Dat was een behoorlijk stukje praktijkkennis en we zijn er nog niet. Nog even door bikkelen dus. Nu kun je zelf aan de slag: eerst met een best pittige opdracht en daarna met een filosofiemomentje.
Opdracht: Kaders versus maatwerk
Het is een bekende discussie tussen uitvoering en beleid: wat heeft de uitvoering minimaal nodig aan beleidsregels en kaders om haar werk (onderzoek, verslag en besluit) goed uit te kunnen voeren?
Dit wordt best een pittige opdracht, want het is wel wat zoekwerk en het kost zeker wel wat tijd. Ben jij zelf een (startende) beleidsmedewerker Jeugd, ga dan tot het gaatje en vlooi de stukken van je eigen gemeente na.
Geen (startende) beleidsmedewerker? Dan hebben we hier wat voorbeeldstukken die je zou kunnen gebruiken. Maar je kunt natuurlijk ook bij een andere gemeente kijken. Op www.lokaleregelgeving.overheid.nl kun je in principe alles van iedere gemeente vinden.
Bekijk hier de lokale wet- en regelgeving met betrekking tot de Jeugdwet voor de gemeente Ede.
Heb je het beleid (verordening, nadere regels, beleidsregels of besluit) voor je? Zoek dan op of er richtlijnen te vinden zijn ten aanzien van de volgende onderwerpen:
Staat er een afwegingskader in wanneer de jeugdprofessional uit mag gaan van eigen kracht?
Zijn er voorzieningen die ‘uitgesloten’ worden, omdat deze worden gezien als algemeen gebruikelijke (bijvoorbeeld huiswerkbegeleiding)?
Staan er criteria wanneer een persoonsgebonden budget niet geëigend?
Is er een afwegingskader of zijn er richtlijnen om te bepalen welke jeugdhulp passend is?
Worden er richtlijnen gegeven over de duur of omvang van de jeugdhulp?
Is ergens beschreven wanneer goed ook echt goed genoeg is? Wanneer wordt de jeugdhulp als ‘geslaagd’ beschouwd?
Je hebt de opdracht hierboven uitgevoerd. Wat heb je gevonden aan kaders en wat niet? In het filosofiemomentje hieronder gaan we daar eens verder over nadenken.
Filosofiemomentje: Kaders versus maatwerk
Denk terug aan wat je gelezen hebt over de vereisten aan het onderzoek Jeugdwet en verplaats je in de positie van een jeugdprofessional.
Wat zou je zelf prettig vinden aan handvatten, kaders of richtlijnen?
Wat lijkt je juist fijn aan het hebben van weinig kaders en veel ruimte voor maatwerk?
Wat zou je moeilijk vinden aan weinig kaders?
Stel je voor dat je werkt in een gemeente met weinig regelgeving: hoe zou je toch kunnen werken volgens de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel?
We hopen dat je met deze oefening en dit filosofiemomentje je goed hebt kunnen verplaatsen in de rol en positie van een jeugdprofessional.
Dan gaan we nu naar de jeugdhulpvoorzieningen. We hebben dan dus het hele pad afgelopen, het onderzoek is afgerond en we komen tot de conclusie dat het noodzakelijk is om vanuit de Jeugdwet jeugdhulp in te zetten. Maar welke individuele voorzieningen zijn er eigenlijk?
Voordat we daarmee verder gaan, even een pauze momentje: tijd voor een energizer!
Deze pagina is een beetje lijvig geworden. Toch hebben we de pagina niet in delen geknipt, omdat het fijn is om het hele proces in één keer te volgen. Dus even een kop koffie of thee pakken en gáán!
Melding
Het indicatieproces start op het moment dat er een melding van een hulpvraag van een jeugdige en/of de ouder(s) binnenkomt. Deze melding kan gedaan worden door de ouder(s) of de jeugdige zelf (als deze 12 jaar of ouder is).
Een melding is over het algemeen vormvrij. Bellen, mailen, langskomen (al gebeurt dit niet vaak): het kan allemaal. Sommige gemeenten hanteren een meldingsformulier, maar de meeste vragen de informatie telefonisch op en verwerken die dan in het systeem.
Veiligheid
Het checken of er sprake is van acute noodzaak, is een belangrijk onderdeel bij de eerste melding jeugdhulp. De veiligheid van de jeugdige en het gezin staat voorop. Het is om deze reden dat vaak geschoolde medewerkers met een SKJ-registratie de eerste melding aannemen. En wanneer dit niet het geval is, dat de medewerker die de melding aanneemt altijd een beroep kan doen op of sparren met een deskundige medewerker.
Is deze gemeente aan zet?
Belangrijk bij de Jeugdwet is het woonplaatsbeginsel. Welke gemeente is inhoudelijk en financieel verantwoordelijk voor de jeugdhulp aan deze jeugdige? Het is belangrijk om direct te checken of de melding ook in de juiste gemeente gedaan is. Voor deze helikoptertraining voert het uitwerken van het woonplaatsbeginsel te ver. Ga je nog een keer de duikboot in, dan komt het daar uitgebreid aan de orde.
Onderzoek
Wanneer de gemeente een melding voor een jeugdige ontvangt, gaat zij deze onderzoeken. Dit wordt gedaan door de jeugdprofessional. Volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moeten meerdere elementen terugkomen in het onderzoek, zoals te zien in onderstaand plaatje. Bestudeer daarom onderstaand plaatje even goed. Dit plaatje is gemaakt door Wolters Kluwer en opgenomen in de kennisbank Schulinck (voorheen bekend als Grip op).
De vier basisvragen
Het gaat bij het onderzoeken naar de noodzaak van jeugdhulp dus in de basis om de onderstaande vier vragen:
Wat is de hulpvraag van de jeugdige en/of ouder(s)?
Is er sprake van opgroei- enopvoedingsproblemen en/of psychische problemen? Zo, ja breng deze gedetailleerd in kaart.
Welke hulp nodig is, aard en omvang, waaronder:
Kan de hulp geboden vanuit een andere voorziening?
Kan de hulp geboden worden vanuit het voorliggend kader?
Welke hulp kunnen ouder(s) en/of het sociaal netwerk zelf oppakken?
Zoals je ziet wordt er nogal wat gevraagd van de jeugdprofessional die het onderzoek doet. Zo’n gedegen onderzoek is best ingewikkeld. Wanneer is een onderzoek zorgvuldig en volledig? De rechter wijst ook keer op keer op het belang van zorgvuldig onderzoek en met de juiste expertise bepalen welke hulp nodig is.
De rechter doet dat niet zomaar. De gemeente moet zich namelijk – net als andere overheidsorganen – houden aan de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (Abbb). Heb je ze nog scherp? Daarin hebben we onder andere het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel gezien. Volgens het zorgvuldigheidsbeginsel (Awb artikel 3.2, 3.9, 3.13, 4.7 en 4.8) moeten alle relevante feiten en omstandigheden bij de voorbereiding van een besluit worden onderzocht, zodat het besluit zorgvuldig genomen kan worden. Het is niet alleen belangrijk dat er zorgvuldig gehandeld wordt. Dit moet ook blijken uit het dossier, zoals in de verslaglegging en uit het vastleggen van relevante stukken. Daarnaast moet het besluit voldoen aan het motiveringsbeginsel (Awb artikel 3.46-3.50) en moet de keuze voor wel of geen jeugdhulp en de vorm, duur en omvang van de jeugdhulp dus deugdelijk gemotiveerd worden.
We weten dus dat er van het verslag en het besluit gevraagd wordt dat dit goed gemotiveerd wordt. Richtlijnen hiervoor zouden dan best fijn zijn. Het is per gemeente best verschillend of en in welke mate er richtlijnen (nadere regels/beleidsregels) voor de uitvoering zijn. Zijn die er niet of nauwelijks, dan zal dat nog meer vragen van de kwaliteit van het onderzoek met het oog op het kunnen motiveren van het besluit. Hier komen we later op terug.
Zo licht als mogelijk, zo zwaar als nodig
Zoals we in module 1 al hebben verteld, is het uitgangspunt van de Jeugdwet zolicht als mogelijk, zo zwaar als nodig.
Even inzoomen op de eigen kracht
Van ouders wordt veel verwacht als het gaat om de inspanningen die zij moeten leveren om hun kind op te voeden en veilig te laten opgroeien. Kunnen ouders zelf hun kind ondersteunen bij de problemen die het ondervindt, dan is dat het uitgangspunt. Ouders hebben een zorg- en opvoedplicht voor hun kind (artikel 247 van het Burgerlijk Wetboek). Dit is inherent aan de keuze voor het hebben van kinderen. Deze keuze gaat gepaard met offers in vrije tijd en/of carrière. Ook wanneer hun kind problemen of stoornissen blijkt te hebben, blijft deze plicht bestaan. In het onderzoek wordt er door de jeugdprofessional gekeken of ouders de juiste hulp kunnen leveren en of dit valt binnen de grenzen van wat van hen volgens de zorgplicht mag worden verwacht.
De CRvB heeft in een aantal uitspraken de eigen kracht verder ingekaderd. Zo mag een jeugdprofessional niet:
Een financiële toets doen om te kijken of een gezin genoeg financiële middelen heeft om zelf jeugdhulp te kunnen bekostigen;
Toetsen of het financieel mogelijk is voor het gezin dat één van de ouders minder gaatwerken.
Dit maakt het gesprek over de eigen kracht voor de jeugdprofessional een stuk moeilijker. Als ouders aangeven niet minder te kunnen gaan werken, moet de jeugdprofessional dit als feit accepteren. Vragen naar eigen mogelijkheden of kijken wat ouders zelf kunnen kan wel, alleen dit onderbouwen met een financiële toets mag niet.
Filosofiemomentje: Eigen kracht
Over de eigen kracht kan behoorlijk wat discussie ontstaan. Ouders verwachten vaak dat hen zorg uit handen wordt genomen door middel van een individuele voorziening. Zij staan lang niet altijd te springen om vrije tijd en carrièremogelijkheden in te leveren om extra zorg te kunnen leveren aan hun kind. Toch is dit wat er van hen verwacht wordt vanuit het idee van de Jeugdwet, en wat gezien kan worden als verantwoordelijkheid bij het nemen van kinderen.
Wat vind jij hier nou van? Is het redelijk om van ouders te verwachten dat zij wat van hun eigen behoeften inleveren om te voorzien in die van hun kinderen? En wat vind je van de uitspraak van de CRvB over het niet mogen onderzoeken van financiële middelen? Hoe zou jij het gesprek met een ouder aanvliegen?
Plan van aanpak, aanvraag en besluit
De jeugdprofessional rapporteert schriftelijk over de bevindingen van het onderzoek in een onderzoeksverslag. Dit onderzoeksverslag kan in jouw gemeente net zo goed een andere naam hebben: plan van aanpak, gezinsplan, etc. In het onderzoeksverslag wordt naast het onderzoek ook gerapporteerd over het plan voor de toekomst. Vaak staan er doelen en resultaten in die het gezin samen met de zorgaanbieder wil behalen.
Plan van aanpak; drieledig doel
Het onderzoeksverslag heeft in het proces (juridisch) een drieledig doel.
In veel gemeenten wordt het ondertekende onderzoeksverslag, zoals eerder gezegd, beschouwd als de aanvraag.
Daarnaast dient het verslag ter motivering van het besluit dat genomen wordt. Vaak wordt ook in de beschikking (het schriftelijke besluit) verwezen naar het onderzoeksverslag. De motivering moet van goede kwaliteit zijn, zodat de inwoner begrijpt waarom het besluit genomen is en in geval van bezwaar en beroep overeind blijft.
Ten slotte laat de gemeente in het onderzoeksverslag zien dat zij zorgvuldig te werk zijn gegaan. Je hebt alle relevante feiten onderzocht en meegenomen in je afweging. Het is belangrijk om terug te kunnen lezen dat de stappen van zorgvuldig onderzoek zijn gevolgd.
Feitelijk werk je hier dus vanuit het zorgvuldigheidsbeginsel (zijn alle relevante feiten onderzocht) en het motiveringsbeginsel (is het besluit goed juridisch onderbouwd). Kan je ze al dromen?
Inhoud van het onderzoeksverslag
Uit de uitvraag moet blijken dat de piramide (zie hierboven) is gevolgd. Dat wil zeggen: zo licht als mogelijk, zo zwaar als nodig. Van licht naar zwaar gaat het van eigen kracht, andere wettelijke voorzieningen, laagdrempelige (algemene) voorzieningen naar een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet.
In het onderzoeksverslag wordt de situatie van de jeugdige en ouder(s) (vaak per leefgebied) omschreven en worden, zoals eerder al gezegd, de te behalen doelen opgesteld. Het plan eindigt met een conclusie. In deze conclusie staat normaliter:
Of en welke voorziening wordt geïndiceerd;
Of deze voorziening in zorg in natura (ZIN) of persoonsgebonden budget (pgb) wordt afgegeven (hier komen we later op terug);
Welke jeugdhulpaanbieder passend is;
Welk jeugdhulpproduct passend is;
Wat de duur van de indicatie is;
Wat de omvang van de hulp is.
Dat is nog wel wat dus. In dit voorbeeld zijn we overigens uitgegaan van een gemeente waar de jeugdprofessional ‘een uurtje-factuurtje’-indicatie afgeeft. Er zijn ook gemeenten waar trajecten zijn ingekocht en waar de aanbieder dan zelf de omvang en duur bepaalt binnen de ingekochte trajecten.
Aanvraag
Het verslag met concluderend voorstel wordt ter goedkeuring aan de jeugdige en diens ouder(s) voorgelegd. Wanneer zij voor akkoord tekenen, wordt dit bij de meeste gemeenten beschouwd als de aanvraag.
Besluit
Het is tijd voor de laatste stap in het indicatieproces: het besluit. En weet je nog? Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (Awb artikel 1:3).
Concreet voor de Jeugdwet betekent dit dat het college schriftelijk moet vastleggen of de jeugdige in aanmerking komt voor jeugdhulp. Dit doet het college door het sturen van een beschikking. Hierin staat of de jeugdhulp is toegekend en eventueel aanvullende informatie over de jeugdhulp (duur, frequentie, aanbieder en doelen). In de beschikking moet het besluit goed gemotiveerd worden. Vaak wordt verwezen naar het (ondertekende) plan van aanpak. Daarnaast moet een beschikking ook een bezwaarclausule bevatten. Een inwoner mag namelijk altijd in bezwaar gaan tegen een besluit van de gemeente als hij het hier niet mee eens is. In de bezwaarclausule wordt uitgelegd hoe een inwoner dat kan doen.
Niet alle gemeenten werken met een beschikking. Zij nemen het besluit natuurlijk wel, want in hun systeem staat gewoon welke hulp voor welke duur aan welke jeugdige wordt verstrekt. Maar ze verwoorden dit niet in een beschikking en maken het besluit dus ook niet kenbaar. De motivatie hiervoor is vaak het terugdringen van administratieve lasten.
Filosofiemomentje: De zin of onzin van een beschikking
Je hebt nu de hele procedure volgens de wet en de verschillende afwijkingen in de praktijk gelezen. Tijd om zelf eens opiniërend na te denken. Probeer het ‘probleem’ vanuit meerdere rollen te benaderen: de ouder/jeugdige, de jeugdhulpaanbieder, de jeugdprofessional, de medewerker bezwaar en beroep, de wethouder, de beleidsmedewerker.
Wat zouden voordelen kunnen zijn van het niet opmaken en verzenden van een besluit? En wat zouden nadelen kunnen zijn?
En natuurlijk ook andersom: als je wel een beschikking stuurt, wat is het voordeel en wat is het nadeel?
Ten slotte: hoe sta jij er zelf in? En heeft dat een directe relatie met je eigen rol?
Check, dubbelcheck
Ik kan de drie juridische aspecten benoemen die van belang zijn bij het onderzoeksverslag.
Ik heb een beeld bij de inhoud die verwerkt hoort te zijn in het onderzoeksverslag.
Ik weet hoe het onderzoeksverslag zich verhoudt tot de aanvraag (althans, in veel gemeenten).
Ik weet nu uit welke stappen (volgens uitspraken van de Centrale Raad van Beroep) een onderzoek in het kader van de Jeugdwet moet bestaan.
Ik ken de piramide en de wijze waarop de noodzakelijke jeugdhulp wordt ‘afgepeld’: zo licht als mogelijk, zo zwaar waar nodig.
Ik heb een beeld bij het toetsen van de eigen kracht.
Ik weet wat een besluit en een beschikking zijn.
Ik kan uitleggen waarom het belangrijk is om een besluit goed te motiveren.
Zojuist heb je geleerd dat inwoners op verschillende manieren toegang kunnen krijgen tot de Jeugdwet. In het vervolg richten we ons op het proces van aanvraag tot beschikking vanuit de gemeente. Hoewel er ook andere organisaties kunnen zijn die namens de gemeente jeugdhulp kunnen indiceren, spreken we voor het gemak in het vervolg over gemeente.
Een gezin heeft contact opgenomen met de gemeente met een hulpvraag, hoe gaat het nu verder? We nemen eerst in vogelvlucht het indicatieproces door dat het gezin doorloopt en zoomen daarna in op de verschillende stappen.
De wet en de praktijk
Eerder heb je al geleerd dat de procedure voor het aanvragen van jeugdhulp binnen de Algemene wet bestuursrecht (Awb) valt. Dit komt doordat het indicatieproces in de Jeugdwet zelf niet is vastgelegd en daarom de overkoepelende Awb gevolgd wordt. Volgens de Awb wordt een aanvraag, nadat deze is ingediend, onderzocht door het college. Het college moet vervolgens binnen 8 weken een besluit nemen. De inwoner ontvangt dit besluit schriftelijk in een beschikking.
In de praktijk wijken gemeenten bij Jeugdwet aanvragen vaak af van de bovenstaande procedure. In plaats hiervan wordt vaak in grote lijnen de aanvraagprocedure van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) gevolgd. In de Wmo is de indicatieprocedure wel vastgelegd in de wet en deze ziet er iets anders uit dan in de Awb. Het indicatieproces start bij de Wmo namelijk met een melding, een stap die niet in de Awb genoemd wordt. Hiermee laat de inwoner aan het college weten dat hij een hulpvraag heeft. Binnen zes weken moet het college onderzoek uitvoeren naar de hulpvraag. Hiervan wordt een onderzoeksverslag opgesteld. Door dit onderzoeksverslag te ondertekenen, dient de inwoner de aanvraag in. Het ondertekende onderzoeksverslag is dan de aanvraag waarop het college moet besluiten. Hier hebben ze dan volgens de Wmo twee weken de tijd voor. Het volledige aanvraagproces duurt dus nog steeds acht weken bij de Wmo procedure, alleen is deze opgedeeld in twee periodes.
Op zich niet echt een probleem zou je zeggen, als de gemeente dit proces voor Jeugd over zou nemen. Het is nog steeds acht weken. Maaaaar, zo gaat het vaak niet. In de praktijk wordt wel vaak het onderzoeksverslag (of gezinsplan) beschouwd als aanvraag, maar gaat daarna de 8 weken lopen. De Jeugdwet kent immers geen afwijkende termijn na het indienen van een aanvraag. En de hulpvraag wordt in de praktijk niet gezien als aanvraag. Daar vond de rechter dus iets van. Maar voor we daar mee doorgaan, bestudeer eerst even de schema’s hieronder.
De rechter versus de praktijk
De Rechtbank Rotterdam heeft in een uitspraak vastgesteld dat er in de Jeugdwet géén aparte aanvraagprocedure genoemd wordt, zoals in de Wmo (de slimmerd). Daarom móet binnen de Jeugdwet de aanvraagprocedure gevolgd worden zoals die in de Awb staat. De procedure in de Awb begint direct met een aanvraag en laat geen ruimte voor een melding. Ondanks deze uitspraak blijven veel gemeente werken met een melding voor het doen van een aanvraag.
Wat nu? En is dit nou echt belangrijk voor mij als beleidsmedewerker om te weten? Ja, dit is wel belangrijk, want hoe je verordening, beleidsplan of beleidsregels ook inricht, wanneer een ouder/jeugdige direct een aanvraag wil indienen, moét je dat toestaan. Het antwoord van de uitvoering kan dan niet zijn: ‘Sorry, zo werken we niet’.
Omdat de praktijk bij vrijwel alle gemeenten afwijkt van de wettelijke vereisten, volgen we in de rest van deze module de praktijk, dus:
Melding
Onderzoek
Onderzoeksverslag = aanvraag
Beschikking
Opdracht: Hoe loopt het proces?
Ga voor jouw gemeente (of een gemeente naar keuze) na hoe het proces van een aanvraag verloopt. Hiervoor kun je bijvoorbeeld in de werkinstructies kijken. Volgt het proces de Awb of wordt er met een melding gewerkt?
Check, dubbelcheck
Ik kan het wettelijk indicatieproces volgens de Awb én volgens de Wmo uitleggen.
Ik weet dat de Jeugdwet officieel de Awb aanvraagprocedure van de Awb moet volgen, maar in de praktijk vaak gebruik maakt van een variant van de Wmo-aanvraagprocedure.
Zoals net besproken, kan de gemeente jeugdhulp inzetten. Op dit proces gaan we later in. De gemeente is niet de enige verwijzer naar jeugdhulp. Zo is op grond van artikel 2.6 lid 1 van de Jeugdwet vastgelegd dat de jeugdarts, huisarts en medisch specialist (kinderarts, kinder- en jeugdpsychiater) ook kunnen verwijzen naar jeugdhulp. In artikel 2.4 lid 2krijgt de gemeente de opdracht om de jeugdhulp die de gecertificeerde instelling noodzakelijk acht in te zetten. Hieronder bespreken we de verschillende wettelijke verwijzers die jeugdhulp kunnen afgeven.
Huisarts, medisch specialist en jeugdarts
Hoe is dat zo gekomen met al die verwijzers, terwijl de gemeente toch dé verantwoordelijke partij voor de uitvoering van de Jeugdwet is? Een belangrijk aspect is de toegang tot de jeugd-ggz. Ggz is toch medische zorg en het zou wel heel onlogisch zijn om artsen niet de mogelijkheid te geven om te verwijzen.
Toch is het niet zo dat de artsen alleen naar ggz mogen verwijzen. Zij mogen iedere vorm van jeugdhulp inzetten die zij nodig achten. De gemeente moet dan het besluit nemen (via berichtenverkeer) en de hulp betalen.
Een flink deel van de verwijzingen naar jeugdhulp wordt niet door de gemeente gedaan, maar door de andere wettelijke verwijzers. Met name de huisarts neemt hierbij een flink deel voor zijn rekening. Het is dan ook niet vreemd dat gemeenten vaak investeren in de relatie met de huisarts en dat zij graag afspraken maken met huisartsen over de werkwijze en de wijze van samenwerking met het team Jeugd vanuit de gemeente. Vanuit de (huis)arts bezien is dit wel vrijwillig, want vanuit de wet heeft hij de zelfstandige bevoegdheid om jeugdhulp in te zetten.
We zien ook wel de inzet van praktijkondersteuners bij huisartsen (POH-jeugd). Vaak is er sprake van cofinanciering (gemeente en Zorgverzekeringswet) en vormt de POH-jeugd een schakel tussen gemeente en huisarts.
De jeugdarts (werkzaam bij de GGD) voert in opdracht van de gemeente preventieve taken uit, gericht op het bevorderen van de gezondheid, het voorkomen van lichamelijke, psychische en sociale problemen en het signaleren daarvan. Ook de jeugdarts kan verwijzen naar jeugdhulp. We hebben ook gezien dat jeugdarts een rol speelt bij een eventuele ontheffing van de leerplicht. Een belangrijke samenwerkingspartner dus.
Gecertificeerde instelling
Gecertificeerde instellingen (verder GI) zijn zoals we in module 2 al vertelden de organisaties die de kinderbeschermingsmaatregelen en reclasseringsmaatregelen uitvoeren. Gemeenten gaan contracten aan met één of meerdere GI’s. De GI mag vanuit haar taak binnen de duur van de kinderbeschermingsmaatregelen bepalen welke jeugdhulp zij noodzakelijk acht. Wel moet de GI zoals in de wet vermeld hierbij overleg voeren met het lokale team. Het kan wel zo zijn dat gemeentes en GI’s hier in de praktijk anders mee omgaan. De reden hiervoor is dat een kinderbeschermingsmaatregel vrijwel altijd tijdelijk is. Het is niet ondenkbaar dat de gemeente dan weer aan zet is voor het bieden van jeugdhulp. Samenwerking rond deze zeer kwetsbare groep jeugdigen is dus zeer belangrijk.
Check, dubbelcheck
Ik weet welke wettelijke verwijzers er zijn die jeugdhulp kunnen inzetten.
Ik heb een beetje een idee wanneer een wettelijke verwijzer jeugdhulp inzet.
Ik zie het belang van een goede samenwerking tussen gemeenten en artsen en GI’s.
Toegang zul je denken, hoezo toegang? Maar dit begrip wordt best vaak gebruikt in het kader van de Jeugdwet binnen een gemeente.
Gemeenten hebben de wettelijke taak om te zorgen dat er passende jeugdhulp is voor de jeugdigen in hun gemeente én ze moeten de toegang tot deze jeugdhulp organiseren.
Deze toegang is in dit geval tweeledig. Het is in ieder geval de plek waar jeugdigen en hun ouders met hun hulpvraag terecht kunnen. En wanneer het de beste optie is, wordt toegang verleend tot een individuele voorziening Jeugdwet. Zoals we al eerder hebben besproken, hebben gemeenten keuzevrijheid in de wijze waarop zij de toegang organiseren. Na een aantal jaren Jeugdwet zijn er een paar varianten te zien die best vaak voorkomen. We gaan deze varianten in organisatievorm hier even kort bespreken. Dan kun jij ook gelijk even nadenken welke vorm of mengvorm er in jouw gemeente van toepassing is.
Elementen van toegang
Bij het organiseren van de toegang tot jeugdhulp zijn een aantal elementen van belang. Ieder van deze elementen gaan we bespreken:
Hulpvraag stellen: binnen of buiten de gemeentelijke organisatie.
Indicatie voor jeugdhulp: binnen of buiten de gemeentelijke organisatie.
Multidisciplinaire of specialistische teams.
Zelf ondersteuning bieden of alleen verwijzen.
Bij wie zijn de medewerkers in dienst, wie stuurt aan.
Hulpvraag binnen of buiten de gemeentelijke organisatie
Waar stelt een ouder of jeugdige in eerste instantie zijn of haar hulpvraag: is dit binnen de gemeentelijke organisatie belegd of daarbuiten? Belt een ouder of jeugdige naar het gemeentehuis of naar een andere organisatie, zoals een welzijnsorganisatie of een apart team Jeugd buiten de gemeente? Dit kan een Centrum voor Jeugd en Gezin zijn, al is die soms ook binnen de gemeentelijke organisatie geplaatst.
Indicatie voor jeugdhulp binnen of buiten de gemeentelijke organisatie
Als er een beschikking wordt afgegeven voor jeugdhulp, is dit dan een medewerker van de gemeente of kan het ook die andere organisatie zijn (bijvoorbeeld een extern CJG) waar de inwoner zich gemeld heeft?
Multidisciplinaire of specialistische teams
Wordt een hulpvraag vanuit meerdere disciplines opgepakt of zitten er meerdere disciplines in één team? Bijvoorbeeld een sociaal wijkteam waar Wmo, Jeugd, schuldhulpverlening en minimaregelingen worden afgehandeld. Of meldt de inwoner zich bij een specialistisch team zoals een team Jeugd van de gemeente of het CJG?
Zelf ondersteuning bieden of alleen verwijzen
Wordt er in het team waar de inwoner zich meldt, mogelijk ook zelf ondersteuning geboden of wordt er alleen verwezen hetzij naar algemene voorzieningen, hetzij door het afgeven van een beschikking?
Werkgever van de jeugdprofessional: wie stuurt het team aan
Los van de plek waar de jeugdprofessional werkt, is van belang: van wie krijgt deze zijn of haar loonstrookje? Wie stuurt het team aan en aan wie legt de jeugdprofessional verantwoording af?
Filosofiemomentje: Inrichting van de toegang
Gemeenten hebben het verschillend georganiseerd: een direct gevolg van het decentraliseren van de taken naar de gemeente! Het keuzemenu zoals hierboven omschreven, wil nog wel eens tot onduidelijkheid leiden. Waar moet je nu als ouder of jeugdige naar toe met je vragen?
Denk eens na over de sfeer en impact die het kan hebben wanneer de gemeente juist voor het één of juist voor het ander kiest? En als jezelf binnen dit taakveld in een gemeente werkt, welke gevolgen zie jij door de gemaakte keuzes?
Ten slotte
Dacht je dat het niet ingewikkelder kon? Ja hoor, het kan nog ingewikkelder. Het is namelijk niet alleen de gemeente die vanuit de wet jeugdhulp kan inzetten. Er zijn nog een aantal andere wettelijke verwijzers die dit kunnen. Het speelveld wordt er nog net iets groter van. Op de volgende pagina gaan we deze wettelijke verwijzers behandelen.
Check, dubbelcheck
Ik heb een beeld bij de ruimte en vrijheid die een gemeente heeft om de toegang tot jeugdhulp te organiseren.
Ik heb nagedacht over mogelijke varianten en gefilosofeerd over de impact van de keuzes die een gemeente hierin maakt.
De Jeugdwet regelt in principe de zorg voor jeugdigen tot hun 18e jaar. Wordt een jeugdige 18 dan verandert er een heleboel en komt hulp die voorheen allemaal onder de Jeugdwet viel ineens vanuit verschillende wetten. Je kunt je vast wel voorstellen dat deze overgang best complex kan zijn. Je wilt voor de jeugdige het liefst dat deze overgang vlekkeloos verloopt. Hoe moet dat geregeld worden?
Verlengde jeugdwet
Zoals hierboven al stond: als iemand 18 wordt stoppen de jeugdvoorzieningen die onder een andere wet verstrekt kunnen worden (artikel 1.1. Jeugdwet). Maar als je goed hebt opgelet in module 1, dan weet je dat er altijd uitzonderingen zijn😉.
Er zijn namelijk voorzieningen die alleen vanuit de Jeugdwet verstrekt kunnen worden. En déze voorzieningen blijven onder de Jeugdwet vallen, ook als iemand ouder is dan 18jaar.
Bijvoorbeeld:
Jeugdhulp in het kader van het jeugdstrafrecht of jeugdreclassering (kant tot 23 jaar opgelegd worden en nog daarna doorlopen).
Pleegzorg of verblijf in een gezinshuis (sinds 2020 standaard tot 21 jaar, mogelijk tot 23 jaar)
Maar ook andere jeugdhulpvoorzieningen, mits die niet onder een andere wet verstrekt kunnen worden. Denk bijvoorbeeld aan opvoedondersteuning, zelfstandigheidstraining of pedagogische gezinsbegeleiding. Dit noemen we verlengde jeugdhulp. Deze hulp kan tot 23 jaar worden ingezet.
Dit is het geval wanneer:
Jeugdhulp al gestart is voor de 18e verjaardag en die voortgezet moet worden.
Jeugdhulp waarbij voor de 18e verjaardag is besloten dat deze nodig is en die voortgezet moet worden (maar nog niet kon aanvangen vanwege bijvoorbeeld wachtlijsten).
Jeugdhulp opnieuw nodig is binnen een half jaar na het beëindigen ervan en de jeugdige is in de tussentijd 18 jaar geworden.
De overgang van 18- naar 18+: wat doen gemeenten?
De knelpunten die jeugdigen en gezinnen tegenkomen wanneer een jeugdige 18 jaar wordt, worden steeds meer vanuit een breed perspectief aangepakt. Intussen spreken we daarom meer over 16-27 in plaats van 18- 18+. 16-27 is de periode waarin een heleboel life events gebeuren. Jongeren gaan een opleiding volgen of werken, zelfstandig wonen en worden financieel zelfstandig. Ook vanuit wetgeving is 16-27 logischer omdat vanuit wetgeving deze hele periode belangrijk is. Alleen vanuit de Jeugdwet werken we immers al met de leeftijdsgrenzen van 18, 21 en 23. Ook vanuit de Participatiewet zijn er veranderingen als je 18, 21 of 27 wordt.
Een aantal problemen die spelen rondom deze leeftijd:
Van 1 wet gaat de jeugdige naar meerdere wetten. De versnippering leidt tot onduidelijkheid, regelwerk en als een jongere dit zelf moet regelen dan kan dit makkelijk mis gaan.
Voogdij vanuit de GI vervalt. Deze jeugdigen zijn vaak helemaal niet goed in beeld bij de gemeente waardoor ze niet gemonitord worden of ‘koud’ binnenkomen bij de Wmo of Pw.
Jongeren zijn blij dat ze volwassen zijn en eindelijk los kunnen komen van de instanties. Ze willen geen hulp meer, maar overzien ook niet de gevolgen hiervan.
De wetten zijn anders. Dit betekent dat een pgb tarief bij de Wmo bijvoorbeeld ineens lager is. Of dat iemand ineens een eigen bijdrage vanuit de Zvw moet betalen voor de GGZ. Als iemand daar niet op voorbereid is, dan is dit een grote verrassing.
Binnen de Zvw, Wlz en Wmo geldt een eigen bijdrage.
Inkoop van hulp sluit niet op elkaar aan. Er is bijvoorbeeld allang duidelijk dat een jongere naar beschermd wonen moet, maar er is geen passende plek beschikbaar op het moment van 18 worden (vaak worden dit soort zaken wel opgelost, maar geeft het heel veel stress).
Verkokering van de verschillende loketten. Soms werken Wmo en Jeugdwet bijvoorbeeld niet samen en kun je pas 3 maanden van tevoren een Wmo aanvraag doen. Je weet dan pas bij het 18 worden wat iemand daadwerkelijk gaat krijgen. Dit geeft stress. Het is overigens ook lastig want hoe kun je als Wmo consulent een aanvraag in de toekomst behandelen? Dat gaat eigenlijk ook niet. En daarnaast moet je vanuit het vertrouwensbeginsel heel voorzichtig zijn, want wat je toezegt moet je ook doen.
En natuurlijk is het grootste probleem dat deze jongeren die al kwetsbaar zijn het meeste op hun bordje krijgen. Waar veel kinderen uit huis gaan ‘als ze eraan toe zijn’, financieel ondersteund worden door hun ouders en vooral kunnen leunen op hun ouders, valt voor deze jongeren in 1 keer alle steun weg en moeten ze het zelf fixen. Het beste wat wij daaraan kunnen doen is toekomstgericht werken. Dus tijdig (16 jaar) in beeld brengen op welke levensgebieden hulp nodig is om te groeien naar zelfstandigheid. Sommige gemeenten doen dit met een perspectiefplan. Wat is de juiste oplossing op korte termijn, en wat is het perspectief op lange termijn? Maar laten we ons hier ook geen illusies van maken. Rond deze leeftijd zijn jongeren nog zo in ontwikkeling dat het plan een week voordat iemand 18 wordt nog weer anders kan worden. Soms is het door de problemen ook simpelweg teveel gevraagd om ineens zelfstandig te zijn.
Veel gemeenten hebben inmiddels overlegtafels rondom 18-/18+. Dat is in ieder geval een goede stap in de richting om samen te werken en ook overstijgende problemen sneller op te lossen.
Op maatschappelijk niveau hebben we een hoop thema’s die jongeren extra raken (woningnood, inflatie, leefbaarheid in bepaalde wijken, discriminatie). Gelukkig maakt de overheid hier ook stappen in door bijvoorbeeld de leeftijdsgrens voor pleegzorg op te hogen, door de kostendelersnorm te schrappen en nog veel meer, op preventie in te zetten en nog veel meer.
.
EVEN OMDENKEN
Bij een bepaalde gemeente werd regelmatig om verlengde jeugdhulp gevraagd omdat een aanbieder die begeleiding bood binnen de Jeugdwet, niet was ingekocht binnen de Wmo. Nu is de Wmo voorliggend bij begeleiding en is verlengde jeugdhulp in dit geval niet van toepassing. Het is slechts een inkoop vraag. We hebben de boel omgedraaid. Hoe kunnen we zorgen dat we aan de voorkant een aanbieder inzetten die passende hulp kan bieden, nu en in de toekomst vanuit Wmo? Het stukje financiering hebben we geregeld vanuit pgb of maatwerk-contract met de aanbieder. Ook hebben we dit bij beleid/inkoop geagendeerd om te kijken hoe we de inkoop van begeleiding voor jeugd en Wmo beter op elkaar aan kunnen laten sluiten.
In het bovenstaande plaatje zie je onder welke wet de verschillende vormen van jeugdhulp na het 18e levensjaar kunnen worden voortgezet.
Verdieping: Wil je meer weten over ontwikkelingen rondom de aanpak 16-27? Het NJI heeft hier een kennispagina over gemaakt
Check, dubbelcheck
Ik weet dat alle voorzieningen vanuit de Jeugdwet stoppen als iemand 18 wordt, als deze ook vanuit een andere wet geboden worden.
Ik weet wanneer de verlengde Jeugdwet van toepassing is.
Ik weet wat de voorwaarden zijn om de verlengde Jeugdwet in te kunnen zetten.
Ik weet dat het belangrijk is om jeugdigen en ouders vroegtijdig mee te nemen in de overgang van 18- naar 18+.
Zo! Dat was een heleboel informatie over de verschillende wetten en de grensgebieden van deze wetten. Duizelt het je inmiddels een beetje? Geen zorgen! Voor we verder gaan naar het volgende onderwerp, vind je hieronder nog een kort overzicht van de verschillende aanpalende wetten.
De Participatiewet (verder Pw) staat van oudsher bekend als de bijstandswet en de uitkering vanuit de PW wordt dan ook bijstandsuitkering genoemd. Het doel van de Pw is het bieden van een uitkering voor levensonderhoud als er echt geen andere mogelijkheden zijn én het ondersteunen om weer aan het werk te gaan. Vandaar dat we in het kader van de Pw vaak spreken over Werk en Inkomen. Het uitgangspunt in de Participatiewet is kijken naar wat iemand wél kan wat betreft werk en deelname in de samenleving, in plaats van wat iemand niét kan. Herkenbaar? Dat kan kloppen, want kijken naar de mogelijkheden hebben we ook al gezien bij de eigen kracht die centraal staat in de Jeugdwet.
Inkomen
Wanneer iemand zelf geen mogelijkheden heeft om in zijn of haar levensonderhoud te voorzien, kan iemand een bijstandsuitkering aanvragen. We noemen dit algemene bijstand. Het kan ook vóórkomen dat iemand met een laag inkomen bepaalde bijzondere kosten niet kan betalen. Dit noemen we dan bijzondere bijstand. De Pw wordt als het vangnet van onze sociale zekerheid beschouwd. Dit betekent dat je het kunt zien als het laatste redmiddel. Alle andere mogelijkheden hebben voorrang boven de Pw.
VOORBEELDEN (geen recht op bijstandsuitkering)
Iemand heeft spaargeld (boven het vrij te laten bedrag) of waardevolle spullen. Een jongere kan terug naar school en een beroep doen op studiefinanciering. Iemand kan een beroep doen op een uitkering vanuit een andere wet (bijvoorbeeld werkeloosheidswet of ziektewet). Iemand kan misschien snel weer aan het werk, al is het maar een paar uur per week.
Van iemand die een bijstandsuitkering aanvraagt wordt verwacht dat hij alles in het werk zet om te voorkomen dat hij een bijstandsuitkering nodig heeft. En als hij dan een uitkering heeft, dat deze zo kort mogelijk duurt.
Naast de bijstand heeft de gemeente nog allerlei minimaregelingen voor mensen met een laag inkomen. Deze verschillen per gemeente. Denk hierbij aan regelingen om een laptop aan te schaffen als een kind deze nodig heeft voor school of het sportfonds zodat een kind kan sporten. Altijd handig om te weten waar gezinnen recht op hebben in de gemeente waar jij werkt. 😉
Werk
Heeft iemand dan toch een bijstandsuitkering nodig, dan kan hij ondersteuning krijgen om weer aan het werk te gaan. Deze ondersteuning kan in verschillende vormen, maten, geuren en kleuren geboden worden. Het bekendst is wel de begeleiding die de consulent werk aan de uitkeringsgerechtigde geeft. De consulent kan wanneer dat nodig is iemand coachen. De gemeente kan een inwoner ook helpen naar betaald werk met een re-integratietraject, bijvoorbeeld met een werkervaringsplaats. Of bijvoorbeeld een cursus aanbieden om te leren solliciteren. Daarnaast is beschut werk mogelijk wanneer er meer begeleiding of aanpassingen nodig zijn dan van een reguliere werkgever verwacht mag worden. Natuurlijk zijn er nog meer soorten ondersteuning, maar dan zou dit een hele Participatiewet module worden terwijl je hier natuurlijk bent voor de Jeugdwet. Niet helemaal de bedoeling dus! 😉
Jongeren in de Participatiewet
Recht op een uitkering
Vanaf 18 jaarkan een jongere een bijstandsuitkering aanvragen. Maar van 18 tot 21 jaar is deze uitkering veel lager dan voor iemand van 21 jaar of ouder. Deze lage norm is namelijk net zo hoog als de kinderbijslag die ouders voorheen ontvingen. Het uitgangspunt is dat jongeren tot 21 jaar thuis wonen. Wanneer een jongere onder de 21 jaar toch zelfstandig woont, kan deze alleen een hogere uitkering (vanuit de bijzondere bijstand) krijgen als het echt noodzakelijk is dat hij of zij niet bij zijn of haar ouders woont. Dit kan het geval zijn als de ouders overleden zijn, maar ook als jongeren een jeugdzorgverleden hebben en al langer niet thuis wonen.
Opdracht: Bij deze opdracht mag je ervan uitgaan dat aan alle voorwaarden voor een uitkering wordt voldaan en dat er geen noodzaak is niet bij de ouders te wonen (tenzij dit nadrukkelijk wordt vermeld).
Elk half jaar worden de nieuwe bedragen middels een normenbrief bekendgemaakt. *De bovengenoemde bedragen gelden voor juli t/m december 2023
Zoek uit met behulp van de normenbrief hierboven hoe hoog de bijstandsuitkering is van:
Rianne (18) woont bij haar vader.
Johnny (20) woont op kamers.
Sabrina (19) en Sander (20) wonen samen.
Chelsey (19) woont samen met haar dochtertje van 2.
Maartje (18) woont na opname in een gesloten jeugdinrichting met begeleiding zelfstandig. Terug bij haar ouders gaan wonen is geen optie.
Kim (20) en Joan (19) zijn getrouwd en hebben net een baby gekregen. Ze wonen niet bij de ouders van Kim of Joan.
Kim wordt 21, Joan is dan nog 19. Hoe hoog is de uitkering nu?
In de bovenstaande opdracht hebben we een grote groep jongeren die vaak op zichzelf woont en geen- of weinig inkomen heeft buiten beschouwing gelaten: studenten. Studenten hebben nooit recht op een bijstandsuitkering. Zij zijn (zoals we dat noemen) uitgesloten van het recht op bijstand. Zoals je ziet is het inkomensgedeelte van de bijstand redelijk strak afgebakend.
Zoeken naar werk
In de bijstandswet wordt onder jongeren verstaan: iedereen tussen de 18 en 27 jaar.
Jongeren zonder arbeidsbeperking:
We beginnen met jongeren (tussen de 18 en 27 jaar dus) zonder (arbeids)beperkingen. Met arbeidsbeperking wordt bedoeld dat iemand door ziekte of gebrek niet in staat is om het minimumloon te verdienen. Is dit niet aan de hand en gaat het om een ‘gezonde’ jongere, dan krijgt de jongere wanneer hij zich meldt niet direct een uitkering. Jongeren moeten eerst vier weken zoeken naar een baan. Pas als een jongere hier echt aantoonbaar zijn best voor heeft gedaan en het toch niet is gelukt, kan er recht op een bijstandsuitkering zijn. Als een jongere nog kan studeren met recht op studiefinanciering en hiermee zijn positie op de arbeidsmarkt kan verbeteren, dan wordt dit aangemoedigd (en soms zelfs verplicht gesteld). Onderzoek heeft uitgewezen dat het behalen van het juiste diploma de beste manier is om iemand voor armoede te behoeden.
Jongeren met een arbeidsbeperking:
Voor jongeren met een (arbeids)beperking loopt de ondersteuning vaak wat anders. Wanneer een jongere door een verstandelijke beperking of psychische stoornis niet in staat is om het minimumloon te verdienen, kan hij of zij opgenomen worden in het doelgroepenregister. Jongeren die in dit register zijn opgenomen kunnen extra structureel begeleiding krijgen om toch een betaalde baan te kunnen vervullen en werkgevers die deze mensen in dienst nemen kunnen loonkostensubsidie ontvangen om eventuele verminderde productiviteit te compenseren. Normaliter wordt de toegang tot de doelgroep bepaald aan de hand van een loonwaardemeting door het UWV waarmee onderzocht wordt of iemand het minimumloon kan verdienen. Voor jongeren die het speciaal onderwijs hebben afgerond wordt een uitzondering gemaakt. Zij worden direct in het register opgenomen. Vaak is er al voor de 18e verjaardag contact tussen jeugdprofessional en werkconsulent.
Juist als er problemen zijn met jeugdigen is het goed om alle mogelijkheden als jeugdprofessional in beeld te hebben. Je zult dan samen moeten werken met het samenwerkingsverband (zie de pagina over Passend onderwijs), de leerplichtambtenaar en ook de afspraken moeten kennen die er in jouw gemeente gemaakt zijn voor de schoolverlaters vanuit het speciaal onderwijs (of praktijkroute), de doelgroepjongeren. Het plan hoe een jeugdige overgaat van 18 – naar 18 + is hierbij extra belangrijk (we komen hier later nog op terug).
Antwoorden van de opdracht:
Rianne heeft geen kosten voor huur, g/w/l etc. en van haar vader wordt verwacht dat hij nog bijdraagt in haar levensonderhoud. Haar uitkering bedraagt maximaal € 300,36.
Johnny zal de huur van zijn kamer moeten betalen. Met de maximale algemene bijstand die hij kan ontvangen ad € 300,36 zal hij waarschijnlijk niet rond kunnen komen. Toch is dit de maximale uitkering, als er geen noodzaak is om niet meer bij zijn ouders te wonen.
Sabrina en Sander krijgen samen een uitkering ter hoogte van € 600,72. Als het niet noodzakelijk is dat zij niet meer bij hun ouders wonen, is dit het maximale bedrag.
Chelsey krijgt een uitkering voor een alleenstaande met een ten laste komend kind ad € 300,36. Via de toeslagen van de Belastingdienst zal Chelsey nog wel geld krijgen voor de kosten van haar kind.
Maartje heeft recht op een uitkering voor een alleenstaande zonder ten laste komende kinderen ad € 300,36. Omdat teruggaan naar haar ouders geen optie is, zal haar uitkering op grond van de bijzondere bijstand worden aangevuld tot een bedrag van € 1.091,71.
Kim en Joan hebben recht op een uitkering naar de norm voor gehuwden met ten laste komende kinderen ad € 948,32.
Op het moment dat Kim 21 wordt hebben zij recht op een samengestelde norm voor gehuwden waarbij één persoon 18 t/m 20 jaar is en de ander 21+. Deze uitkering bedraagt € 1169,37.
Zoals je ziet geen vetpot. Zonder noodzaak is het voor jongeren tot 21 jaar eigenlijk niet mogelijk om zelfstandig te wonen
.
Verdiepingskans: Zoals je ziet is de Participatiewet een laatste vangnet en geen vetpot. Voorheen was het zo dat thuiswonende jongeren van 21 t/m 27 jaar die werken, werden aangemerkt als kostendeler voor de kostendelersnorm. Dit betekent dat van hen verwacht wordt dat zij bijdragen in het huishouden. Voor hun ouders betekent dit dat zij gekort worden op de uitkering. Alleen bleek dat sommige jongeren dit niet konden betalen vanwege eigen kosten, schulden of simpelweg weigerden om te betalen. Dit had tot ongewenst gevolg dat ouders hierdoor hun rekeningen niet konden betalen en soms zelfs noodgedwongen hun kind op straat zetten. Gecombineerd met de woningnood heeft dit de afgelopen jaren tot een aanzienlijke stijging van jongere dak- en thuislozen geleid.
Gelukkig is de wet op dit punt aangepast en wordt de kostendelersnorm sinds januari 2023 pas gehanteerd vanaf 27+. Dit is wel een heel goed voorbeeld van hoe een kleine korting in de context van een complexe maatschappij, tot grote maatschappelijke (en financiële) problemen kan leiden. In dit artikel wordt dit nog verder toegelicht (dit artikel is dus vóór de wetswijziging geschreven).
Check, dubbelcheck
Ik ken de relatie tussen Pw en bijstandsuitkering.
Ik weet wat Werk en inkomen in dit kader betekent.
Ik weet nu dat er een verschil is in de hoogte van een uitkering voor jongeren van 18 – 21 jaar en van 21 jaar en ouder.
Bij deze energizer gaan we dansen op je favoriete muziek. Ze een energiek muziekje op en dans 5 minuten alsof er niemand meekijkt! Mocht je geen inspiratie hebben voor een fijn liedje dan hebben wij hieronder één voor je uitgezocht.
Energized en uitgedanst? Mooi! Dan gaan we verder met de rest van deze module.
De Leerplichtwet stelt dat kinderen verplicht zijn naar school te gaan. Vanaf 5 jaar ben je leerplichtig in Nederland. Er zijn twee manieren waarop leerplicht kan eindigen:
Aan het einde van het schooljaar waarin een leerling 16 jaar is geworden.
Wanneer een kind 12 volledige schooljaren naar school is geweest.
Kwalificatieplicht
Leerplicht eindigt dus als iemand 16 jaar is geworden. Maar… jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald, hebben nog wel een kwalificatieplicht. Dit betekent dat je eerst je kwalificatie moet halen en dan pas van school mag. Wanneer is een jeugdige gekwalificeerd? Als deze één van de volgende diploma’s heeft: havo, vwo of minimaal mbo niveau 2.
Voor leerlingen op voortgezet speciaal onderwijs (vso) geldt een uitzondering. Als zij onderwijs hebben gevolgd in het uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht of dagbesteding zijn ze niet meer kwalificatieplichtig.
Ontheffing van leerplicht
In geval van ernstige psychische en/of lichamelijke klachten kan een jeugdige ontheffing krijgen van de leerplicht (telkens voor de periode van een jaar). Hij is dan niet verplicht om ingeschreven te staan bij een school. Ontheffing van de leerplicht wordt aangevraagd bij de leerplichtambtenaar (een collega-ambtenaar dus). Deze zal een recente verklaring vragen van een arts. Vaak is dat de arts van de GGD. In geval van ontheffing van de leerplicht is er dus geen school meer verantwoordelijk en gelden ook de afspraken op grond van het passend onderwijs niet meer. Als een jeugdige nog wel leerplichtig of kwalificatieplichtig is en een ontheffing van de leerplicht heeft, dan kan er op grond van de Jeugdwet dagbesteding (als vervanging van onderwijs) ingezet worden.
Wat ontzettend lastig is, is dat ieder samenwerkingsverband hierin verschillend werkt en de budgetten anders heeft verdeeld. Het ene samenwerkingsverband heeft budget vrij gemaakt voor speciale trajecten voor leerlingen die dreigen uit te vallen met kleine klassen en extra begeleiding. Een ander samenwerkingsverband heeft de budgetten verdeeld en heeft geen budget meer voor individuele trajecten voor leerlingen. Dan wordt vanwege een financiële reden beroep gedaan op de Jeugdwet. Zolang een leerling leerplichtig is, is de school aan zet. Financiën zijn dus geen reden om Jeugdhulp in te zetten. Tegelijkertijd zijn we natuurlijk nog verder van huis als er dan maar een ontheffing van de leerplicht wordt aangevraagd om jeugdhulp (meestal in de vorm van dagbesteding) te kunnen ontvangen (ja dit gebeurt helaas).
Het is dus belangrijk om jouw leerplichtambtenaar en de afspraken binnen het samenwerkingsverband goed te kennen. Hoe werkt het samenwerkingsverband in de praktijk en welke middelen hebben zij ter beschikking? Zo kan voorkomen worden dat je als jeugdteam pas betrokken wordt als het kind al thuis zit of al een ontheffing van leerplicht heeft gekregen.
Check, dubbelcheck
Ik weet wanneer er leerplicht is.
Ik weet wanneer er kwalificatieplicht is en wanneer er een uitzondering op de kwalificatieplicht is.
Ik weet wanneer een jeugdige ontheffing van de leerplicht kan krijgen.
Ik weet wanneer de Jeugdwet verantwoordelijk is om een voorziening te treffen bij uitval van school.