Zojuist heb je geleerd dat inwoners op verschillende manieren toegang kunnen krijgen tot de Jeugdwet. Nu richten we ons op het indicatieproces vanuit de gemeente. En hoewel er ook andere organisaties kunnen zijn die namens de gemeente jeugdhulp kunnen indiceren, spreken we voor het gemak in het vervolg over gemeente.
Een gezin heeft contact opgenomen met de gemeente met een hulpvraag, hoe gaat het verder? We nemen eerst in vogelvlucht het indicatieproces door dat het gezin doorloopt en zoomen daarna in op de verschillende stappen.
Wettelijk kader indicatieproces en de praktijk van de Jeugdwet
In de vorige module heb je al geleerd dat de procedure voor het aanvragen van jeugdhulp binnen de Algemene wet bestuursrecht (Awb) valt. Dit komt doordat het indicatieproces in de Jeugdwet zelf niet is vastgelegd en daarom de overkoepelende Awb gevolgd wordt. Volgens de Awb wordt een aanvraag, nadat deze is ingediend, onderzocht door het college. Het college moet vervolgens binnen 8 weken een besluit nemen. De inwoner ontvangt dit besluit schriftelijk in een beschikking. Weet je niet meer precies hoe dit zit? Spiek dan even in de vorige module.
In de praktijk wijken gemeenten bij Jeugdwetaanvragen vaak af van de bovenstaande procedure. In plaats hiervan wordt vaak in grote lijnen de aanvraagprocedure van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) gevolgd. In de Wmo is de indicatieprocedure wel vastgelegd in de wet en deze ziet er iets anders uit dan in de Awb. Het indicatieproces start bij de Wmo namelijk met een melding, een stap die in de Awb niet naar voren komt. Hiermee laat de inwoner aan het college weten dat er een hulpvraag is. Binnen zes weken moet het college onderzoek uitvoeren naar de hulpvraag. Hiervan wordt een onderzoeksverslag opgesteld. Door dit onderzoeksverslag te ondertekenen dient de inwoner de aanvraag in. Het ondertekende onderzoeksverslag is dan de aanvraag, waarop het college moet besluiten. Hier hebben ze dan volgens de Wmo twee weken de tijd voor. Het volledige aanvraagproces duurt dus nog steeds acht weken bij de Wmo procedure, alleen is deze opgedeeld in twee periodes.
Op zich niet echt een probleem zou je zeggen als de gemeente dit proces ook voor de Jeugdwet aanhoudt. Het is nog steeds acht weken. Maaaaar zo gaat het vaak niet. In de praktijk wordt wel vaak het onderzoeksverslag (of gezinsplan) beschouwd als aanvraag, maar gaat daarna de 8 weken lopen. De Jeugdwet kent immers geen afwijkende termijn na het indienen van een aanvraag. En de hulpvraag wordt in de praktijk niet gezien als aanvraag. Daar vond de rechter dus iets van. Maar voor we daar mee doorgaan, bestudeer eerst even de schema’s hieronder.
De rechter versus de praktijk
De Rechtbank Rotterdam heeft in een uitspraak vastgesteld (de slimmerd) dat er in de Jeugdwet géén aparte aanvraagprocedure genoemd wordt, zoals in de Wmo. Daarom móet binnen de Jeugdwet de aanvraagprocedure gevolgd worden zoals die in de Awb staat. De procedure in de Awb begint direct met een aanvraag en laat geen ruimte voor een melding. Ondanks deze uitspraak blijven veel gemeente werken met een melding voor het doen van een aanvraag.
Wat nu? Hoe moet ik hier als jeugdprofessional mee omgaan. Normaliter geeft het geen problemen wanneer binnen jouw organisatie nog steeds op de ‘oude, foute’ manier gewerkt wordt. Voor jou als jeugdprofessional is het vooral belangrijk dat je weet, dat een ouder altijd een aanvraag mag indienen als die daar om vraagt. Het antwoord kan dan niet zijn: ‘Sorry, zo werken we niet’. Even goed, overleg met de inwoner en eventueel met de kwaliteitsmedewerker en dan kom je er vast uit. En als de inwoner een aanvraag wil indienen, dan is dat zo.
Omdat de praktijk bij vrijwel alle gemeenten afwijkt van de wettelijke vereisten, volgen we in de rest van deze module de praktijk, dus:
Melding
Onderzoek
Onderzoeksverslag = aanvraag
Beschikking
Opdracht: Ga voor jouw gemeente (of een gemeente naar keuze) na hoe het proces van een aanvraag verloopt. Hiervoor kun je bijvoorbeeld in de werkinstructies kijken. Volgt het proces de Awb of wordt er met een melding gewerkt?
Check, dubbelcheck
Ik kan het wettelijk indicatieproces volgens de Awb én volgens de Wmo uitleggen.
Ik weet dat de Jeugdwet officieel de aanvraagprocedure van de Awb moet volgen maar in de praktijk vaak gebruik maakt van een variant van de Wmo-aanvraagprocedure.
Hiervóór zijn we gestart met de opdracht die de gemeente in de wet heeft gekregen bij de toegang tot jeugdhulp. Maar de gemeente wordt niet als enige in de Jeugdwet genoemd als verwijzer. Er zijn ook andere wettelijke verwijzers. In de volksmond laten we ‘andere’ weg en spreken we kortweg over wettelijke verwijzers.
In artikel 2.6 lid 1 onder e van de Jeugdwet is vastgelegd dat de jeugdarts, huisarts en medisch specialist (kinderarts, kinder- en jeugdpsychiater) mogen verwijzen naar jeugdhulp.
En in artikel 2.4 lid 2 onder b is vastgelegd dat gecertificeerde instellingen (GI’s), rechter, het openbaar ministerie en medewerkers van justitiële jeugdinrichting jeugdhulp kunnen inzetten.
We nemen hieronder de verschillende wettelijke verwijzers even met je door.
Gecertificeerde instelling
In het begrippenkader van module 2 hebben we geleerd dat GI’s zorgorganisaties zijn die speciaal bevoegd (gecertificeerd) zijn om kinderbeschermingsmaatregelen uit te voeren. In artikel 3.5 van de Jeugdwet is geregeld dat GI’s bepalen of en zo ja welke jeugdhulp nodig is voor de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.
Een GI kan dus alléén jeugdhulp indiceren als de rechter bepaalt dat de GI een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering voor een kind moet uitvoeren. Daarom kan een GI ook niet langer indiceren dan dat een maatregel is opgelegd. Ook kan een GI bij de uitvoering van voogdij en ondertoezichtstelling niet meer indiceren als een kind 18 wordt, (omdat het gezag dan vervalt). De gemeente moet de casus overnemen als de jeugdige 18 wordt en er nog jeugdhulp nodig is, dit is vaak het geval bij gezinshuizen en pleegzorg.
De GI indiceert jeugdhulp door een bepaling jeugdhulp af te geven. Dit is een document waarin de GI aangeeft welke hulp zij noodzakelijk vindt voor de jeugdige. Je kunt het vergelijken met een beschikkingsbrief van de gemeente, maar een belangrijk verschil: bij de gemeente kan een gezin in bezwaar, tegen een bepaling jeugdhulp kun je niet in bezwaar gaan!
De GI mag dus verwijzen, maar moet officieel wel met de gemeente overleggen over de bepaling jeugdhulp. Of dit in de praktijk gebeurt, verschilt per gemeente. Een gemeente heeft inhoudelijk niks te vinden van de beslissing van de GI. Maar een gemeente probeert wel te sturen op bepaalde vormen van hulp of bepaalde inkoopafspraken. De gemeente heeft vaak ook beter in beeld welke hulp er allemaal is en waar wel of geen wachtlijsten zijn. Een goede samenwerking met de GI is dus zeker heel handig. In sommige gemeenten is er altijd vooraf overleg over de bepaling jeugdhulp. Andere gemeenten hoeven de bepalingen niet eens te ontvangen en daar kan de GI rechtstreeks naar de aanbieder verwijzen. Check dus vooral welke afspraken er in jouw gemeente met de GI zijn.
Op dit moment wordt geprobeerd om de samenwerking tussen gemeenten en GI’s te verbeteren. Een kinderbeschermingsmaatregel is vaak tijdelijk en daarna komt de jeugdige weer terug naar het lokale jeugdteam. Het is dus belangrijk dat de lokale professionals op de hoogte blijven van een casus ook tijdens de kinderbeschermingsmaatregel.
Rechter, Officier van Justitie of functionaris Justitiële jeugdinrichting
De (kinder)rechter kan een dringend gericht advies geven voor de inzet van jeugdhulp, bijvoorbeeld bij complexe (echt)scheidingen. De rechter kan daarbij rechtstreeks verwijzen naar de jeugdhulpaanbieder. Dit gebeurt via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering. Ook het openbaar ministerie, de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting kunnen bepalen of inzet van jeugdhulp noodzakelijk is. Ook hier geldt weer dat het vervolgens aan de gemeente is om de jeugdhulp in te zetten en te betalen.
Jeugdarts
De jeugdarts (GGD) voert in opdracht van de gemeente preventieve taken uit. Dit is gericht op het bevorderen van de gezondheid, het voorkomen van lichamelijke, psychische en sociale problemen en het signaleren daarvan. De jeugdarts kan ondersteuning bieden of verwijzen naar (medische) hulp zoals de jeugd-GGZ of andere vormen van jeugdhulp. De gemeente moet de jeugdhulp inzetten waarnaar de jeugdarts heeft verwezen en beoordeelt de verwijzing niet inhoudelijk. De jeugdarts speelt overigens ook een grote rol bij het ontheffen van leerplicht. Kén je jeugdarts en je leerplichtambtenaar, want dit kan grote samenwerkingsproblemen voorkómen 😊.
Medisch specialist
Net als de jeugdarts mag een medisch specialist verwijzen naar jeugdhulp. Zij doen dit op dezelfde wijze als de jeugdarts en huisarts.
Huisarts
En we hebben in dit geval het lekkerste voor het laatst bewaard. De huisartsen.
Huisartsen kunnen net als de artsen die we hierboven noemden rechtstreeks verwijzen naar jeugdhulp. Een huisarts kent een gezin vaak goed en komt zo naast de lichamelijke klachten ook snel in aanraking met vragen over psychische problemen of opvoeding. Zij kunnen direct naar alle vormen van jeugdhulp verwijzen, maar in de praktijk wordt er het vaakst verwezen naar jeugd-GGZ.
315-route
Als een gezin via een andere verwijzer dan de gemeente een verwijsbrief of bepaling jeugdhulp ontvangt, dan kan het gezin rechtstreeks naar de aanbieder. De aanbieder meldt bij de gemeente dat zij een jeugdige met een verwijzing hebben ontvangen. De gemeente betaalt alle jeugdhulp en moet daarom weten welke jeugdigen in zorg zijn zodat aanbieders kunnen declareren. Vroeger deed iedere aanbieder en gemeente dit op eigen houtje via de post en mail en dat leidde tot complete chaos. Daarom is het berichtenverkeer nu verplicht. Dit is 1 systeem dat alle gemeenten en aanbieders verplicht moeten gebruiken om met elkaar te communiceren.
Via het berichtenverkeer ontvangt de gemeente een Verzoek Om Toewijzing (ook wel VOT of IJW315 bericht genoemd). In dit bericht geeft de aanbieder aan welke zorg hij wil leveren, voor welke duur, welke omvang en wie de verwijzer is geweest. In een beschikking van de gemeente staat vaak exact voor welke duur en omvang de jeugdige hulp krijgt. Bij een verwijzing vanuit de huisarts bepaalt de aanbieder de duur en omvang in overleg met het gezin.
De gemeente controleert of de jeugdige tot de doelgroep behoort, het woonplaatsbeginsel en meestal op bepaalde inkoopafspraken. Als alles klopt dan stuurt de gemeente een Toewijzing (IJW 301 bericht). Pas als de aanbieder dit bericht heeft ontvangen, mag hij zorg leveren en kan de zorg ook gedeclareerd worden.
Huisarts versus gemeente
Zoals je waarschijnlijk wel op het nieuws hebt gehoord, rijzen de kosten voor de jeugdhulp de pan uit en brengt dit gemeenten in financiële problemen. Gemeenten proberen uit man en macht de kosten te bedwingen. Echter zijn zij niet de enige verwijzers naar jeugdhulp. Volgens het CBS waren 206.070 van de 584.545 jeugdhulptrajecten in 2020 verwezen door huisartsen (35%).
De huisarts heeft in de Jeugdwet een zelfstandige positie. Dit betekent dat de gemeente niet ‘op de stoel’ van de huisarts mag gaan zitten; als de huisarts verwijst, móet de gemeente de hulp inzetten. De gemeente kan dus moeilijk invloed uitoefenen op het aantal verwijzingen dat de huisarts doet.
Korte opdracht: Er is een heel belangrijk verschil tussen de route naar jeugdhulp vanuit de huisarts en die vanuit de gemeente. Kijk nog even terug. Kun jij het verschil vinden?
En wat had jij? Het verschil waar we hier op duiden is: wie bepaalt het product, de omvang en de duur van de jeugdhulp. Bij een beschikking vanuit de gemeente is dat de jeugdprofessional in overleg met de ouder/jeugdige. Bij een verwijzing vanuit de huisarts is dat de aanbieder, uiteraard ook in overleg met de ouder/jeugdige.
Je zou kunnen zeggen dat de beschikking door de jeugdprofessional het resultaat is van een onderzoek naar wat het meest passend is. Maar dat bij de verwijzing vanuit de huisarts het grootste gedeelte van het onderzoek nog gedaan moet worden en dat dit plaatsvindt bij de aanbieder.
Raar? Dat valt vanuit de praktijk van een huisarts bezien wel mee. Een huisarts heeft een minuut of 10 om te komen tot een besluit of een richting. Wanneer hij of zij denkt dat er een specialist bij moet komen, wordt er verwezen. De huisarts heeft geen mening over datgene wat de specialist gaat beslissen, maar vertrouwt op het oordeel van zijn collega. Dat doet hij ook bij een verwijzing naar een internist of andere arts.
Toch wel een schril contrast hè, die 10 minuten, als je het vergelijkt met het intakegesprek (en eventuele vervolggesprekken) door de jeugdprofessional, met daarnaast misschien nog andere gesprekken met gezinsleden, school enz.
Huisarts én gemeente; samenwerken
In vrijwel alle gemeenten wordt fors geïnvesteerd in de relatie met de huisartsen. Ook zijn er verschillende pilots om te kijken hoe we kunnen voorkomen dat onnodig dure jeugdhulp wordt ingezet. Eén van de belangrijkste redenen voor het ontstaan van de Jeugdwet was decentraliseren, weet je nog?
Voorbeelden van pilots zijn:
Jeugdprofessionals die zitting hebben in de huisartsenpraktijk en daar spreekuren draaien.
Huisartsen die vrijwillig alle vragen voor jeugdhulp via de gemeente laten lopen.
Een praktijkondersteuner Jeugd-GGZ (kortweg POH) die de huisarts ondersteunt bij jeugdvragen en actief de samenwerking met het jeugdteam zoekt.
Als het goed is zijn al deze inspanningen niet alleen financieel gedreven. De huisarts en de jeugdprofessional hebben nu eenmaal verschillende, complementaire kennis. De jeugdprofessional van het systemisch werken en het beschikbare hulpaanbod en de huisarts van het medische domein. Van samenwerken kan iedereen en zeker de ouder en jeugdige alleen maar beter worden.
Filosofiemomentje: Denk eens na over de verschillende wegen die naar jeugdhulp leiden. Kun je van beide wegen voor- en nadelen benoemen?
Check, dubbelcheck
Ik weet welke wettelijke verwijzers er zijn die jeugdhulp kunnen inzetten.
Ik weet hoe de ‘huisartsenroute’ in elkaar zit.
Ik heb gefilosofeerd over de verschillende routes en mij daar een genuanceerd oordeel over gevormd.
Gemeenten hebben de wettelijke taak om te zorgen dat er passende jeugdhulp is voor de jeugdigen in hun gemeente én ze moeten de toegang tot deze jeugdhulp organiseren.
Maar wat wordt in dit kader nu bedoeld met toegang? De toegang is in dit geval tweeledig, Het is in ieder geval de plek waar jeugdigen en hun ouders met hun hulpvraag terecht kunnen. En wanneer dat de beste optie is: wordt toegang verleend tot een individuele voorziening Jeugdwet. Zoals we al eerder hebben besproken hebben gemeenten keuzevrijheid in de wijze waarop zij de toegang organiseren. Na een aantal jaren Jeugdwet zijn er een paar varianten te zien die best vaak voorkomen. We gaan deze varianten in organisatievorm hier bespreken.
Bij het organiseren van de toegang tot jeugdhulp zijn een aantal elementen van belang. Ieder van deze elementen gaan we bespreken:
Melding binnen of buiten de gemeentelijke organisatie
Indicatie voor jeugdhulp binnen of buiten de gemeentelijke organisatie
Multidisciplinaire of specialistische teams
Zelf ondersteuning bieden of alleen verwijzen
Bij wie zijn de medewerkers in dienst, wie stuurt aan
Melding binnen of buiten de gemeentelijke organisatie
Waar stelt een ouder de eerste hulpvraag? Is dat bij de gemeente zelf en pakt de gemeente het hele traject op? Of belt de ouder naar bijvoorbeeld een CJG of welzijnsorganisatie. Dit zijn vaak aparte teams buiten de gemeente (ook niet altijd). De gemeente komt dan pas in beeld als specialistische jeugdhulp nodig is (of alleen als er betaald moet worden).
Indicatie voor jeugdhulp binnen of buiten de gemeentelijke organisatie
Wie geeft de beschikking voor specialistische jeugdhulp af? Soms is een CJG of welzijnsorganisatie hiertoe gemandateerd. Soms is dit de gemeente. Het gaat er hier vooral om wie gemandateerd is vanuit het college om een beslissing te nemen over de in te zetten jeugdhulp.
Multidisciplinaire of specialistische teams
Gemeenten kunnen ook kiezen of ze hun teams multidisciplinair of specialistisch bemensen. Bijvoorbeeld een integraal team sociaal domein waar Wmo, Participatiewet en Jeugdwet zijn vertegenwoordigd en de inwoner op 1 plek met alle vragen terecht kan. Soms is er een apart (specialistisch) jeugdteam. Ook binnen dit jeugdteam zie je soms netwerkvarianten waarbij een multidisciplinair team is samengesteld (bijvoorbeeld jeugdwerk, schoolmaatschappelijk werk, GGD, MEE, gedragswetenschapper).
Zelf ondersteuning bieden of alleen verwijzen
Soms kan het jeugdteam ook direct hulpverlening bieden, denk bijvoorbeeld aan kortdurende opvoedondersteuning of groepstrainingen. Soms biedt het jeugdteam zelf helemaal geen hulp en doen zij alleen het onderzoek en beslissen welke hulp ingezet moet worden.
Wie is de werkgever van de jeugdprofessional, wie stuurt het team aan
Los van de plek waar de jeugdprofessional werkt is van belang: van wie krijgt deze zijn of haar loonstrookje? Wie stuurt het team aan en aan wie legt de jeugdprofessional verantwoording af.
Het keuzemenu
Het keuzemenu voor een gemeente is dus over het algemeen als volgt:
Melding binnen de gemeente
Melding buiten de gemeente
Beschikking vanuit de gemeente
Mandaat voor beschikking bij andere organisatie
Multidisciplinair team
Specialistisch team
Zelf ook ondersteuning bieden
Alleen verwijzen en/of beschikking afgeven
Jeugdprofessional in dienst van gemeente
Jeugdprofessional elders in dienst
Aansturing team vanuit gemeente
Aansturing team vanuit andere organisatie
Filosofiemomentje: Het keuzemenu zoals hierboven omschreven wil nog wel eens tot onduidelijkheid leiden. Waar moet je nu als ouder of jeugdige naartoe met je vragen en wat kun je verwachten? Gemeenten hebben het verschillend georganiseerd. Een direct gevolg van het decentraliseren van de taken naar de gemeente! Denk eens na over de sfeer en impact die het kan hebben wanneer de gemeente juist voor het één of juist voor het ander kiest?
Twee voorbeelden
Om een beetje een beeld te krijgen van de mogelijkheden omschrijven we hieronder twee varianten die veel voorkomen in de praktijk.
De gemeentelijke toegang
De ouder of jeugdige meldt zich bij de integrale toegang van de gemeente. Hier kijkt de medewerker van de gemeente in welk domein de melding thuishoort (of misschien in welke domeinen). In ons voorbeeld betreft het een hulpvraag voor jeugd. De jeugdprofessional (SKJ-geregistreerd) van de gemeente krijgt de hulpvraag toebedeeld en gaat het gesprek aan met het gezin. Nadat de hulpvraag is onderzocht stelt de jeugdprofessional een plan op en in dit geval wordt afgesproken dat er een opvoedcursus gevolgd zal worden bij het wijkcentrum (geen beschikking) en dat er vooralsnog geen beschikking voor jeugdhulp wordt afgegeven. (Als er wel een beschikking nodig zou zijn, zou deze medewerker die ook afgeven.)
Centrum voor jeugd en gezin
In deze gemeente gaat een ouder of jeugdige met alle vragen eerst naar het CJG. In principe pakt het CJG de hulpvraag zelf op en verleent ook hulp. Alleen wanneer er specialistische hulp nodig is, adviseert het CJG tot het inzetten van een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet. Het CJG stuurt het onderzoeksverslag met dit advies naar de backoffice van de gemeente. Daar wordt bepaald of de beschikking zo afgegeven kan worden of dat er aanvullend onderzoek nodig is. De gemeente geeft de beschikking af, maar de inhoud en onderbouwing is in principe door het CJG bepaald.
In dit voorbeeld heeft het CJG dus geen mandaat van de gemeente. Was dat wel zo, dan hadden zij de beschikking kunnen afgeven en was alleen de registratie en betaling door de gemeente gedaan.
Opdracht: Als je zelf (startend) jeugdprofessional bent: geef aan welke keuzes er in jouw organisatie gemaakt zijn
Melding binnen de gemeente
Melding buiten de gemeente
Beschikking vanuit de gemeente
Mandaat voor beschikking bij andere organisatie
Multidisciplinair team
Specialistisch team
Zelf ook ondersteuning bieden
Alleen verwijzen en/of beschikking afgeven
Jeugdprofessional in dienst van gemeente
Jeugdprofessional elders in dienst
Aansturing team vanuit gemeente
Aansturing team vanuit andere organisatie
Geen jeugdprofessional? Stel, je hebt een hulpvraag op het gebied van de Jeugdwet en je woont in de gemeente Arnhem. Wie moet je bellen of mailen om je hulpvraag te kunnen stellen en hulp te krijgen? En met wie moet je contact opnemen als je in gemeente Vlissingen woont?
Tenslotte
Dacht je dat het niet ingewikkelder kon? Ja hoor, het kan nog ingewikkelder. Het is namelijk niet alleen de gemeente die vanuit de wet jeugdhulp kan inzetten. Er zijn nog een aantal andere wettelijke verwijzers die dit kunnen. Het speelveld wordt er nog net iets groter van. Op de volgende pagina gaan we deze wettelijke verwijzers behandelen.
Check, dubbelcheck
Ik heb een beeld bij de ruimte en vrijheid die een gemeente heeft om de toegang tot jeugdhulp te organiseren.
Ik heb nagedacht over mogelijke varianten en gefilosofeerd over de impact van de keuzes die een gemeente hierin maakt.
Ten slotte hebben we nog een heel belangrijk begrip in de aanbieding: de gezamenlijke huishouding. Het begrip gezamenlijke huishouding is al een paar keer gevallen in deze module, maar wat zien we nou als gezamenlijke huishouding?
Criteria gezamenlijke huishouding
Artikel 3, lid 3 van de Participatiewet zegt over gezamenlijke huishouding het volgende:
“Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.”
Dus als we het goed ontrafelen, is het een gezamenlijke huishouding als:
Het gaat om twee personen,
Die twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, en
Er wederzijdse (financiële) zorg is (= verzorgingscriterium).
Let op! Alle drie de criteria moeten gelden, anders is er géén gezamenlijke huishouding.
Twee personen
Een gezamenlijke huishouding kan dus niet uit meer dan twee personen bestaan. Het kan wel zo zijn dat er een grotere groep in de woning woont, waarvan er twee personen een gezamenlijke huishouding vormen door de mate van zorg naar elkaar. Zij hebben dus wederzijdse (financiële) zorg naar elkaar die ze niet naar de andere bewoners hebben. Iemand die al gehuwd is (voor de Participatiewet), kan niet met iemand anders dan de echtgenoot een gezamenlijke huishouding vormen.
Er zijn wel twee uitzonderingen die we eerder in deze module al voorbij hebben zien komen. Deze categorieën worden voor de Participatiewet niet gezien als gehuwd, zelfs al vormen ze een gezamenlijke huishouding:
Bloed- en aanverwanten in de eerste graad (kind-ouder).
Bloedverwanten in de tweede graad indien er bij een van hen sprake is van zorgbehoefte (broer-zus of grootouder-kleinkind).
Hoofdverblijf
Voor een gezamenlijke huishouding, moet het dus gaan om het hoofdverblijf van iemand. Om dit te beoordelen, zijn een aantal punten van belang. Als iemand gemiddeld meer dan de helft van de nachten bij de ander verblijft, wordt het gezien als hoofdverblijf. Als het duidelijk gaat om tijdelijk verblijf, wordt het niet gezien als hoofdverblijf en is het dus geen gezamenlijke huishouding.
Maar dan zijn we er nog niet. Er zijn namelijk ook situaties waarbij er twee personen ieder een eigen woning hebben, maar afwisselend in beide woningen verblijven. In dat geval moet voor elke persoon gekeken worden waar het hoofdverblijf is.
Zorgdragen
Het zorgdragen voor elkaar is het verzorgingscriterium. Hierbij wordt gekeken of er sprake is van financiële verstrengeling en/of wederzijdse zorg, dus heen en weer. Financiële verstrengeling is meer dan alleen de woonlasten en bijbehorende vaste lasten delen. Je kunt bijvoorbeeld denken aan de boodschappen betalen, een gezamenlijke bankrekening hebben of gezamenlijk de wasmachine kopen. Maar het kan ook om dingen gaan die niets te maken hebben met financiën: koken voor de ander, het huis schoonhouden, de was verzorgen. En tenslotte is het belangrijk: er hoeft geen evenwicht te zitten in het zorgdragen. Ook als een van beiden zorgdraagt door bijvoorbeeld de boodschappen te betalen, het huishouden te doen en kookt en de ander draagt niets bij, is er toch sprake van zorgdragen voor elkaar.
Rechtsvermoedens
Zoals je hiervoor kon lezen, moet je veel beoordelen om te bepalen of er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Er zijn vier situaties waarin je er voetstoots vanuit mag gaan, dát er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Je hoeft dan niets zelf te beoordelen. Dit wordt beschreven in artikel 3, lid 4 van de Participatiewet. We noemen deze situaties rechtsvermoedens.
Artikel 3 lid 4
3. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;
b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.
Dit laatste betekent dat ze zich op een plek hebben laten registreren als gezamenlijke huishouding. Deze situaties zijn te vinden in het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijk huishouding.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat een gezamenlijke huishouding.
Ik ken de drie criteria voor gezamenlijke huishouding en ik begrijp wat ieder criterium inhoudt.
Mensen die met elkaar zijn getrouwd, worden gezien als gehuwd. Dit geldt ook voor huwelijken die gesloten zijn in het buitenland en worden erkend in Nederland. Geregistreerd partnerschap wordt gelijkgesteld aan gehuwden, dus geregistreerde partners worden ook gezien als gehuwd.
Daarnaast worden heel veel situaties gelijkgesteld aan die van gehuwden. Er wordt geen onderscheid gemaakt of je nu getrouwd of ongetrouwd met je partner samenwoont.
Maaaaar, je kunt ook gelijkgesteld worden aan gehuwden als je samenwoont met iemand (die helemaal niet je partner is), maar met wie je een gezamenlijke huishouding voert. De wetgever wil zich graag distantiëren van de aard van een relatie en zich beperken tot de feiten. Als je gezamenlijk een huishouding voert, word je gelijkgesteld aan gehuwden. Het begrip gezamenlijke huishouding wordt in het volgende hoofdstuk verder uitgewerkt.
Er zijn twee situaties waar je nooit wordt aangemerkt als gehuwd:
Je woont in één huis met een bloed- of aanverwant in de eerste graad (ouders of kinderen).
Je woont in één huis met een bloed of aanverwant in de tweede graad (grootouders, kleinkinderen, broers/zussen) en er sprake van een zorgbehoefte.
Een aanverwant is aangetrouwde familie zoals je schoonouders of zwagers en bloedverwanten zijn je eigen familie.
Toch is gehuwd niet altijd gehuwd. Hè? Wat?
Gehuwden die duurzaam gescheiden leven, worden voor de Participatiewet namelijk gezien als ongehuwd. Duurzaam gescheiden leven houdt in dat ieder een eigen leven leidt alsof er geen sprake is van gehuwden. Hierbij is het duurzaam gescheiden leven door beide betrokkenen of door één van de betrokkenen gewild en bedoeld.
Er kan ook een situatie zijn waarin beide echtgenoten niet duurzaam gescheiden willen leven, maar dit wel moet omdat bijvoorbeeld samenleven redelijkerwijs niet te verwachten is. In dit geval wordt het toch beschouwd als duurzaam gescheiden leven, en dus als ongehuwd. Een voorbeeld hiervan is een politieke vluchteling die in Nederland woont, maar gedwongen was om zijn gezin achter te laten in het land van herkomst. Er kan ook sprake zijn van duurzaam gescheiden leven wanneer een partner is opgenomen in een inrichting.
Het is wel belangrijk om de specifieke situatie, feiten en omstandigheden goed te onderzoeken om te beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van duurzaam gescheiden leven. Er is namelijk geen uitputtende lijst van situaties waarin duidelijk sprake is van wel of niet duurzaam gescheiden leven.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat verstaan wordt onder gehuwd en ongehuwd.
Ik ken de relatie tussen aangemerkt worden als gehuwd en een gezamenlijke huishouding.
Ik kan twee voorbeelden noemen van een gezamenlijke huishouding die niet als gehuwd worden aangemerkt.
Ik snap duurzaam gescheiden leven.
Ik weet dat er geen duidelijke lijst is voor duurzaam gescheiden leven en dat er daarom altijd gekeken moet worden naar de specifieke situatie.
In de Participatiewet wordt meerdere keren ‘woning’ genoemd. Nu heb je wel een idee bij een woning, maar toch bespreken we het begrip nog even.
Een woning is een zelfstandige woning met een eigen toegang, oftewel te bereiken zonder door vertrekken of gangen van anderen te moeten gaan. Hierbij worden woonfuncties zoals woonruimte, slaapruimte, keuken en toilet niet gedeeld met andere woningen.
Bij sommige projecten wordt er toch uitgegaan van zelfstandige wooneenheden. Bijvoorbeeld projecten zoals Centraal Wonen. Hoewel er vaak wel gemeenschappelijke voorzieningen zijn, wordt dit toch aangemerkt als een zelfstandige woning.
Als er een kamer gehuurd wordt, zoals in studentenhuizen en vergelijkbare gedeelde woningen, is er geen sprake van een zelfstandige woning. Een ander voorbeeld van een onzelfstandige woning is een caravan waarbij gebruik gemaakt moet worden van elementaire voorzieningen vanuit of in een nabijgelegen woning, zoals elektriciteit, water of douche.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat een woning inhoudt.
Ik begrijp dat er onderscheid is tussen een zelfstandige en onzelfstandige woning.
Laten we nu even weg stappen van alle leefvormen en aandacht geven aan positieve puntjes.
Ga eens voor jezelf na:
Wat is er vandaag goed gegaan?
Waar zag je afgelopen week tegenop dat achteraf hartstikke meeviel?
Waar ben je afgelopen week trots op geweest?
Waar ben je blij van geworden deze week?
Waar kijk je naar uit komende week?
Heb je even goed stil kunnen staan bij de goede, mooie en trotse momenten? Waar je sowieso trots op kan zijn, is hoe goed je al door deze module aan het werken bent! En met dat compliment in the pocket nu lekker door met de rest van de module!
We hebben het al een paar keer voorbij zien komen: ten laste komend kind. Maar wanneer wordt een kind gezien als ten laste komend?
Laten we eerst weer kijken wat de Participatiewet hierover te vertellen heeft. De omschrijving van kind en ten laste komend kind staat in artikel 4. Stiefkinderen en adoptiekinderen worden hierin ook gezien als eigen kind.
Kind is “het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind of, voor de toepassing van de artikelen 9 en 9a, het in Nederland woonachtige pleegkind”.
Dit betekent dus dat een kind in Nederland moet wonen. Woont het kind in het buitenland? Dan kan er geen bijstand verleend worden voor het kind.
Ten laste komend kind is “het kind jonger dan 18 jaar voor wie aan de alleenstaande ouder of de gehuwde op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald, zal worden betaald of zou worden betaald indien artikel 7, lid 2, van die wet niet van toepassing zou zijn”.
Belangrijk bij het begrip ten laste komend kind:
het kind is jonger dan 18 jaar;
de ouder of gehuwde kan kinderbijslag ontvangen voor het kind;
een kind van 16 of 17 is ook ten laste komend als het niet voldoet aan artikel 7 lid 2 van de Kinderbijslagwet.
Gevolgen voor bijstand
Of een kind wel of niet ten laste komt, heeft gevolgen voor de bijstand. Als een alleenstaande een ten laste komend kind krijgt, wordt hij daarmee een alleenstaande ouder en mag hij meer spaargeld hebben (dit wordt behandeld in module 4).
De middelen van het ten laste komende kind worden gerekend tot de middelen van het gezin. En hoewel inkomsten uit arbeid van minderjarige kinderen worden vrijgelaten, voor eventuele andere inkomsten geldt dat niet. Ook spaargeld van ten laste komende kinderen wordt meegeteld.
Het hebben van ten laste komende kinderen kan ook gevolgen voor de arbeidsplicht (artikel 9 en artikel 9a van de Participatiewet), bijvoorbeeld tijdelijke ontheffing van de arbeidsplicht voor alleenstaande ouders met een kind jonger dan 5 jaar.
Wanneer een ten laste komend kind 18 jaar wordt, wordt deze niet langer gezien als ten laste komend. Zo wordt bijvoorbeeld een alleenstaande ouder vanaf dat moment gezien als alleenstaande. Vanaf dat moment kan het kind mogelijk ook zelf algemene of bijzondere bijstand aanvragen.
Pleegkinderen
In sommige situaties kan er ook sprake zijn van pleegkinderen. In principe behoren pleegkinderen (financieel) niet tot het gezin en dus kan een pleegouder geen bijstand ontvangen voor een pleegkind. Het is alleen wel wat complexer dan dat.
Voor de bijstandsverlening worden pleegkinderen niet gezien als ten laste koste komende kinderen en dus niet gerekend tot de gezinsbijstand.
Pleegouders ontvangen normaliter een pleegvergoeding. Deze pleegvergoeding wordt wél gerekend tot de middelen van de pleegouders, máár ze worden ook weer vrijgelaten.
Pleegouders kunnen geen bijzondere bijstand voor een pleegkind aanvragen. Voor bijzondere kosten moeten zij aankloppen bij de biologische ouders of eventueel de voogd van het kind.
Als het gaat om de beoordeling van de arbeidsplicht van een alleenstaande ouder (artikel 9 en artikel 9a), tellen pleegkinderen wel mee.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat een ten laste komend kind is.
Ik begrijp de rol van pleegkinderen binnen de Participatiewet.
Ik snap dat kinderen invloed kunnen hebben op de bijstand.
Volgens artikel 4, lid 1 van de Participatiewet is een alleenstaande:
“De ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte”.
Oftewel, een alleenstaande is iemand die niet getrouwd (ongehuwd dus) is en geen ten laste komende kinderen heeft. We bespreken later in deze module wat ‘ten laste komend kind’ inhoudt. Bovendien is een alleenstaande iemand die geen gezamenlijke huishouding voert met iemand anders (dus die ook niet ongehuwd samenwoont).
Maar het zou te makkelijk zijn zonder uitzonderingen. Soms voert een alleenstaande namelijk wel een gezamenlijke huishouding met iemand, maar wordt hij toch gezien als alleenstaande. Dit is het geval wanneer de alleenstaande een gezamenlijke huishouding voert met:
Een bloedverwant in de eerste graad:
Bloedverwant in de eerste graad is ouder en kind. Hieronder valt ook een meerderjarig stiefkind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde (artikel 4, lid 2).
Een bloedverwant in de tweede graad indien er een zorgbehoefte is:
Bloedverwant in de tweede graad is broer en zus of grootouder en kleinkind.
We gaan later uitgebreid in op het begrip gezamenlijke huishouding. Laat het voor nu maar even los 😊
Alleenstaande ouder
Een alleenstaande ouder is volgens artikel 4, lid 1 van de Participatiewet:
“De ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte”.
Iemand is alleenstaande ouder als iemand ongehuwd is en zorg heeft voor ten laste komend(e) kind(eren). Net als een alleenstaande, vormt een alleenstaande ouder geen gezamenlijk huishouden met een ander, wanneer het gaat om:
Een bloedverwant in de tweede graad indien er een zorgbehoefte is.
Gezin
Artikel 4, lid 1 van de Participatiewet beschrijft een gezin als:
De gehuwden tezamen;
De gehuwden met de tot hun last komende kinderen;
De alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen.
Wanneer personen samen een gezin vormen en in aanmerking komen voor bijstand, wordt dit verleend in de vorm van gezinsbijstand.
Alleenstaande
Ongehuwd Geen ten laste komend(e) kind(eren) Geen gezamenlijk huishouden met anderen Uitzondering: huishouden met bloedverwant in eerste graad of bloedverwant in tweede graad met zorgbehoefte
Alleenstaande ouder
Ongehuwd Ten laste komend(e) kind(eren) Geen gezamenlijk huishouden met anderen Uitzondering: huishouden met bloedverwant in eerste graad of bloedverwant in tweede graad met zorgbehoefte
Gezin
Gehuwden samen Gehuwden met ten laste komend(e) kind(eren) Alleenstaande ouder met de ten laste komend(e) kind(eren)
Check, dubbelcheck
Ik weet wie er gezien wordt als een alleenstaande.
Ik snap wie een alleenstaande ouder is volgens de Participatiewet.
Ik weet wie er samen een gezin vormen voor de Participatiewet.
De Participatiewet begint met de zogenaamde begripsdefinities. Wat wordt er binnen de Participatiewet verstaan onder…?
De omschrijving van de verschillende leefvormen zijn belangrijk. Deze begrippen spelen namelijk een grote rol in de rest van de Participatiewet. Zo hangt de hoogte van de bijstandsnorm af van de leefvorm. Een kind dat geboren wordt, een kind dat 18 wordt, een scheiding: het kan allemaal invloed hebben op bijvoorbeeld de bijstandsnorm, het meegerekende vermogen of inkomen.
Artikel 3 van de Participatiewet beschrijft wat een gezamenlijke huishouding en woning is. In artikel 4 van de Participatiewet staan alleenstaande, alleenstaande ouder en gezin uitgelegd. Aan de hand hiervan zullen we de volgende begrippen uitleggen:
alleenstaande;
alleenstaande oude;
gezin;
kind en ten laste komend kind;
woning;
gehuwd, ongehuwd en gezamenlijke huishouding.
Check, dubbelcheck
Ik weet waar ik de verschillende leefvormen kan vinden in de Participatiewet.
Ik weet welke verschillende leefvormen er zijn.
We gebruiken cookies voor een goede werking van onze website. Met het plaatsen van deze cookies verzamelen we geen persoonsgegevens! Voor meer informatie bekijk ons cookiebeleid.AkkoordCookiebeleid