak gemandateerd naar jeugdconsulenten (of de leidinggevende van de consulent). Dit betekent dat jeugdconsulenten uit naam van het college beslissen of de inzet van jeugdhulp nodig is.
Het kan gaan om opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Hier is duidelijk te zien dat het zowel om lichte opvoedproblematiek kan gaan als om GGZ-problematiek (stoornissen) (GGZ = geestelijke gezondheidszorg.) En dus ook zowel om begeleiding als (medische) behandeling.
De plicht bestaat alleen als de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Dus áánvullend op zaken die ouders en jeugdigen zelf kunnen regelen, aanpakken en/of oplossen, al dan niet met behulp van hun sociaal netwerk. Hier zie je dus dat de eigen kracht van het gezin voorop staat.
De plicht bestaat alleen als de jeugdigen zijn woonplaats heeft binnen de gemeente. Dit wordt ook wel het woonplaatsbeginsel genoemd. Kort gezegd betekent dit dat gemeente X verantwoordelijk is om jeugdhulp te bieden aan jeugdigen die in gemeente X wonen, klinkt best simpel toch? Toch is het in de praktijk iets ingewikkelder en daarom gaan we hier later deze training nog dieper op in.
Het is het college dat de voorzieningen treft (lees: bijvoorbeeld inkoopt).
Het treffen van de voorziening alleen is niet voldoende. Het college moet ook waarborgen dat er deskundigen zijn die de jeugdige kunnen toeleiden naar, adviseren over of bepalen en inzetten van de voorziening. De opdracht van de Jeugdwet is dus dat de kwaliteit van de toegang op orde moet zijn. Hiervan is de verplichte SKJ-registratie een voorbeeld (SKJ = Stichting Kwaliteitsregister Jeugd).
En tenslotte is het doel van dat alles dat de jeugdige:
Gezond en veilig opgroeit;
Groeit naar zelfstandigheid;
Voldoende zelfredzaam wordt en maatschappelijk kan participeren.
Hierbij moet rekening worden gehouden met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van de jeugdige. Voor bijvoorbeeld meervoudig beperkte jeugdigen is volledige zelfstandigheid niet haalbaar en moet gekeken worden hoe de jeugdige zo zelfstandig mogelijk kan worden.
Als je dit weet ben je al een heel eind en heb je een goed beeld waar de Jeugdwet verantwoordelijk voor is, bij wie deze taak belegd is en welke kwaliteitseisen er zijn. In de overige leden van dit artikel worden nog wel wat zaken uitgewerkt en wat bijzonderheden vastgelegd.
Lid 2
Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voor zover naar het oordeel van het college noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.
Als dat noodzakelijk is, hoort het vervoer naar de locatie er dus bij en maakt onderdeel uit van de jeugdvoorziening. Ook hier geldt dat de eigen mogelijkheden van de ouders vooropstaan. Wanneer zij het kunnen regelen, moeten zij dit doen. Hier kunnen in de praktijk nog wel eens problemen over ontstaan.
Lid 3
Indien een jeugdige, die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, aangewezen is op permanent toezicht en die jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1, onder 2° of 3°, of verpleging als bedoeld bij of krachtens artikel 11 van de Zorgverzekeringswet ontvangt, treft het college indien naar zijn oordeel noodzakelijk, voorzieningen die de ouders in staat stellen hun rol als verzorgers en opvoeders te blijven vervullen.
Hier wordt geregeld dat ouders, wanneer dat noodzakelijk is om hun rol als ouders en opvoeders te kunnen blijven vervullen, ook de noodzakelijke persoonlijke verzorging en de ondersteuning bij de participatie vanuit de Jeugdwet kunnen ontvangen. Denk hierbij aan kinderen met een zwarelichamelijke of verstandelijke beperking die anders mogelijkerwijs niet meer bij hun ouders zouden kunnen blijven wonen. De omschrijving in de wet ‘aangewezen is op permanent toezicht’ of ‘verpleging ontvangt’ duidt erop dat het gaat om jeugdigen met ernstige beperkingen. Er kan ook persoonlijke verzorging worden gegeven als het beter is dat de ouder dit niet meer zelf doet, zoals bijvoorbeeld bij een tiener van 16 die groeit naar zelfstandigheid.
Lid 4
Het college houdt bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp redelijkerwijs rekening met:
a. behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, en
b. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.
Aansluiten bij de wensen en persoonlijke levenssfeer van de jeugdige en zijn ouders is dus belangrijk. De gedachte hierachter is dat hulp die past bij de identiteit van het gezin, effectiever is.
Lid 5
Voor zover redelijkerwijs mogelijk, wordt de jeugdige en zijn ouders keuzevrijheid geboden met betrekking tot de activiteiten van jeugdhulp.
Het college draagt er zorg voor dat de jeugdige in het geval van een uithuisplaatsing, indien redelijkerwijs mogelijk, bij een pleegouder of in een gezinshuis wordt geplaatst, tenzij dit aantoonbaar niet in het belang is van de jeugdige.
Ten slotte wordt geregeld dat plaatsing in een pleeggezin of gezinshuis de voorkeur heeft boven plaatsing in een instelling als dat mogelijk is. De gedachte hierachter is dat een huiselijke omgeving beter is voor de jeugdige. Hoewel de wet dit heeft opgenomen, is dit in de praktijk wel een beetje een lege letter. Er is een groot tekort aan plekken in pleeggezinnen en gezinshuizen.
Jeugdhulpplicht
De verantwoordelijkheid voor het bieden van jeugdhulp wordt dus bij de gemeente neergelegd. Hoe de gemeente dit doet is niet vastgelegd in de wet. Een gemeente kan er bijvoorbeeld voor kiezen om de jeugdhulp vanuit een wijkteam te organiseren, maar ook door een jeugdconsulent een beschikking (= besluit) af te laten geven voor een jeugdhulpvoorziening bij een ingekochte zorgaanbieder. Ook het maken van de afweging óf het nodig is om jeugdhulp te bieden, wordt bij de gemeente gelegd (specifiek bij het college van burgemeester en wethouders zoals je net hebt gelezen). Bij ieder individueel gezin moet een afweging van de situatie gemaakt worden: wat is het probleem, wat kan het gezin op eigen kracht bereiken en welke jeugdhulp kan een passende oplossing bieden? Het is aan de gemeente om hier duidelijke criteria voor op te stellen in een verordening.
Wie mag verwijzen naar jeugdhulp
In de wet krijgt de gemeente de plicht om jeugdhulp te organiseren, beschikbaar te hebben en toegang te geven tot jeugdhulp (het verwijzen naar jeugdhulp). Maar de gemeente is niet de enige wettelijke verwijzer.
In de Jeugdwet (artikel 2.6, lid 1) is vastgelegd dat de jeugdarts, huisarts en medisch specialist (kinderarts, kinder- en jeugdpsychiater) ook mogen verwijzen naar jeugdhulp. Ook de rechter, Officier van Justitie en Gecertificeerde Instellingen mogen bepalen of en welke jeugdhulp ingezet moet worden (artikel 3.5). In de praktijk is jeugdhulp dus toegankelijk via meerdere routes. Dit kan wel eens voor uitdagingen in de praktijk zorgen. Hier gaan we in module 3 dieper op in.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat wordt bedoeld met jeugdhulpplicht.
Ik weet ongeveer wat de Jeugdwet hierover zegt.
Ik ken de doelstellingen van de Jeugdwet.
Ik weet dat jeugdhulp ook ingezet kan worden via andere wettelijk verwijzers dan de gemeente.
We gebruiken cookies voor een goede werking van onze website. Met het plaatsen van deze cookies verzamelen we geen persoonsgegevens! Voor meer informatie bekijk ons cookiebeleid.AkkoordCookiebeleid