Laten we nu even weg stappen van alle leefvormen en aandacht geven aan positieve puntjes.
Ga eens voor jezelf na:
Wat is er vandaag goed gegaan?
Waar zag je afgelopen week tegenop dat achteraf hartstikke meeviel?
Waar ben je afgelopen week trots op geweest?
Waar ben je blij van geworden deze week?
Waar kijk je naar uit komende week?
Heb je even goed stil kunnen staan bij de goede, mooie en trotse momenten? Waar je sowieso trots op kan zijn, is hoe goed je al door deze module aan het werken bent! En met dat compliment in the pocket nu lekker door met de rest van de module!
We hebben het al een paar keer voorbij zien komen: ten laste komend kind. Maar wanneer wordt een kind gezien als ten laste komend?
Laten we eerst weer kijken wat de Participatiewet hierover te vertellen heeft. De omschrijving van kind en ten laste komend kind staat in artikel 4. Stiefkinderen en adoptiekinderen worden hierin ook gezien als eigen kind.
Kind is “het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind of, voor de toepassing van de artikelen 9 en 9a, het in Nederland woonachtige pleegkind”.
Dit betekent dus dat een kind in Nederland moet wonen. Woont het kind in het buitenland? Dan kan er geen bijstand verleend worden voor het kind.
Ten laste komend kind is “het kind jonger dan 18 jaar voor wie aan de alleenstaande ouder of de gehuwde op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald, zal worden betaald of zou worden betaald indien artikel 7, lid 2, van die wet niet van toepassing zou zijn”.
Belangrijk bij het begrip ten laste komend kind:
het kind is jonger dan 18 jaar;
de ouder of gehuwde kan kinderbijslag ontvangen voor het kind;
een kind van 16 of 17 is ook ten laste komend als het niet voldoet aan artikel 7 lid 2 van de Kinderbijslagwet.
Gevolgen voor bijstand
Of een kind wel of niet ten laste komt, heeft gevolgen voor de bijstand. Als een alleenstaande een ten laste komend kind krijgt, wordt hij daarmee een alleenstaande ouder en mag hij meer spaargeld hebben (dit wordt behandeld in module 4).
De middelen van het ten laste komende kind worden gerekend tot de middelen van het gezin. En hoewel inkomsten uit arbeid van minderjarige kinderen worden vrijgelaten, voor eventuele andere inkomsten geldt dat niet. Ook spaargeld van ten laste komende kinderen wordt meegeteld.
Het hebben van ten laste komende kinderen kan ook gevolgen voor de arbeidsplicht (artikel 9 en artikel 9a van de Participatiewet), bijvoorbeeld tijdelijke ontheffing van de arbeidsplicht voor alleenstaande ouders met een kind jonger dan 5 jaar.
Wanneer een ten laste komend kind 18 jaar wordt, wordt deze niet langer gezien als ten laste komend. Zo wordt bijvoorbeeld een alleenstaande ouder vanaf dat moment gezien als alleenstaande. Vanaf dat moment kan het kind mogelijk ook zelf algemene of bijzondere bijstand aanvragen.
Pleegkinderen
In sommige situaties kan er ook sprake zijn van pleegkinderen. In principe behoren pleegkinderen (financieel) niet tot het gezin en dus kan een pleegouder geen bijstand ontvangen voor een pleegkind. Het is alleen wel wat complexer dan dat.
Voor de bijstandsverlening worden pleegkinderen niet gezien als ten laste koste komende kinderen en dus niet gerekend tot de gezinsbijstand.
Pleegouders ontvangen normaliter een pleegvergoeding. Deze pleegvergoeding wordt wél gerekend tot de middelen van de pleegouders, máár ze worden ook weer vrijgelaten.
Pleegouders kunnen geen bijzondere bijstand voor een pleegkind aanvragen. Voor bijzondere kosten moeten zij aankloppen bij de biologische ouders of eventueel de voogd van het kind.
Als het gaat om de beoordeling van de arbeidsplicht van een alleenstaande ouder (artikel 9 en artikel 9a), tellen pleegkinderen wel mee.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat een ten laste komend kind is.
Ik begrijp de rol van pleegkinderen binnen de Participatiewet.
Ik snap dat kinderen invloed kunnen hebben op de bijstand.
Volgens artikel 4, lid 1 van de Participatiewet is een alleenstaande:
“De ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte”.
Oftewel, een alleenstaande is iemand die niet getrouwd (ongehuwd dus) is en geen ten laste komende kinderen heeft. We bespreken later in deze module wat ‘ten laste komend kind’ inhoudt. Bovendien is een alleenstaande iemand die geen gezamenlijke huishouding voert met iemand anders (dus die ook niet ongehuwd samenwoont).
Maar het zou te makkelijk zijn zonder uitzonderingen. Soms voert een alleenstaande namelijk wel een gezamenlijke huishouding met iemand, maar wordt hij toch gezien als alleenstaande. Dit is het geval wanneer de alleenstaande een gezamenlijke huishouding voert met:
Een bloedverwant in de eerste graad:
Bloedverwant in de eerste graad is ouder en kind. Hieronder valt ook een meerderjarig stiefkind of een meerderjarig voormalig pleegkind van de ongehuwde (artikel 4, lid 2).
Een bloedverwant in de tweede graad indien er een zorgbehoefte is:
Bloedverwant in de tweede graad is broer en zus of grootouder en kleinkind.
We gaan later uitgebreid in op het begrip gezamenlijke huishouding. Laat het voor nu maar even los 😊
Alleenstaande ouder
Een alleenstaande ouder is volgens artikel 4, lid 1 van de Participatiewet:
“De ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte”.
Iemand is alleenstaande ouder als iemand ongehuwd is en zorg heeft voor ten laste komend(e) kind(eren). Net als een alleenstaande, vormt een alleenstaande ouder geen gezamenlijk huishouden met een ander, wanneer het gaat om:
Een bloedverwant in de tweede graad indien er een zorgbehoefte is.
Gezin
Artikel 4, lid 1 van de Participatiewet beschrijft een gezin als:
De gehuwden tezamen;
De gehuwden met de tot hun last komende kinderen;
De alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen.
Wanneer personen samen een gezin vormen en in aanmerking komen voor bijstand, wordt dit verleend in de vorm van gezinsbijstand.
Alleenstaande
Ongehuwd Geen ten laste komend(e) kind(eren) Geen gezamenlijk huishouden met anderen Uitzondering: huishouden met bloedverwant in eerste graad of bloedverwant in tweede graad met zorgbehoefte
Alleenstaande ouder
Ongehuwd Ten laste komend(e) kind(eren) Geen gezamenlijk huishouden met anderen Uitzondering: huishouden met bloedverwant in eerste graad of bloedverwant in tweede graad met zorgbehoefte
Gezin
Gehuwden samen Gehuwden met ten laste komend(e) kind(eren) Alleenstaande ouder met de ten laste komend(e) kind(eren)
Check, dubbelcheck
Ik weet wie er gezien wordt als een alleenstaande.
Ik snap wie een alleenstaande ouder is volgens de Participatiewet.
Ik weet wie er samen een gezin vormen voor de Participatiewet.
De Participatiewet begint met de zogenaamde begripsdefinities. Wat wordt er binnen de Participatiewet verstaan onder…?
De omschrijving van de verschillende leefvormen zijn belangrijk. Deze begrippen spelen namelijk een grote rol in de rest van de Participatiewet. Zo hangt de hoogte van de bijstandsnorm af van de leefvorm. Een kind dat geboren wordt, een kind dat 18 wordt, een scheiding: het kan allemaal invloed hebben op bijvoorbeeld de bijstandsnorm, het meegerekende vermogen of inkomen.
Artikel 3 van de Participatiewet beschrijft wat een gezamenlijke huishouding en woning is. In artikel 4 van de Participatiewet staan alleenstaande, alleenstaande ouder en gezin uitgelegd. Aan de hand hiervan zullen we de volgende begrippen uitleggen:
alleenstaande;
alleenstaande oude;
gezin;
kind en ten laste komend kind;
woning;
gehuwd, ongehuwd en gezamenlijke huishouding.
Check, dubbelcheck
Ik weet waar ik de verschillende leefvormen kan vinden in de Participatiewet.
We hebben net al kort de heffingskortingen voorbij zien komen bij de voorliggende voorzieningen. De heffingskortingen zijn een middel en daarmee hebben de meeste heffingskortingen invloed op het recht en de hoogte van de bijstandsuitkering.
Maar wat nou als iemand wel aanspraak kan maken op heffingskortingen, maar dat niet doet? Dan kan en zal de gemeente dit wel als middel in mindering brengen op de bijstand. Heffingskortingen zijn dan voorliggend aan bijstandsverlening. Voorliggend betekent dat iemand eerst een middel moet gebruiken voor hij in aanmerking komt voor bijstand. De heffingskortingen zijn dan middelen waarover de belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken, zij het achteraf.
De belanghebbende mag zelf bepalen of hij heffingskortingen via een voorlopige teruggaaf aanvraagt en deze dus gedurende het jaar ontvangt. Het college kan de belanghebbende wel verplichten om, indien aannemelijk is dat de belanghebbende recht heeft op deze voorlopige teruggaaf, deze bij de Belastingdienst aan te vragen. Bij de teruggave van belastingen achteraf, worden deze heffingskortingen alsnog teruggevorderd (moeten worden terugbetaald).
Hieronder beschrijven wij de heffingskortingen die je tegen kunt komen bij mensen met een bijstandsuitkering.
Algemene heffingskorting
De algemene heffingskorting (AHK) is een korting op de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen waar iedere belastingplichtige individueel recht op heeft. Deze wordt ook toegepast op de bijstandsuitkering. De hoogte van de AHK is afhankelijk van de hoogte je inkomen. Elk jaar wordt het bedrag dat jij aan AHK kunt ontvangen van je te betalen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen afgetrokken.
In de onderstaande tabel vind je de bedragen voor 2024.
Belastbaar inkomen uit werk en woning
Algemene heffingskorting
Tot € 24.813
€ 3.362
Vanaf € 24.813 tot € 75.518
€ 3.362 – 6,630% x (belastbaar inkomen uit werk en woning – € 24.812)
Je verdient per jaar € 20.000 en betaalt daarover € 4.000 belasting en premie volksverzekeringen. Zonder de AHK zou je (€ 20.000 – € 4.000 =) € 16.000 aan netto-inkomen per jaar overhouden.
Nu gaan we de AHK toepassen. Je inkomen is onder de € 24.813 In de bovenstaande tabel vinden we dat je dan recht hebt op € 3.362 korting. Wanneer we deze korting toepassen betaal je nog maar (€ 4.000 – € 3.362 = € 638 aan belasting en premie. Dit betekent dat je (€ 20.000 – € 638 =) € 19.362 aan netto-inkomen per jaar overhoudt.
De AHK mag maar op één inkomstenbron worden toegepast. Wanneer iemand meerdere inkomstenbronnen heeft, wordt de korting toegepast op de hoogste. De hoeveelheid belasting en premies die over deze bron betaald moet worden, kan lager zijn dan de AHK. Het resterende deel van de korting wordt dan met de belastingteruggaaf alsnog uitgekeerd.
Voor mensen met inkomen (bijvoorbeeld uit arbeid) en een aanvullende bijstandsuitkering werkt dit anders. Er wordt een uitzondering gemaakt wanneer de heffingskorting meer bedraagt dan de verschuldigde belasting en premies over het inkomen. Het resterende deel van de korting wordt dan toegepast op de belasting en premies die betaald moeten worden over de uitkering. Het is daarom belangrijk dat de AHK eerst op het inkomen en niet de bijstandsuitkering wordt toegepast. Omgekeerd is het namelijk niet mogelijk om de resterende korting toe te passen op het inkomen.
Algemene heffingskorting minstverdienende partner
Het recht op de AHK is individueel. Dit betekent dat in het geval dat mensen fiscaal partners zijn (bijvoorbeeld gehuwden) ze allebei recht hebben op het volledige kortingsbedrag. Inwoners met een gehuwde norm passen individueel de AHK toe op hun deel van de uitkering.
Nu kan het zo zijn dat één partner geen of weinig inkomen heeft en daardoor niet (of niet het volledige) kortingsbedrag kan toepassen op de door hem te betalen belasting en premies. In dit geval kan de AHK bij de belastingteruggaaf worden uitbetaald, mits zijn fiscale partner nog ruimte heeft bij de door hem te betalen belasting en premies. Hierbij wordt er naar geboortejaar onderscheid gemaakt in de hoeveelheid korting die op de belasting en premies van de partner mag worden toegepast. Deze regeling werd al een tijdje afgebouwd en vanaf 2024 vervalt deze heffingskorting volledig. Dus vanaf 2024 hoef je deze korting niet meer te korten op de bijstand, want je hebt er dan geen recht meer op. Voor personen die geboren zijn voor 1963 is dit de gehele korting en voor personen die geboren zijn na 1962 is er geen korting beschikbaar. Zie voor de korting van personen die voor 1963 geboren zijn de onderstaande tabel van de Belastingdienst.
Ans (62) en Johan (60) zijn getrouwd en fiscaal partners. Ans verdient bruto € 17.000 per jaar waarover zij € 4.000 aan belasting en premies betaald. Ze moet na de toepassing van de AHK nog (€ 4.000 – € 3.362 =) € 638 aan belasting en premies betalen.
Johan heeft geen inkomen. Wel krijgt het echtpaar een aanvullende bijstandsuitkering die op jaarbasis bruto € 3000 bedraagt. De gemeente draagt voor Johan € 1.000 belasting en premies af.
Johan kan niet zijn volledige AHK toepassen op de voor hem betaalde belasting en premies. Er blijft (€ 2.837 – € 1.000 =) € 1.837 aan korting over. Omdat Ans zijn fiscaal partner is, en Johan geboren is voor 1963, kan de volledige resterende AHK op haar belasting en premies worden toegepast. Ans moet die premies nog wel betalen, maar Johan krijgt de € 638 bij de belastingteruggaaf terug.
Het geld dat Johan kan ontvangen via de belastingteruggaaf is een middel en wordt in mindering gebracht op de bijstandsuitkering.
Arbeidskorting
Arbeidskorting krijgt iedereen die loon of winst uit een onderneming en resultaat uit overige werkzaamheden ontvangt. De arbeidskorting wordt bij de uitbetaling van het salaris al verrekend met de te betalen inkomstenbelasting. Je ontvangt dan een hoger nettoloon.
Het doel van arbeidskorting is om werk financieel aantrekkelijker te maken dan een uitkering.
Arbeidsinkomen
Arbeidskorting
Tot € 11.491
8,425% x arbeidsinkomen
Van € 11.491 tot € 24.821
€ 968 + 31,433% x (arbeidsinkomen – € 11.490)
€ 24.821 tot € 39.958
€ 5.158 + 2,471% x (arbeidsinkomen – € 24.820)
Van € 39.958 tot € 124.935
€ 5.532 + 6,510% x (arbeidsinkomen – € 39.957)
Vanaf € 124.935
€ 0,00
Tabel arbeidskorting 2024 (als je in 2024 nog niet de AOW-leeftijd bereikt). Bron: Belastingdienst.
(Alleenstaande) ouderenkorting
Korting op de loonheffing van een AOW-uitkering. Vanaf 31 december van het jaar van het kalenderjaar dat iemand de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, kan de persoon aanspraak maken op de Ouderenkorting. Voor de bijstand betekent dit dat de ouderenkorting als inkomen wordt gezien over de maanden waarover bijstand is ontvangen. Dit bedrag wordt dan naar rato teruggevorderd van de persoon.
De jonggehandicaptenkorting wordt toegepast bij de uitbetaling van de uitkering op grond van de Wajong.
De belanghebbende krijgt hierdoor een hogere netto-uitkering op grond van de Wajong.
De jonggehandicaptenkorting loopt dus niet via de voorlopige teruggaaf.
Vrijlating van jonggehandicaptenkorting is niet van toepassing op personen onder de 27 jaar.
Werk je in loondienst? Dan krijg je deze korting als je aangifte inkomstenbelasting doet.
De jonggehandicaptenkorting is € 898 in 2024.
Korting groene beleggingen
‘Groene’ beleggingen zijn beleggingen in fondsen die de Belastingdienst heeft aangewezen en die deelnemen in projecten voor milieubescherming. Deze worden vrijgelaten voor de bijstand. Je kan korting krijgen als je belegt in een groenfonds. Dat betekent dat je alleen belasting hoeft te betalen als de waarde van deze beleggingen en spaartegoeden boven een bepaald bedrag uitkomt. Is de waarde van je belegging 30.000 euro? Dan is de vrijstelling ook 30.000 euro.
Recht op deze korting bestaat indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
Er is minstens 6 maanden sprake van een inwonend kind dat de leeftijd van 12 jaar nog niet bereikt heeft
Een kind onder deze regeling is: een eigen kind, een stiefkind, een pleegkind (mits deze onderhouden en opgevoed wordt als een eigen kind), een geadopteerd kind, een kind uit een eerdere relatie en het kind van een fiscale partner of huisgenoot
Dit kind staat op hetzelfde woonadres ingeschreven als de belastingplichtige (bij co-ouder mag dit ook op het adres van de andere co-ouder zijn).
De inkomsten uit werk zijn hoger dan €6.073 (in 2024) (of men komt in aanmerking voor zelfstandigenaftrek).
Er is geen fiscale partner of er is wel een fiscale partner maar de belastingplichtige heeft minder inkomsten uit werk dan de fiscale partner.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat heffingskortingen zijn en welke je tegen kan komen bij mensen met een bijstandsuitkering.
Ik snap hoe en waarom heffingskortingen invloed hebben op (het recht op) bijstand.
Vermogen: een prachtig woord, dat ons in dit geval misschien wat op het verkeerde been zet. In veel formulieren waarmee een bijstandsuitkering aangevraagd kan worden staat de zin: Beschikt u over vermogen?
Daar zal toch bijna iedereen ‘nee’ op antwoordenmaar in de zin van de bijstandswet heeft iedereen eigenlijk wel zogenaamde ‘vermogensbestanddelen’. Vermogen is namelijk de optelsom van geld en bezittingen waarover een persoon of het gezin beschikt, of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden.
Ja, je kunt dus ook een negatief vermogen hebben, namelijk als je schulden groter zijn dan je vermogen.
Met ‘bezittingen waarover de persoon redelijkerwijs kan beschikken’ wordt bijvoorbeeld geld bedoeld dat vaststaat (in kapitaalverzekeringen of termijndeposito’s) of aandelen. Hierbij horen ook middelen die de persoon of het gezin ontvangt tijdens de periode waarover algemene bijstand is toegekend, zoals een erfenis of een aanzienlijke prijs uit een loterij.
In artikel 34 van de Participatiewet is vastgelegd wat onder vermogen valt en wat wordt vrijgelaten. Voorbeelden van bezittingen zijn:
contant geld;
tegoeden op bank- en spaarrekeningen;
auto’s;
motoren;
caravans;
een huis of ander onroerend goed;
sieraden, kunst of antiek;
aandelen;
obligaties (= een verhandelbaar schuldbewijs voor een lening die is aangegaan);
opties en de afkoopwaarde van koopsom- of levensverzekeringspolissen;
vermogen in het buitenland;
Een bekende uitzondering op vrij te laten vermogen is vermogen dat vastligt in een lijfrente, waarvan bij het afsluiten duidelijk is dat deze is bedoeld voor een pensioenaanvulling en pas na de pensioengerechtigde leeftijd tot uitbetaling komt.
Wat niet als vermogen wordt meegerekend of wordt vrijgelaten op grond van de Participatiewet
Het is niet zo dat je alles moet verkopen om maar aan zoveel mogelijk eigen vermogen te komen. De volgende bezittingen hoeft iemand niet in te zetten voor zijn levensonderhoud:
bezittingen in natura die algemeen gebruikelijk of noodzakelijk zijn (je inboedel dus);
vermogen tot een bepaalde grens:
voor alleenstaande ouders en gehuwden (samenwonend) is de vermogensgrens € 15.150,00 (per 1 januari 2024);
voor alleenstaanden is de vermogensgrens € 7.575,00 (per 1 januari 2024).
spaargeld dat is opgebouwd gedurende de periode waarin bijstand is ontvangen;
het vermogen (overwaarde) uit eigen woning en erf tot maximaal € 63.900,00 (per 1 januari 2024).
vergoedingen voor immateriële schade;
opgebouwde voorziening ten behoeve van een levensloopregeling. Een levensloopregeling is een opgebouwd spaartegoed dat voorziet in een inkomen tijdens een periode van (gedeeltelijk) onbetaald verlof. Echter, indien de inwoner gedurende de bijstand besluit om de levensloopregeling af te kopen dan telt het wel mee als vermogen voor de bijstand. Dit is besloten door het Centrale Raad van Beroep (CRvB) (ECLI:NL:CRVB:2017:3367);
een lijfrentepolis die is afgesloten voor een aanvulling op het pensioen, die leidt tot uitbetaling na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.
Beleidsvrijheid
Gemeenten kunnen in hun beleid vastleggen dat zij bepaalde zaken vrijlaten in de vaststelling van het vermogen. Zo kent de gemeente Wassenaar bijvoorbeeld een vrijstelling van de waarde van een auto die ouder is dan 7 jaar, tenzij het een waardevol verzamelobject is.
Daarnaast wordt vaak ook een beperkt bedrag van de betaalrekening vrijgelaten. Het idee hierachter is dat mensen natuurlijk geld nodig hebben om de kosten van levensonderhoud voor die maand te kunnen dragen.
Achteraf beschikken over vermogen
Het kan zo zijn dat iemand bezittingen ontvangt maar er nog niet direct over kan beschikken. Denk hierbij aan het erven van (een deel van) het ouderlijk huis dat nog verkocht moet worden. De persoon heeft in wezen een groot geldbedrag ontvangen, maar kan hier niet direct zijn levensonderhoud mee bekostigen. In zo’n geval kan een gemeente een bijstandsuitkering toch toekennen (of door laten lopen). De betaalde uitkering wordt dan teruggevraagd op het moment dat de inwoner over het geld kan beschikken.
Check, dubbelcheck
Ik snap wat vermogen is en welke vermogensonderdelen meegenomen worden in de bijstandsaanvraag.
Ik kan voorbeelden noemen van bezittingen die gezien worden als vermogen voor de bijstand.
Ik kan voorbeelden noemen van bezittingen die niet meegenomen worden als vermogen voor de bijstand.
Je bent aangekomen op de helft van deze module. Tijd om de batterij op te laden met een energizer. Je gaat nu een denkbeeldig bezoek brengen aan je favoriete restaurant. Beeld je de inrichting van het restaurant in. Bedenk welke gerechten je gaat bestellen. Hoe smaken en ruiken de gerechten? Wat ga je drinken en heb je na het hoofdgerecht nog ruimte voor een toetje?
Hopelijk heeft deze oefening je even weg kunnen voeren van je werkplek en ben je weer scherp voor de tweede helft van de module!
Om te kijken of iemand recht heeft op een bijstandsuitkering kijken we dus naar de middelen: inkomen, vermogen en heffingskortingen. We kijken nu eerst naar inkomen. Wat in de Participatiewet onder inkomen wordt verstaan is vastgelegd in artikel 32 lid 1. Dit artikel luidt als volgt:
Artikel 32. Inkomen
1.Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. Betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j ,een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. Betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Bij inkomen voor de bijstand moet je dus denken aan:
een vergoeding voor verrichte arbeid of dienst (salaris);
uitkeringen vanwege eerder verrichte arbeid, zoals bijvoorbeeld de WW, de Ziektewet en de WIA;
teruggave van belastingen op grond van de Inkomstenbelasting;
andere periodiek terugkerende inkomsten, zoals bijvoorbeeld een schenking van ouders;
kinderalimentatie.
Ook belangrijk: het inkomen wordt alleen als inkomen gerekend als het betrekking heeft over de periode waarin iemand bijstand ontvangt.
De volgende inkomsten worden juist niet gezien als inkomen voor de bijstand:
zorgtoeslag en huurtoeslag;
kinderbijslag (KBS) en kindgebonden budget (KGB);
rente op vrijgelaten vermogen en spaargeld;
inkomsten van kinderen onder de 18 jaar;
vergoeding mantelzorgcompliment;
vergoeding vrijwilligerswerk tot een maximumbedrag;
uitkeringen voor materiële en immateriële schadevergoeding;
eenmalige energietoeslag.
Er zijn nog veel meer middelen die niet worden gezien als inkomen. Ze zijn allemaal terug te vinden onder artikel 31 lid 2 van de participatiewet.
Check, dubbelcheck
Ik heb even doorgeklikt op artikel 32 van de Participatiewet.
Ik kan een paar voorbeelden noemen van inkomen voor de Participatiewet.
Ik kan een paar voorbeelden noemen die juist niet gerekend worden tot het inkomen.
In module 2 hebben we gezien onder welke voorwaarden iemand bijstand kan krijgen én welke groepen uitgesloten zijn van het recht op bijstand. We hebben ook geleerd dat de bijstand het absolute vangnet is in onze sociale zekerheid. Iemand moet er dus alles aan doen om zelf in zijn levensonderhoud te voorzien.
Nog even artikel 11, lid 1 van de Participatiewet (die jullie uit je hoofd zouden leren toch?):
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederland die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
De eigen financiële mogelijkheden van iemand worden in de Participatiewet dus middelen genoemd. Voor de beoordeling van de vraag of iemand recht heeft op bijstand, wordt dus gekeken naar de eigen middelen waarover iemand kan beschikken. Dit wordt gedaan door middel van een middelentoets. Hierbij worden drie vragen gesteld:
Heeft iemand (financiële) middelen?
Zo ja, welke middelen?
Moeten deze middelen ook gelijk gebruikt worden om in het levensonderhoud te kunnen voorzien of mogen de middelen worden vrijgelaten?
Deze module gaat dus over het onderdeel ‘niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien’ van artikel 11. Maar wat zijn middelen precies? Wat is beschikken over middelen? Allemaal vragen die je misschien op dit moment hebt, maar waar we uiteraard een antwoord op gaan geven! En dat doen we natuurlijk vanuit onze bron van alle wijsheid, de wettekst van de Participatiewet artikel 31.
Artikel 31. Middelen
Artikel 31. Middelen
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Wat zijn belangrijke begrippen en onderwerpen in dit artikel? Wat wordt tot de middelen gerekend?
Het hele vermogen waarover een gezin of alleenstaande beschikt of over kan beschikken, oftewel alle bezittingen en spaargelden dus.
Al het inkomen.
Het vermogen en inkomen dat iemand nu al heeft of iemand redelijkerwijs kan krijgen.
Als iemand anders geld voor levensonderhoud ontvangt voor iemand die nu bijstand krijgt, moet dat worden meegenomen.
De heffingskortingen van de Belastingdienst zijn ook middelen.
Bestudeer gerust heel artikel 31 al zul je de eerste keer dat je het leest waarschijnlijk niet alles in één keer kunnen doorgronden. Artikel 31 heeft namelijk ook een waslijst aan items die niet tot de middelen van een belanghebbende worden gerekend. Word je al duizelig als je het leest?
Wat inkomen, vermogen en heffingskortingen nu precies inhouden, lees je in het vervolg van deze module.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat middelen zijn.
Ik weet in welk artikel van de Participatiewet de middelen worden benoemd.
Ik kan de vragen benoemen die aan de orde komen bij de middelentoets.
De Participatiewet is het sluitstuk, het vangnet, het einde, na de Participatiewet is er niets meer. Dit betekent dat er altijd goed gekeken moet worden of er geen recht is op een andere voorziening of uitkering. We noemen dit een voorliggende voorziening.
Een voorliggende voorziening (artikel 15) is een inkomensvoorziening op grond van een andere wet of regeling waar mensen gebruik van kunnen maken, vóórdat zij een beroep kunnen doen op de Participatiewet. De Participatiewet is namelijk het sluitstuk van de sociale zekerheid; het vangnet wanneer andere regelingen niet van toepassing zijn.
Artikel 15. Voorliggende voorziening
Artikel 15. Voorliggende voorziening
1. Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Weer één om uit je hoofd te leren! Deze is namelijk bijna net zo belangrijk als artikel 11 eerste lid van de Participatiewet. Maar wat staat hier? Je hebt dus geen recht op bijstand als je een beroep kunt doen op een voorliggende voorziening.
Maar deze voorliggende voorziening moet dus wel passend en toereikend zijn. Het feit dat er ‘iets’ is, is dus niet voldoende. Je moet ook beoordelen of de voorliggende voorziening toereikend is.
Dan een heel belangrijk en ook wel ingewikkeld punt. Er bestaat geen recht op bijstand als de kosten in een voorliggende voorziening als niet-noodzakelijk worden aangemerkt. Dit kan nog wel eens aan de hand zijn bij aanvragen bijzondere bijstand medische kosten. Als de Zorgverzekeringswet bepaalde kosten niet noodzakelijk vindt, dan kan er ook geen bijstand voor worden verleend.
2.Onder een beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening wordt niet verstaan het op verzoek van het college:
b. benutten van de mogelijkheid om te beschikken over de waarde van een lijfrente zolang de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, en:
I. tijdens de toetsingsperiode de ingangsdatum van de lijfrente niet is uitgesteld;
II. voor zover de totale waarde van deze lijfrente of lijfrenten niet meer bedraagt dan € 265.952,00, waarbij voor de vaststelling van de waarde wordt uitgegaan van de waarde zonder aftrek van de eventueel door de belanghebbende daarover verschuldigde bedragen als bedoeld in artikel 31, derde lid; en
III. voor zover de inleg in het kader van de lijfrente of lijfrenten:
I. voorafgaand aan de toetsingsperiode heeft plaatsgevonden; of
II. tijdens de toetsingsperiode heeft plaatsgevonden, daarbij jaarlijks ten minste enige inleg heeft plaatsgevonden en de inleg ten hoogste € 6.383,00 per jaar heeft bedragen.
3. In dit artikel wordt verstaan onder toetsingsperiode: periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag om bijstand.
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de toetsing aan en de toepassing van de voorwaarden in het tweede lid, onderdeel b, in relatie tot het derde lid.
Hierboven staat dat sommige zaken die niet als voorliggende voorzieningen worden aangemerkt. Het gaat met name om het vervroegd aanspraak maken op pensioen of het afkopen van lijfrenten. Voor deze training wordt dit niet volledig uitgewerkt. Doe hier nader onderzoek naar als het aan de orde is.
Tenslotte geven we nog een aantal voorbeelden van voorliggende voorzieningen die vrij regelmatig voorkomen. In module 6 wordt er verder ingegaan op de IOAW, IOAZ en de BBZ.
Werkloosheidswet (WW)
Voor personen die (gedeeltelijk) werkloos raken.
Tijdelijke uitkering om het verlies van inkomen tussen twee banen op te vangen.
Wekeneis: belanghebbende moet tenminste 26 uit 36 weken hebben gewerkt. Dan heeft iemand recht op 3 maanden WW.
Jareneis: belanghebbende moet 4 uit 5 jaren minimaal 208 betaalde uren hebben gewerkt. Dan kan de WW na 3 maanden worden verlengd. Duur van de WW is dan evenveel maanden als het aantal werkjaren tot maximum van 24 maanden.
De eerste twee maanden is de WW-uitkering 75% van het WW-maandloon (het loon van de periode van 12 maanden voordat iemand werkloos wordt, bepaalt de hoogte van de WW-uitkering). De daaropvolgende maanden is dat loon 70%.
Ziektewet
Inkomensvoorziening voor alle werknemers in dienst van een bedrijf die ziek worden.
Werkgevers dienen hun werknemers gedurende 104 weken het loon door te betalen.
Ook personen zonder werkgever kunnen in sommige gevallen aanspraak maken op de Ziektewet, bijvoorbeeld mensen met een WW- of WIA-uitkering of bij afloop van het contract. Bijvoorbeeld wanneer iemand binnen 4 weken na de einddatum van het contract ziek wordt of als het contract afloopt tijdens ziekte.
De Ziektewetuitkering is meestal 70% van je dagloon (behalve in het geval van ziekte voor of direct na zwangerschapsverlof, of door vooronderzoek naar orgaandonatie of ziekte door orgaandonatie, in deze gevallen is Ziektewetuitkering 100% van je dagloon)
Als je ziek bent geworden tijdens of na je WW-uitkering, dan loopt je WW-uitkering eerst nog door. Na 13 weken ziekte krijgt je dan een Ziektewetuitkering.
Als je werkt, of meer gaat werken, gaat de Ziektewetuitkering meestal omlaag maar je totale inkomen gaat wel weer omhoog. Werken loont dus in dat geval!
Als je in de Ziektewet zit heb je verschillende rechten en plichten. Kijk op de website van het UWV welke dat zijn
Toeslagenwet
De Toeslagenwet biedt bepaalde uitkeringsgerechtigden een minimuminkomensgarantie als zij een inkomen hebben dat beneden het minimumniveau ligt.
De Toeslagenwet geldt als je 18 jaar of ouder bent en een uitkering van het UWV krijgt/hebt aangevraagd, behalve als je tussen de 18-20 jaar bent en bij je (pleeg)ouders woont. Daarnaast geldt de Toeslagenwet als je ziek bent en de werkgever je een lager loon betaalt óf je (ex-)werkgever eigenrisicodrager is en je Ziektewetuitkering betaalt.
Over het algemeen gaat het hier om werknemers, zelfstandigen en jonggehandicapten die een inkomen hebben dat beneden het minimumloon ligt of een loondervingsuitkering hebben, bijvoorbeeld in verband met werkloosheid of arbeidsongeschiktheid.
De Toeslagenwet is vaak een aanvulling op de WW, Ziektewet, WIA, WAO, Wajong, WAZ of IOW.
Dit is een belangrijke voorliggende voorziening voor de Participatiewet. Als iemand een uitkering heeft zoals hierboven genoemd en toch nog niet het bijstandsniveau haalt. Altijd even kijken of de Toeslagenwet wel is aangevraagd.
wijzigingen in de inkomsten van je partner (of daarmee gelijkgestelde persoon).
Algemene Nabestaandenwet (Anw)
De Anw is een inkomensverzekering voor nabestaanden van een overleden echtgenoot, ouder of verzorger. Deze inkomensverzekering zorgt ervoor dat nabestaanden een basisinkomen hebben. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) betaalt deze uitkering uit.
Als weduwe of weduwnaar kom je in aanmerking voor de Anw als je nog niet de AOW-leeftijd hebt bereikt, een kind thuis hebt wonen dat jonger is dan 18 jaar en minimaal voor 45% arbeidsongeschikt bent.
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)
De WAO geldt voor werknemers die vóór 1 januari 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden.
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
De WIA geldt voor werknemers die op of na 1 januari 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden.
De WIA vervangt de WAO. Personen die een WAO-uitkering ontvingen, blijven die behouden.
Uitkeringsvarianten binnen de WIA zijn de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) en de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA).
De Wajong biedt een uitkering voor jongeren die voor hun 18e of tijdens hun studie een ziekte of handicap hebben gekregen en daarnaast duurzaam geen arbeidsvermogen meer hebben.
Mocht je niet in staat zijn om minimaal 75% van het wettelijk minimum(jeugd)loon te verdienen, dan krijg je een (aanvullende) Wajong-uitkering. Ben je in staat om te kunnen werken of ligt er potentie om te kunnen werken? Dan helpt het UWV je bij het vinden en houden van werk.
Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS)
De WTOS voorziet in tegemoetkomingen voor leerlingen vanaf 18 jaar in het voortgezet onderwijs of beroepsonderwijs.
De tegemoetkoming is een gift. Dit kun je krijgen omdat je ouders vanaf je 18e geen kinderbijslag meer voor je krijgen. Met deze tegemoetkoming kan je bijvoorbeeld een treinabonnement of lesgeld betalen.
Wet studiefinanciering 2000 (WSF)
De WSF voorziet in tegemoetkomingen voor personen die een opleiding volgen in het hoger onderwijs (hbo of universiteit) en beroepsonderwijs.
Jongeren tot 27 jaar kunnen geen aanspraak maken op algemene bijstand als zij nog onderwijs volgen en daarvoor studiefinanciering ontvangen.
Er hoeft ook geen uitkering verstrekt te worden aan jongeren tot 27 jaar die nog niet studeren maar dat wel kunnen gaan doen. De WSF is voorliggend op de bijstandsuitkering.
Algemene ouderdomswet (AOW)
De AOW voorziet in een inkomen voor inwoners die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt.
Je kunt een AOW-uitkering ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) als je in Nederland hebt gewoond of gewerkt.
Zorgverzekeringswet (Zvw)
De Zvw geeft aan dat iedereen die in Nederland woont of in het buitenland woont maar inkomsten uit Nederland ontvangt een zorgverzekering moet hebben. Het gaat hierbij om een basisverzekering. De aanvullende zorgverzekering valt niet onder de Zvw en is dus niet verplicht.
De Zvw is een voorliggende voorziening. Als iemand bijzondere bijstand voor bijvoorbeeld medische kosten aanvraagt, moet er altijd eerst gekeken worden of de kosten niet vergoed kunnen worden vanuit een voorliggende voorziening.
De WAZ is een inkomensvoorziening voor zelfstandigen, de beroepsbeoefenaar en de eventuele partner die niet in dienst is van het bedrijf.
Het is een voorziening voor zelfstandigen die langdurig ziek zijn en daarom niet in staat zijn te voorzien in voldoende inkomen.
De WAZ is per 1 augustus 2004 afgeschaft, maar blijft wel gelden voor diegene die voor deze datum aanspraak hebben gemaakt op deze regeling.
Heffingskortingen en teruggaven
Heffingskortingen zijn kortingen op de te betalen belastingen en premies voor volksverzekeringen, zoals de algemene heffingskorting, arbeidskorting, ouderenkorting, alleenstaande ouderenkorting en jonggehandicaptenkorting.
Iemand is verplicht voor deze een bijstandsuitkering aanvraagt om alle heffingskortingen volledig te benutten. Voor de bijstand behoren deze heffingskortingen tot de middelen. In de volgende module gaan we verder in op de heffingskortingen.
Tijdelijke regelingen
Rusland viel op 24 februari 2022 Oekraïne binnen. Door de politieke spanningen en de verhoudingen van de NAVO ten opzichte van Rusland krijgen wij, ook in Nederland, helaas te maken met de negatieve gevolgen van deze oorlog. We hebben in Nederland vooral last (gehad) van de sterk stijgende prijzen op energie en voedsel. Dat merk je zelf misschien op je energierekening, als je gaat tanken of in de supermarkt boodschappen gaat doen. Ook in het kader van deze crisis heeft het Rijk een aantal tijdelijke, economische regelingen in het leven geroepen. We lichten hieronder de belangrijkste toe:
Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB)
Op 4 maart 2022 heeft de Raad van de Europese Unie een Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) in werking laten treden voor vluchtelingen uit Oekraïne. Vluchtelingen uit Oekraïne kunnen tijdelijk bescherming krijgen in Nederland en hebben, mits ze voldoen aan een aantal voorwaarden, recht op opvang, zorg, werk en onderwijs tot voorlopig 4 maart 2025.
Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO)
De Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO) regelt de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne door burgermeesters en hun gemeenten. Onder de RooO krijgen Oekraïense ontheemden opvang en leefgeld van een gemeente, mogen zij werken en hebben ouders zelfs recht op kinderbijslag en kindgebonden budget.
Volwassenen en kinderen krijgen leefgeld (mits ze niet werken of een uitkering hebben) bestemd voor:
kleding;
eten;
extra toelage (voor ov, familiebezoek, sport, etc.).
Leeftijd vluchteling en grootte van het gezin
Kleedgeld
Eetgeld
Extra toelage
Alle leeftijden, individuele vluchteling zonder gezin
€ 60,71
€ 242,48
€ 80,91
Vluchteling is 18 jaar of ouder, gezin bestaat uit 2 personen
€ 60,71
€ 242,48
€ 80,91
Vluchteling is 18 jaar of ouder, gezin bestaat uit 3 personen
€ 60,71
€ 193,98
€ 80,91
Vluchteling is 18 jaar of ouder, gezin bestaat uit 4 personen of meer
€ 60,71
€ 169,74
€ 80,91
Vluchteling is jonger dan 18 jaar, gezin bestaat uit 2 personen
€ 60,71
€ 200,65
€ 80,91
Vluchteling is jonger dan 18 jaar, gezin bestaat uit 3 personen
€ 60,71
€ 160,64
€ 80,91
Vluchteling is jonger dan 18 jaar, gezin bestaat uit 4 personen of meer
De volgende huishoudens kunnen steun krijgen van het Noodfonds:
Het huishouden met een bruto-inkomen van maximaal 200% van het sociaal minimum. €3200 voor alleenstaanden en €4.480 voor samenwonenden. De bedragen zijn inclusief 8% vakantiegeld en exclusief toeslagen.
Huishoudens hebben voor gas, stroom en/of stadswarmte een contract bij een energieleverancier.
In 2023 konden mensen met een laag inkomen (tot 130% van het sociaal minimum) hulp aanvragen als ze 10% van hun inkomen kwijt waren aan de energierekening. Deze regeling is voor 2024 verruimd zodat mensen nu al een hulpvraag kunnen indienen als 8% van het inkomen naar de energierekening gaat. Voor mensen met een laag-middeninkomen (tot 200% van het sociaal minimum) ligt deze grens op 10% in 2024 ten opzichte van 13% in 2023.
Het noodfonds betaalt de rest van de maandelijkse energierekening boven deze 8 tot 10% van het gezamenlijk bruto-inkomen van een huishouden.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat een voorliggende voorziening is.
Ik snap de relatie tussen een voorliggende voorziening en de Participatiewet.
Ik kan een paar voorbeelden van voorliggende voorzieningen opnoemen.
We gebruiken cookies voor een goede werking van onze website. Met het plaatsen van deze cookies verzamelen we geen persoonsgegevens! Voor meer informatie bekijk ons cookiebeleid.AkkoordCookiebeleid