Zoals we net hebben geleerd, wordt er bij het vaststellen van de uitkering rekening gehouden of je alleen of samen met je partner woont. Daarnaast wordt er ook gekeken of je nog andere huisgenoten hebt. Dat wordt niet zomaar gedaan. De reden hiervoor is namelijk dat je de kosten van levensonderhoud kunt delen met anderen, als je samenwoont. Zo kan je bijvoorbeeld de kosten voor huur, gas/water/licht en boodschappen delen met huisgenoten. Hierdoor heb je minder geld nodig dan iemand die alleen woont.
Met behulp van een formule wordt dit doorberekend in de hoogte van de uitkering. Dit heet de kostendelersnorm. Het uitgangspunt is: met hoe meer mensen je woont, hoe lager het bedrag van de uitkering wordt. Makkelijk toch? Maar om het toch even een beetje moeilijker te maken: niet alle mensen met wie je woont worden meegerekend.
Het uitgangspunt hierbij is dat in principe iedere medebewoner vanaf 27 jaar wordt meegenomen in de kostendelersnorm.
Wie reken je niet mee?
Er zijn een paar uitzonderingen die genoemd zijn in artikel 19a van de Participatiewet. De volgende personen worden niet meegerekend in de kostendelersnorm:
iedereen jonger dan 27 jaar. Dit is gewijzigd van 21 naar 27 jaar sinds januari 2023. Omdat jongeren langer thuiswonen zorgde de kostendelersnorm vaak voor stress en problemen in gezinnen waarvan de ouders een uitkering hadden. Dit leidde ertoe dat jongeren het ouderlijk huis (moesten) verlaten. Dak- en thuisloosheid lag dan op de loer;
echtgenoot;
onderhuurder of kostganger waarbij er sprake is van een schriftelijke overeenkomst met commerciële prijs voor de huur van een kamer en/of kost en inwoning. Bewijsstukken van schriftelijke overeenkomst, huurprijs en het betalen van de huur moeten overlegd worden. Indien dit niet kan, wordt de kostendelersnorm wel toegepast;
student die studeert en studiefinanciering kan ontvangen gezien zijn leeftijd (Wet studiefinanciering);
student die aansprak kan maken op WTOS gezien zijn leeftijd (Wet tegemoetkoming onderwijskosten schoolgaande kinderen);
student die een beroepsbegeleidende leerweg opleiding (BBL) volgt.
Hoogte enberekening kostendelersnorm
De manier waarop de kostendelersnorm wordt berekend, is vastgelegd in de Participatiewet. De kostendelersnormen naar aantal personen huishouden vind je hier.
A = aantal kostendelers (inclusief aanvrager)
B = van toepassing zijnde norm
Die formule ziet er misschien ingewikkeld uit, maar het is eigenlijk wel fijn als je de wijze van berekenen begrijpt.
Stap 1. Bepaal hoeveel kostendelers er zijn.
Stap 2. Vermenigvuldig het aantal kostendelers met 30%.
Stap 3. Tel de uitkomst van stap 2 op bij 40%.
Stap 4. Deel dit percentage door het aantal kostendelers.
Stap 5. Vermenigvuldig met de van toepassing zijnde norm en tada…
Stap 6. Je hebt ‘m (maar je kunt natuurlijk ook het linkje in de tweede zin gebruiken 😊).
VOORBEELD
Anna (28) woont samen met drie volwassenen. De bijstandsnorm voor gehuwden en samenwonenden is € 1.834,04. Dit is de rekennorm (100%). Stap 1. Aantal kostendelers is 4, want Anna woont met drie volwassenen. Zijzelf is aanvrager en wordt meegerekend als kostendeler. Stap 2. 4 maal 30% = 120 % Stap 3. 40 % + 120 % = 160 % Stap 4. 160% : 4 = 40% Stap 5. 40% x € 1.834,04 = € 733,62 Stap 6. De hoogte van de bijstandsuitkering is dus € 733,62 per persoon.
Check, dubbelcheck
Ik weet nu wat de kostendelersnorm inhoudt.
Ik weet nu hoe ik het aantal kostendelers moet bepalen.
Ik snap hoe ik de kostendelersnorm moet berekenen.
De jongerennormen zijn terug te vinden in artikel 20 van de Participatiewet. Jongeren van 18 tot en met 20 jaar hebben geen recht op een volledige norm. Ouders zijn namelijk tot 21 jaar nog onderhoudsplichtig voor hun kinderen. De hoogte van de jongerennorm is afgestemd op de hoogte van de kinderbijslag die ouders ontvingen vóór de jongere 18 werd.
In de onderstaande tabel hebben we een overzicht gemaakt van allerlei situaties die voor kunnen komen:
Personen zonder ten laste komende kinderen
Personen met ten laste komende kinderen
Alleenstaande ouder 18 t/m 20 jaar
€ 316,94
€ 316,94
Gehuwd en beide 18 t/m 20 jaar
€ 633,88
€ 1.000,69
Gehuwden, één 18 t/m 20 jaar, ander 21+
€ 1.233,96
€ 1.600,77
Zoals je kunt zien, wordt er bij de gehuwdennorm rekening gehouden met de mogelijkheid dat één van de partners ouder is dan 21 jaar. Er ontstaat dan een samengestelde norm, waarvan de helft gebaseerd is op de lage jongerennorm en de andere helft op de halve echtparennorm voor 21 jaar en ouder. Daarnaast wordt er bij gehuwde jongeren rekening gehouden met de aanwezigheid van ten laste komende kinderen. Een alleenstaande ouder heeft recht op meer toeslagen dan een echtpaar dat samen voor hun kinderen zorgt. De jongerennorm voor echtparen met kinderen is daarom hoger dan die voor echtparen zonder kinderen. Het hogere bedrag garandeert dat ouders voldoende middelen hebben om voor hun kinderen te zorgen.
In principe wordt er ook vanuit gegaan dat er geen noodzaak is voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar om zelfstandig te wonen. Het inwonen bij de ouders is de norm. Maar er zijn situaties waarbij een jongere niet thuis woont en geen onderhoudsbijdrage ontvangt van zijn ouders. De gemeente kan dan besluiten de jongerennorm aan te vullen. Dit gebeurt in de volgende situaties:
de ouders zijn overleden;
de relatie met ouders verstoord is;
de jongere woont geruime tijd zelfstandig en van hem kan niet meer gevergd worden dat hij weer bij zijn ouders gaat wonen.
De aanvulling wordt gedaan vanuit de bijzondere bijstand, maar daarover later meer. Bij een aanvulling doet de gemeente onderzoek en beoordeelt ze of de bijzondere bijstand op de ouders verhaald kan worden (want die zijn immers nog steeds onderhoudsplichtig).
Volwassenen vanaf 21 jaar tot pensioengerechtigde leeftijd
De norm voor volwassenen vanaf 21 jaar tot aan de pensioengerechtigde leeftijd is vastgelegd in artikel 21 van de Participatiewet. Er wordt bij deze norm alleen onderscheid gemaakt tussen de leefvormen alleenstaand (onderdeel a) en gehuwd (onderdeel b).
Voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is de norm per kalendermaand, indien het betreft:
a. een alleenstaande of een alleenstaande ouder zonder kostendelende medebewoners: € 1.283,83 (per 1 januari 2024);
b. gehuwden waarvan beide echtgenoten jonger zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd, zonder kostendelende medebewoners: € 1.834,04 (per 1 januari 2024).
Niet rechthebbende partner
Het kan voorkomen dat iemand voor de Participatiewet aangemerkt moet worden als een gehuwde, maar dat een van beiden uitgesloten is van het recht op bijstand. In zo’n situatie wordt dan uitgegaan van de helft van de norm voor een echtpaar.
Een van beiden studeert
De situatie die het meest voorkomt, is die waarbij een van beiden nog studeert en dus uitgesloten is op grond van artikel 13 lid 2c van de Participatiewet.
Het uitgangspunt is dan dat de niet-studerende partner maximaal de helft van de norm voor een echtpaar ontvangt. Maar er wordt wel rekening gehouden met het inkomen dat de studerende partner heeft. Nu is dat bij studerenden nog wel wat ingewikkeld. Ze kunnen wel of niet besluiten om geld te lenen als studiefinanciering. Ze kunnen wel of niet een bijbaantje hebben naast hun studie. Gelukkig hoeft de consulent dat niet iedere maand uit te rekenen. We gaan uit van het normbedrag voor levensonderhoud in de Wet studiefinanciering (WSF). Hieronder vind je de normen uit regeling normen WSF 2000, WTOS, WSF BES artikel 7.
Normbedragen voor de kosten van het levensonderhoud (per 1 januari 2021):
A. Beroepsonderwijs
Normbedrag thuiswonend
€ 535,61
Normbedrag uitwonend
€ 865,25
B. Hoger onderwijs
Normbedrag thuiswonend
€ 872,60
Normbedrag uitwonend
€ 1.053,66
Zoals je ziet, is de norm voor levensonderhoud hoger dan de helft van de bijstandsnorm. Althans voor het hoger onderwijs, bij het beroepsonderwijs is het nét iets minder. Dit betekent wanneer de studerende partner hoger onderwijs volgt het meerdere in mindering gebracht wordt op de bijstandsuitkering van de niet-studerende partner. Hierbij doet het niet ter zake hoe hoog het inkomen van de studerende partner in werkelijkheid is.
VOORBEELD
Peter (22) en Marina (21) wonen samen. Peter studeert aan de hogeschool (hoger onderwijs) en Marina vraagt een bijstandsuitkering aan. In de bovenstaande tabel vinden we dat het normbedrag voor levensonderhoud voor Peter € 1.053,66 is. Marina heeft ten hoogste recht op de helft van de norm voor een echtpaar tussen 21 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd (€ 1.834,04 / 2 =) € 917,02 (per 1 januari 2024). Echter mogen zij samen niet boven de norm voor een echtpaar komen. De norm van Peter is (€ 1.053,66 – € 917,02=) € 136,64 hoger dan de helft van de norm voor een echtpaar. Dit wordt in mindering gebracht op de uitkering van Marina. Zij ontvangt dus (€917,02 – € 136,64 =) € 780, 38 per maand. Gezamenlijk komen zij weer op de norm voor een echtpaar tussen 21 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd (€ 619,83 + € 921,17 =) € 1.541 (€ 780, 38 + € 1.053,66=) € 1834,04.
AOW-gerechtigden (AIO)
Het kan voorkomen dat iemand geen volledige AOW-uitkering ontvangt. Het recht op een AOW-uitkering bouw je namelijk op door in Nederland te wonen (best makkelijk eigenlijk). Maar als iemand een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond (en zich ook niet vrijwillig heeft verzekerd), heeft hij dus geen volledige AOW-uitkering en kan hij zo onder de hoogte van de bijstandsnorm uitkomen.
Mensen die geen volledige uitkering ontvangen vanuit de Algemene Ouderdomswet (AOW), ontvangen een aanvulling op grond van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO). De AIO vult het inkomen aan tot het sociaal minimum. Voor AOW-gerechtigden geldt dat de bijstandsaanvraag beoordeeld wordt door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en niet door de gemeente, omdat de SVB de AIO uitvoert. AOW-gerechtigden mogen, anders dan andere doelgroepen, 13 weken per kalenderjaar in het buitenland verblijven.
Bijstandsnorm en kinderen
Er is geen aparte basisnorm levensonderhoud voor mensen met ten laste komende kinderen.
In module 3 heb je geleerd wat ten laste komende kinderen zijn. Je kunt altijd nog even terugkijken. Het lijkt raar dat je geen extra uitkering krijgt terwijl je wel kinderen hebt om voor te zorgen. Maar tegenwoordig ontvang je extra geld voor het onderhoud je kinderen via toeslagen van de Belastingdienst, zoals kinderopvangtoeslag, kindgebonden budget etc.
Voor alleenstaande ouders is het vrij te laten vermogen even hoog als voor een echtpaar of samenwonenden. Het vrij te laten vermogen is het vermogen waarmee geen rekening wordt gehouden bij de beoordeling van het recht op bijstand. Het vrij te laten vermogen voor alleenstaande ouders of echtparen is tweemaal zo hoog als voor alleenstaanden. Het spaargeld en andere bezittingen van minderjarige kinderen moeten wel meegeteld worden bij het vermogen.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat de jongerennorm inhoudt.
Ik weet nu wat de norm voor volwassenen van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd inhoudt.
Ik weet dat pensioengerechtigden met een onvolledige AOW-uitkering een aanvullende uitkering kunnen krijgen.
Ik weet wat een niet rechthebbende partner is.
Ik weet nu dat bij het bepalen van de norm geen rekening wordt gehouden met het hebben van kinderen.
In artikel 19 van de Participatiewet is vastgelegd uit welke bestandsdelen een uitkering is opgebouwd en hoe de hoogte ervan wordt bepaald:
1. Onverminderd paragraaf 2.2., heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
b. er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
2. De hoogte van de algemene bijstand is het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
3. In de algemene bijstand is een vakantietoeslag begrepen ter hoogte van 5 procent van die bijstand.
4. De algemene bijstand wordt verhoogd met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verleent, krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is.
We zullen alle vier de leden van dit artikel één voor één langsgaan om ze te verduidelijken.
Artikel 19, lid 1: de bijstandsnorm
Het eerste lid van artikel 19 luidt:
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
b.er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Hier staat dat iemand recht heeft op een bijstandsuitkering als hij geen vermogen heeft én als zijn inkomen lager is dan de bijstandsnorm.
Een belangrijke term die we nog niet hebben uitgelegd is bijstandsnorm. De bijstandsnorm is:
het maximale bedrag dat iemand kan krijgen aan bijstand;
afhankelijk van iemands leeftijd, leefsituatie en woonvorm;
gekoppeld aan het sociaal minimum.
Het sociaal minimum is het minimale bedrag dat nodig is om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. De overheid stelt hiervoor een normbedrag op. Dit normbedrag wordt ieder halfjaar aangepast per 1 januari en per 1 juli. In de normenbrief die de Rijksoverheid uitgeeft staan ieder jaar de bedragen.
Opdracht: Bekijk de normbrief 1 januari 2024 door op de link te klikken. Lees even alle normen door en laat het rustig duizelen. Uiteindelijk gaan we ze allemaal tegenkomen.
Artikel 19, lid 2: de berekening van de uitkering
In het tweede lid van artikel 19 staat hoe hoog de algemene bijstand is.
2.De hoogte van de algemene bijstand is het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
De bijstand is dus een aanvulling op je eigen inkomen. En heeft iemand helemaal geen inkomen, dan krijgt hij dus de maximale bijstandsnorm.
VOORBEELD
Karima verdient per maand € 600 met haar baan als postbezorger. De op dat moment geldende bijstandsnorm voor Karima als alleenstaande is € 1.283,83. Een snel rekensommetje: € 1.283,83 – € 600 = € 683,83. Karima kan dus een aanvullende bijstandsuitkering krijgen van maximaal € 683,83.
Artikel 19, lid 3: vakantiegeld
Net als mensen met een baan krijgen inwoners met een bijstandsuitkering vakantiegeld. Hoe het vakantiegeld is geregeld staat in artikel 19, lid 3:
3. In de algemene bijstand is een vakantietoeslag begrepen ter hoogte van 5 procent van die bijstand.
5% van de geldende bijstandsnorm is dus bedoeld voor het vakantiegeld. Het vakantiegeld wordt maandelijks gereserveerd en eens per jaar (meestal in mei of juni) uitbetaald. Dit betekent dat de inwoner maandelijks 95% van de norm uit de normenbrief (zie oefening hierboven) ontvangt.
VOORBEELD
De geldende bijstandsnorm voor iemand tussen 21 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd is € 1.283,83. Elke maand houdt de gemeente 5% in op de uitkering. Dat is dus € 1.283,83. x 0.05 = € 64,19. De inwoner ontvangt dus maandelijks (€ 1078,70 – € 53,94 =) € 1024,76 (€ 1.283,83 – € 64,19 =) € 1.219,64 aan bijstandsuitkering. In mei ontvangt de inwoner het gereserveerde vakantiegeld van (12 maanden x € 64,19 =) €770,28.
Artikel 19, lid 4: belasting en premies
Het bijzondere van een bijstandsuitkering is dat het een netto-uitkering is. Alle andere inkomsten in Nederland zijn eigenlijk bruto.
Er wordt wel belasting en premies betaald over een bijstandsuitkering, maar dit wordt opgeteld bij de netto-uitkering.
Dit is vastgelegd in artikel 19, lid 4:
4. De algemene bijstand wordt verhoogd met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verleent, krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is.
Check, dubbelcheck
Ik snap waaruit een bijstandsuitkering is opgebouwd.
Ik weet dat een bijstandsuitkering, eigenlijk als uitzondering in Nederland, een netto-uitkering is.
We zijn alweer een heel eind op weg met module 5. Tijd voor een energizer! In deze energizer ga je schaduwfiguren maken met je handen. In de onderstaande video worden een aantal figuren voorgedaan. Kun jij er nog meer verzinnen? How to make Shadow Animals with your Hands.
Je hebt een bijstandsuitkering nodig. Wat moet je dan doen?
Volgens de Participatiewet moet je je melden bij het UWV (artikel 41, lid 1) Je doet dit digitaal met je DigiD via Werk.nl. Het UWV stuurt de aanvraag dan door naar de gemeente waar je woont en deze gemeente gaat je aanvraag behandelen.
De datum waarop de inwoner zich meldt, wordt de meldingsdatum genoemd. Vanaf die datum kan er recht op bijstand bestaan (artikel 44, lid 1, Participatiewet). Daarnaast zijn vanaf die datum ook de verschillende verplichtingen die de algemene bijstand kent van kracht. De verplichtingen worden verder uitgewerkt in module 7.
Aanvragen
Het aanvragen van algemene bijstand gebeurt schriftelijk (artikel 43, lid 1, Participatiewet). Na het ontvangen van een melding, krijg je het aanvraagformulier van de gemeente. Met dit aanvraagformulier start het toch best uitgebreide onderzoek. Het gaat er immers om dat er echt geen andere mogelijkheden zijn dan het aanvragen van een bijstandsuitkering.
De volgende onderwerpen worden standaard onderzocht:
of je niet direct aan het werk kunt en hoe het komt dat je geen werk hebt;
voor jongeren tot 27 jaar of je niet terug naar school kunt;
je eigen vermogen en inkomen;
je woon- en leefsituatie;
of je geen recht hebt op een andere uitkering dan een bijstandsuitkering.
Pas wanneer het aanvraagformulier ingevuld en ondertekend wordt ingeleverd bij de gemeente, is er officieel sprake van een aanvraag (artikel 4:2, Awb). In het kader van het onderzoek zal ook gevraagd worden om bewijsstukken aan te leveren. Hierbij kun je denken aan:
kopie van een geldig identiteitsbewijs (van beide partners, indien er sprake is van samenwonenden of gehuwden);
bewijsstukken van inkomen: salarisstroken, uitkeringsspecificaties, alimentatie;
bankafschriften van een aantal maanden (= afhankelijk van gemeentelijk beleid, meestal 3 maanden);
hoogte van toeslagen: huurtoeslag, zorgtoeslag;
bewijsstukken van spaartegoeden en andere vermogensbestanddelen (ook van ten laste komende kinderen);
Paypal-rekeningen;
buitenlandse rekeningen;
andere zaken zoals Bitcoins of de waarde van kostbare verzamelingen.
overzicht van schulden indien van toepassing;
kopie van het huurcontract of de eigendomsakte en de hypotheekakte van de koopwoning, de maandelijkse aflossing en hypotheekrente, rioolrechten en waterschapsbelasting en de onroerendezaakbelasting (OZB);
beschikking van de rechtbank indien er sprake is van bewindvoering, mentorschap of curatele;
overzicht van het arbeidsverleden;
Diploma’s;
een bewijs van ontslag of beëindiging van de uitkering.
Zoals je ziet is het dus een complex proces om een bijstandsuitkering aan te vragen, juist omdat dit het laatste vangnet is waar je in Nederland een beroep op kunt doen.
Aanvraag jongeren
Voor jongeren tot 27 jaar is het verplicht om eerst te kijken of zij een opleiding kunnen volgen of werk kunnen vinden (artikel 41 lid 4). Zij krijgen na het meldingsgesprek een zoektermijn van 4 weken voordat zij een aanvraag voor een bijstandsuitkering kunnen doen. Een gemeente kan een uitzondering op de zoektermijn maken voor kwetsbare jongeren en jongeren met een indicatie banenafspraak (‘doelgroepers’). Sinds de inwerkingtrede van het Breed Offensief per 1 juli 2023 is de zoektermijn voor deze doelgroepen afgeschaft. Daar gaan we later in module 9 uitgebreider op in.
In dit filmpje van de gemeente Leeuwarden zie je hoe de procedure voor jongeren werkt om een uitkering aan te vragen.
Behandeling aanvraag
Een consulent van de gemeente neemt de aanvraag in behandeling. De consulent beoordeelt of er recht op bijstand bestaat en hoe hoog de uitkering moet zijn. Hierbij gaat hij de voorwaarden voor een bijstandsuitkering af. De meeste van deze voorwaarden heb je in de vorige modules al voorbij zien komen, maar (herhaling is de moeder van de wijsheid) hier nog een kort overzicht van de belangrijkste:
Is de aanvrager Nederlander (of daaraan gelijkgesteld) en woonachtig in de gemeente waar zij de aanvraag doen?
Is de inwoner niet uitgesloten van het recht op bijstand op basis van artikel 13 van de Participatiewet? De inwoner is bijvoorbeeld:
jonger dan 18 jaar;
gedetineerd of heeft zich onttrokken aan detentie;
militair;
jonger dan 27 jaar en kan uit de Rijkskas bekostigd onderwijs volgen en:
heeft in verband daarmee aanspraak op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000;
heeft in verband daarmee geen aanspraak op studiefinanciering en volgt dit onderwijs niet.
Beschikt de inwoner niet over de middelen (inkomen en vermogen) om te voorzien in de noodzakelijk kosten van bestaan (artikel 19, lid 1, Participatiewet)?
Kan de inwoner geen beroep doen op voorliggende voorzieningen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan?
Binnen 8 weken na de datum van aanvraag moet het besluit genomen zijn. De inwoner krijgt het besluit schriftelijk thuis gestuurd. Deze brief noemen we een beschikking. In de beschikking staat of de aanvraag is toegekend of afgewezen, hoe hoog de uitkering is én wat de rechten en plichten zijn als bijstandsgerechtigde.
Check, dubbelcheck
Ik weet nu wat een melding in het kader van de aanvraag van een uitkering inhoudt.
Ik heb een beeld bij het verloop van een aanvraagprocedure.
Ik kan een aantal voorbeelden noemen van bewijsstukken die een aanvrager in moet leveren.
Ik weet waar de aanvraagprocedure van een 27-minner afwijkt van een 27-plusser.
Hoofdstuk 3 van de Participatiewet gaat over de algemene bijstand. Bij algemene bijstand gaat het over de uitkering voor levensonderhoud, de bijstandsuitkering dus.
Algemene bijstand:
geldt in het algemeen voor alle Nederlanders die voldoen aan de voorwaarden, met uitzondering van zelfstandig ondernemers en oudere werklozen;
is de uitkering voor inwoners die niet genoeg middelen (inkomen en vermogen) hebben om in hun eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, vanaf 21 jaar tot aan de AOW-leeftijd.
Als we het hebben over levensonderhoud, dan hebben we het over de kosten voor alle dagelijkse kosten zoals bijvoorbeeld huur, energie, (zorg)verzekering, boodschappen, kleding en woninginrichting.
Ten slotte hebben we nog een heel belangrijk begrip in de aanbieding: de gezamenlijke huishouding. Het begrip gezamenlijke huishouding is al een paar keer gevallen in deze module, maar wat zien we nou als gezamenlijke huishouding?
Criteria gezamenlijke huishouding
Artikel 3, lid 3 van de Participatiewet zegt over gezamenlijke huishouding het volgende:
“Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.”
Dus als we het goed ontrafelen, is het een gezamenlijke huishouding als:
Het gaat om twee personen,
Die twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, en
Er wederzijdse (financiële) zorg is (= verzorgingscriterium).
Let op! Alle drie de criteria moeten gelden, anders is er géén gezamenlijke huishouding.
Twee personen
Een gezamenlijke huishouding kan dus niet uit meer dan twee personen bestaan. Het kan wel zo zijn dat er een grotere groep in de woning woont, waarvan er twee personen een gezamenlijke huishouding vormen door de mate van zorg naar elkaar. Zij hebben dus wederzijdse (financiële) zorg naar elkaar die ze niet naar de andere bewoners hebben. Iemand die al gehuwd is (voor de Participatiewet), kan niet met iemand anders dan de echtgenoot een gezamenlijke huishouding vormen.
Er zijn wel twee uitzonderingen die we eerder in deze module al voorbij hebben zien komen. Deze categorieën worden voor de Participatiewet niet gezien als gehuwd, zelfs al vormen ze een gezamenlijke huishouding:
Bloed- en aanverwanten in de eerste graad (kind-ouder).
Bloedverwanten in de tweede graad indien er bij een van hen sprake is van zorgbehoefte (broer-zus of grootouder-kleinkind).
Hoofdverblijf
Voor een gezamenlijke huishouding, moet het dus gaan om het hoofdverblijf van iemand. Om dit te beoordelen, zijn een aantal punten van belang. Als iemand gemiddeld meer dan de helft van de nachten bij de ander verblijft, wordt het gezien als hoofdverblijf. Als het duidelijk gaat om tijdelijk verblijf, wordt het niet gezien als hoofdverblijf en is het dus geen gezamenlijke huishouding.
Maar dan zijn we er nog niet. Er zijn namelijk ook situaties waarbij er twee personen ieder een eigen woning hebben, maar afwisselend in beide woningen verblijven. In dat geval moet voor elke persoon gekeken worden waar het hoofdverblijf is.
Zorgdragen
Het zorgdragen voor elkaar is het verzorgingscriterium. Hierbij wordt gekeken of er sprake is van financiële verstrengeling en/of wederzijdse zorg, dus heen en weer. Financiële verstrengeling is meer dan alleen de woonlasten en bijbehorende vaste lasten delen. Je kunt bijvoorbeeld denken aan de boodschappen betalen, een gezamenlijke bankrekening hebben of gezamenlijk de wasmachine kopen. Maar het kan ook om dingen gaan die niets te maken hebben met financiën: koken voor de ander, het huis schoonhouden, de was verzorgen. En tenslotte is het belangrijk: er hoeft geen evenwicht te zitten in het zorgdragen. Ook als een van beiden zorgdraagt door bijvoorbeeld de boodschappen te betalen, het huishouden te doen en kookt en de ander draagt niets bij, is er toch sprake van zorgdragen voor elkaar.
Rechtsvermoedens
Zoals je hiervoor kon lezen, moet je veel beoordelen om te bepalen of er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Er zijn vier situaties waarin je er voetstoots vanuit mag gaan, dát er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Je hoeft dan niets zelf te beoordelen. Dit wordt beschreven in artikel 3, lid 4 van de Participatiewet. We noemen deze situaties rechtsvermoedens.
Artikel 3 lid 4
3. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;
b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.
Dit laatste betekent dat ze zich op een plek hebben laten registreren als gezamenlijke huishouding. Deze situaties zijn te vinden in het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijk huishouding.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat een gezamenlijke huishouding.
Ik ken de drie criteria voor gezamenlijke huishouding en ik begrijp wat ieder criterium inhoudt.
Mensen die met elkaar zijn getrouwd, worden gezien als gehuwd. Dit geldt ook voor huwelijken die gesloten zijn in het buitenland en worden erkend in Nederland. Geregistreerd partnerschap wordt gelijkgesteld aan gehuwden, dus geregistreerde partners worden ook gezien als gehuwd.
Daarnaast worden heel veel situaties gelijkgesteld aan die van gehuwden. Er wordt geen onderscheid gemaakt of je nu getrouwd of ongetrouwd met je partner samenwoont.
Maaaaar, je kunt ook gelijkgesteld worden aan gehuwden als je samenwoont met iemand (die helemaal niet je partner is), maar met wie je een gezamenlijke huishouding voert. De wetgever wil zich graag distantiëren van de aard van een relatie en zich beperken tot de feiten. Als je gezamenlijk een huishouding voert, word je gelijkgesteld aan gehuwden. Het begrip gezamenlijke huishouding wordt in het volgende hoofdstuk verder uitgewerkt.
Er zijn twee situaties waar je nooit wordt aangemerkt als gehuwd:
Je woont in één huis met een bloed- of aanverwant in de eerste graad (ouders of kinderen).
Je woont in één huis met een bloed of aanverwant in de tweede graad (grootouders, kleinkinderen, broers/zussen) en er sprake van een zorgbehoefte.
Een aanverwant is aangetrouwde familie zoals je schoonouders of zwagers en bloedverwanten zijn je eigen familie.
Toch is gehuwd niet altijd gehuwd. Hè? Wat?
Gehuwden die duurzaam gescheiden leven, worden voor de Participatiewet namelijk gezien als ongehuwd. Duurzaam gescheiden leven houdt in dat ieder een eigen leven leidt alsof er geen sprake is van gehuwden. Hierbij is het duurzaam gescheiden leven door beide betrokkenen of door één van de betrokkenen gewild en bedoeld.
Er kan ook een situatie zijn waarin beide echtgenoten niet duurzaam gescheiden willen leven, maar dit wel moet omdat bijvoorbeeld samenleven redelijkerwijs niet te verwachten is. In dit geval wordt het toch beschouwd als duurzaam gescheiden leven, en dus als ongehuwd. Een voorbeeld hiervan is een politieke vluchteling die in Nederland woont, maar gedwongen was om zijn gezin achter te laten in het land van herkomst. Er kan ook sprake zijn van duurzaam gescheiden leven wanneer een partner is opgenomen in een inrichting.
Het is wel belangrijk om de specifieke situatie, feiten en omstandigheden goed te onderzoeken om te beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van duurzaam gescheiden leven. Er is namelijk geen uitputtende lijst van situaties waarin duidelijk sprake is van wel of niet duurzaam gescheiden leven.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat verstaan wordt onder gehuwd en ongehuwd.
Ik ken de relatie tussen aangemerkt worden als gehuwd en een gezamenlijke huishouding.
Ik kan twee voorbeelden noemen van een gezamenlijke huishouding die niet als gehuwd worden aangemerkt.
Ik snap duurzaam gescheiden leven.
Ik weet dat er geen duidelijke lijst is voor duurzaam gescheiden leven en dat er daarom altijd gekeken moet worden naar de specifieke situatie.
In de Participatiewet wordt meerdere keren ‘woning’ genoemd. Nu heb je wel een idee bij een woning, maar toch bespreken we het begrip nog even.
Een woning is een zelfstandige woning met een eigen toegang, oftewel te bereiken zonder door vertrekken of gangen van anderen te moeten gaan. Hierbij worden woonfuncties zoals woonruimte, slaapruimte, keuken en toilet niet gedeeld met andere woningen.
Bij sommige projecten wordt er toch uitgegaan van zelfstandige wooneenheden. Bijvoorbeeld projecten zoals Centraal Wonen. Hoewel er vaak wel gemeenschappelijke voorzieningen zijn, wordt dit toch aangemerkt als een zelfstandige woning.
Als er een kamer gehuurd wordt, zoals in studentenhuizen en vergelijkbare gedeelde woningen, is er geen sprake van een zelfstandige woning. Een ander voorbeeld van een onzelfstandige woning is een caravan waarbij gebruik gemaakt moet worden van elementaire voorzieningen vanuit of in een nabijgelegen woning, zoals elektriciteit, water of douche.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat een woning inhoudt.
Ik begrijp dat er onderscheid is tussen een zelfstandige en onzelfstandige woning.
We gebruiken cookies voor een goede werking van onze website. Met het plaatsen van deze cookies verzamelen we geen persoonsgegevens! Voor meer informatie bekijk ons cookiebeleid.AkkoordCookiebeleid