In het eerste deel van deze module ben je kort meegenomen door de inhoud en het ontstaan van de Participatiewet. De rest van deze module gaat inzoomen op de landelijke en gemeentelijke wetgeving, en de kaders die belangrijk zijn om te begrijpen wanneer je zelf met de Participatiewet aan de slag gaat. Hetzij als consulent, kwaliteitsmedewerker, projectmedewerker of beleidsmedewerker.
Maar eerst een energizer, een luchtiger momentje. Neem even een pauze, bijvoorbeeld onder het genot van deze compilatie van ‘Mama Appelsapjes’. Bedenk wel eerst dat je misschien na deze video alleen nog maar de Mama Appelsap kan horen, in plaats van de originele tekst. Maar dan is natuurlijk de vraag: is dat erg? 😉
Hopelijk heb je een beetje kunnen lachen! Dan gaan we nu lekker, met de muzikale deuntjes in ons hoofd, door met de module.
Jarenlang was er in Nederland sprake van een verzorgingsstaat. Maar de laatste 15 jaar zijn we langzaam op weg naar een andere rolverdeling tussen overheid en inwoners. In dit kader wordt de term participatiesamenleving genoemd. Iedereen die dat kan, wordt geacht verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar leven en naar vermogen een bijdrage te leveren aan de maatschappij. Ook de Participatiewet gaat hiervan uit. Het uitgangspunt in de Participatiewet is dat iedereen zelf verantwoordelijk is voor inkomen en werk. Daar waar er belemmeringen zijn die mensen niet zelf kunnen oplossen, kunnen zij (bij voorkeur tijdelijk) een beroep doen op de gemeente. Het doel is om zo snel mogelijk de zelfredzaamheid en zelfstandigheid van de inwoners te herstellen.
Redenen voor de decentralisatie Participatiewet; macro
Zo’n grote verandering zoals het decentraliseren van wetten tot de Participatiewet wordt natuurlijk niet zomaar gedaan. Er waren een aantal redenen om dit te doen:
Meer inwoners aan het werk
Er waren te veel mensen met arbeidscapaciteit die toch niet aan de slag konden. Deze mensen konden zich daardoor minder onderdeel voelen van en betrokken zijn bij de samenleving. Een specifiek doel van de Participatiewet is daarom om zoveel mogelijk mensen mee te laten doen aan de samenleving en de arbeidsmarkt, ook mensen met een beperking. Daarbij heeft het de voorkeur om mensen mee te laten doen in de vorm van een reguliere of zo regulier mogelijke baan.
Minder inwoners met een uitkering
Een tweede aanleiding voor de invoering van de Participatiewet was de toename van het aantal Wajong-uitkeringen en de geringe uitstroom en doorstroom vanuit de Wwb, de Wsw en de Wajong. Met de invoering van de Participatiewet probeert de overheid om het aantal uitkeringen te laten dalen door de focus te leggen op activering en toeleiding naar werk. Wanneer mensen aan het werk worden geholpen, hoeven zij namelijk minder (snel) aanspraak te maken op een uitkering.
Eén wet, één loket
Ook moest de invoering van de Participatiewet zorgen voor een meer eenduidige route naar werk, doordat toeleiding naar werk vanuit één wet wordt geboden en door één gemeente wordt uitgevoerd (één-loketprincipe).
Kostenbesparing maatschappij
Tenslotte moest de invoering van de Participatiewet leiden tot een kostenbesparing. Een actieve inzet op werk moest leiden tot meer uitstroom uit de uitkering. Dit was een belangrijke doelstelling in het kader van een sterk vergrijzende maatschappij met sterk stijgende kosten rondom bijvoorbeeld de zorg.
Doelstellingen van de decentralisatie Participatiewet; micro
Naast de macrodoelstellingen zoals hierboven omschreven, bestaat er ook de ‘microblik’. Hoe willen we omgaan met onze inwoner en wat vinden we belangrijk? Als we door deze bril kijken, zijn de volgende aspecten belangrijk:
Iedereen doet mee aan de samenleving en arbeidsmarkt, ook mensen met een arbeidsbeperking verdienen een volwaardige plaats op de arbeidsmarkt.
Inwoners werken naar vermogen. Wat kan iemand wél in plaats van wat kan iemand niet.
We gaan uit van de eigen kracht en verantwoordelijkheid van mensen. Je kan pas aanspraak maken op een uitkering als je zelf onvoldoende mogelijkheden hebt om in je eigen levensonderhoud te voorzien.
Filosofiemomentje: Dit filosofiemomentje geeft een kans tot verdieping en even uitzoomen. Om de rest van deze module te begrijpen heb je het niet nodig, maar misschien wel voor een bredere blik. Prachtige voornemens, maar wat is ervan terechtgekomen? De Eindevaluatie van de Participatiewet door het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) uit 2019 geeft een aantal belangrijke op- en aanmerkingen over het al dan niet succesvol zijn van de Participatiewet. Speur rustig eens wat rond in deze evaluatie.
Check, dubbelcheck
Ik ken de 4 (macro)redenen voor de decentralisatie van de Participatiewet.
Ik begrijp de 3 (micro)doelstellingen van de decentralisatie van de Participatiewet.
De Participatiewet zoals we die nu kennen, heeft er niet altijd zo uitgezien. Vroeger (in the good old days, of toch niet?) lagen er bijvoorbeeld meer taken bij de overheid dan nu. Om beter te begrijpen hoe de Participatiewet is ontstaan, duiken we even kort in de geschiedenis.
Van 1965 (Abw) tot heden (Participatiewet)
De Participatiewet kent een aantal voorlopers. De eerste wet was de Algemene bijstandswet (Abw). Deze wet trad in werking op 1 januari 1965 en nu nog noemen wij de Participatiewet-uitkering een bijstandsuitkering, nog steeds naar deze eerste wet dus. Het vaststellen van de Abw was heel bijzonder. Voor de Abw was er de Armenwet en waren mensen afhankelijk van liefdadigheidsinstellingen. Door de bijstandsuitkering ontstond er een récht van de Nederlanders op een uitkering op het minimumniveau.
Vervolgens werd de Abw de nieuwe Algemene bijstandswet (nAbw), daarna de Wet werk en bijstand (Wwb) en uiteindelijk in 2015: de Participatiewet. Met iedere nieuwe naam werd er weer een nieuwe opdracht toegevoegd aan de doelstelling van de wet. De aandacht is in de loop van de jaren steeds meer opgeschoven van het enkel voorzien in een inkomen naar het stimuleren tot en het ondersteunen bij het vinden van betaald werk of in ieder geval een zinvolle dagbesteding.
De decentralisaties in 2015
De huidige Participatiewet is vastgesteld in 2015 als onderdeel van de 3 grote decentralisaties vanuit het Rijk naar de gemeente. Hierbij werd een deel van de taken van het Rijk en de provincies overgeheveld naar gemeenten. De decentralisaties hebben het gemeentelijke sociaal domein gevormd zoals we dat nu kennen, bestaande uit: de Jeugdwet, de Wmo en de Participatiewet. Het idee achter de decentralisaties is dat juist gemeenten een kortere afstand hebben tot hun inwoners. Daarmee zouden gemeenten betere ondersteuning kunnen bieden aan inwoners en kostenefficiënter kunnen werken dan wanneer wet- en regelgeving is verbrokkeld.
Het ontstaan van de Participatiewet; welke wetten kwamen samen in 2015?
Vóór 1 januari 2015 waren er 3 verschillende wetten die voor een deel zijn samengevoegd in de Participatiewet:
Wet werk en bijstand (Wwb)
Wet sociale werkvoorziening (Wsw)
Wet arbeidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)
Wet werk en bijstand (Wwb)
De Wet werk en bijstand (Wwb) is de voorloper van de Participatiewet, waarbij voor het eerst het motto “werk boven inkomen” leidend werd. De nadruk kwam te liggen op het uitgangspunt dat bijstand slechts een tijdelijke overbruggingsperiode was op weg naar een betaalde baan. De bijstand is en was bedoeld als inkomensvoorziening voor mensen die niet of onvoldoende konden werken om daarmee het wettelijk minimumloon te verdienen.
Wet sociale werkvoorziening (Wsw)
De Wet sociale werkvoorziening (Wsw) was (en is) een voorziening voor mensen met een blijvende lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking die niet in een regulier bedrijf aan de slag kunnen. De Wsw is dus voor mensen met een behoorlijke (arbeids-)beperking.
Participatiewet in 2015 is er geen nieuwe instroom meer in de Wsw. In plaats daarvan hebben gemeenten de opdracht gekregen om beschermde (beschutte) werkplekken zelf te organiseren, vanuit de Participatiewet dus. Mensen die al binnen de Wsw aan het werk waren, hebben deze rechten wel behouden.
Wet arbeidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)
De Wet arbeidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) was tot 2015 voor alle mensen die vóór hun 18e levensjaar een blijvende aandoening of beperking hadden, waarbij sprake was van een verdiencapaciteit van minder dan 80% van het wettelijk minimumloon. Met de invoering van de Participatiewet is de Wajong wel blijven bestaan, maar is de doelgroep beperkt tot jonggehandicapten met een verdiencapaciteit van ten hoogste 20% van het wettelijk minimumloon. Een groot gedeelte van jongeren met een beperking wordt dus voortaan geholpen vanuit de Participatiewet. Gemeenten zijn namelijk verantwoordelijk voor zowel het inkomen als de arbeidstoeleiding van de doelgroep van mensen met een verminderde verdiencapaciteit tussen de 20 en 80% van het wettelijk minimumloon.
Sommige regels maakten het voor Wajongers moeilijker om te participeren, dus is de Wajong sinds 2021 vereenvoudigd. Wajongers die werken kunnen meer verdienen en opleiding volgen zonder uitkering te verliezen. Als hun gezondheid verslechtert, kunnen ze nog steeds een beroep doen op hun uitkering.
Check, dubbelcheck
Ik weet welke 3 wetten (deels) zijn samengevoegd in de Participatiewet.
Ik weet ongeveer wat de Wsw inhoudt en beschut werk.
Ik weet welke jongeren eerst onder de Wajong vielen en nu onder de Participatiewet.
Binnen ons Sociale Zekerheidsstelsel vormt bijstand (het ontvangen van een Participatiewet-uitkering van de gemeente) het sluitstuk. We noemen een uitkering op grond van de Participatiewet een bijstandsuitkering. Een bijstandsuitkering is het laatste financiële vangnet in Nederland voor inwoners. Je krijgt pas een bijstandsuitkering als er geen enkele andere mogelijkheid is om in je levensonderhoud te voorzien.
Omdat bijstand een vangnet is, beoordelen gemeenten eerst of iemand direct betaald werk kan krijgen of in aanmerking komt voor een van de andere Sociale Zekerheidswetten. In termen van bijstandsverlening spreken we dan van een voorliggende voorziening.
De Participatiewet zorgt ervoor dat inwoners in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Het gaat dan niet alleen om inkomen, maar juist ook om werk. De Participatiewet geeft gemeenten de opdracht om inwoners te helpen bij het vinden van werk. Is het vinden van betaald werk niet mogelijk? Dan moet de gemeente de inwoner ondersteunen om te participeren in de maatschappij. Dat kan via vrijwilligerswerk, maar bijvoorbeeld ook door een inwoner te helpen bij het vinden van een zinvolle dagbesteding of deelname aan activiteiten.
Algemene bijstand en bijzondere bijstand
Wanneer een inwoner een bijstandsuitkering krijgt voor levensonderhoud, noemen we dit algemene bijstand (Participatiewet-uitkering). Daarnaast zijn er aparte gemeentelijke uitkeringen voor oudere werklozen en zelfstandigen (Bbz, IOAW, IOAZ). Ook kan het zijn dat een inwoner bijzondere bijstand krijgt. Bijvoorbeeld wanneer diegene bijzondere kosten heeft, die wel noodzakelijk zijn, maar diegene niet kan betalen. Bijzondere bijstand kun je ook krijgen als je geen bijstandsuitkering hebt, maar bijvoorbeeld werkt voor een laag loon. In de volgende modulen gaan we hier dieper op in.
Werk en inkomen
Het doel van de Participatiewet is dus tweeledig, namelijk:
Het bieden van ondersteuning bij het vinden van betaald werk of als dit niet haalbaar is een zinvolle dagbesteding (werk).
Het verstrekken van een bijstandsuitkering (inkomen).
Financiering van de Participatiewet
Een gemeente ontvangt het geld voor kosten van de Participatiewet in twee delen:
Voor de inkomensvoorzieningen ontvangen gemeenten de Bundeling Uitkeringen Inkomensvoorzieningen Gemeenten (BUIG).
Voor de re-integratievoorzieningen (voorzieningen om inwoners weer aan het werk te helpen) ontvangen gemeenten het Participatiebudget.
Samenvattend
De Participatiewet kunnen we verdelen in drie delen: werk, inkomen en bijzondere bijstand.
Werk gaat over het benutten van de mogelijkheden van inwoners om ervoor te zorgen dat ze weer (voor een deel) betaald aan het werk kunnen of maatschappelijk nuttige activiteiten kunnen ondernemen.
Inkomen gaat over het voorzien in een minimuminkomen voor inwoners die op geen enkele andere manier in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.
Bijzondere bijstand gaat over het tegemoetkomen in noodzakelijke kosten die inwoners (met of zonder een bijstandsuitkering) niet kunnen betalen uit hun reguliere inkomen.
Check, dubbelcheck
Ik ken de plaats van de Participatiewet binnen ons socialezekerheidsstelsel.
Ik weet het verschil tussen algemene en bijzondere bijstand.
Ik kan de 3 hoofdonderdelen van de Participatiewet noemen.
Ik heb een idee van hoe de gemeente het geld voor de Participatiewet van het Rijk ontvangt.
Hoera! Je hebt je erheen doorheen gezwoegd en bent nu bij het einde gekomen van deze module. Althans bijna😉 In deze module heb je geleerd wat de twee pijlers werk en inkomen inhouden. Naast dat deze wet zorgt voor inkomensondersteuning, is er ook aandacht voor het (weer) aan werk helpen van mensen. Je hebt ook geleerd dat aan het ontvangen van een bijstandsuitkering een aantal verplichtingen zijn verbonden. Het niet nakomen van deze verplichtingen kan leiden tot een boete of maatregel. In de volgende module gaan we dieper in op andere wet- en regelgeving die grenzen aan de Participatiewet, waaronder armoedebeleid en minimaregelingen, schuldhulpverlening en inburgering. Maar eerst volgt nog een test om te kijken of al deze kennis goed bij je is blijven hangen!
Beantwoord jij ze allemaal goed? Super! Je begrijpt de stof en kunt doorgaan met module 3. Heb je een vraag niet goed beantwoord? We raden je dan aan om de lesstof over dit onderwerp nogmaals door te nemen. Veel plezier en succes met het maken van de test, en natuurlijk met module 3!
Voor een deel van de bijstandsgerechtigden is betaalde arbeid niet (meteen) haalbaar. Vanuit de gemeente zijn er voor deze mensen trajecten beschikbaar om hen te begeleiden richting betaalde arbeid. Daarnaast zijn er voor werkgevers een aantal financiële en praktische ondersteuningsmaatregelen waar zij gebruik van kunnen maken, wanneer zij iemand in dienst nemen die behoort tot de doelgroep Banenafspraak. Deze maatregelen lichten we hieronder toe:
Loonkostensubsidie
Loonkostensubsidie is een tegemoetkoming voor werkgevers die mensen met een arbeidsbeperking in dienst hebben. Hierbij compenseert de gemeente het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de loonwaarde van de werknemer. Loonwaarde is een percentage. Aan de hand van de loonwaarde en de werkelijke loonkosten wordt de loonkostensubsidie berekend. De subsidie is een bedrag in euro’s. De werkgever ontvangt de subsidie.
Lage inkomensvoordeel (LIV)
Lage inkomensvoordeel (LIV) is een jaarlijkse tegemoetkoming voor werkgevers die werknemers in dienst hebben met een laag loon. Het LIV moet het voor werkgevers aantrekkelijker maken om mensen met een laag loon in dienst te nemen, waardoor de kans op werk voor lage-loon- werknemers kan toenemen. Je kunt hierbij denken aan ouderen of mensen met een arbeidsbeperking.
No-riskpolis
Bij een no-riskpolis dekt de gemeente (of het UWV) een deel van de risico’s die een werkgever neemt bij het in dienst nemen van een uitkeringsgerechtigde. Een van de voordelen is dat de werkgever geen hogere premie hoeft te betalen als de werknemer tot de Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) gaat behoren.
Jobcoaching
Bij jobcoaching geeft een interne of externe jobcoach begeleiding tijdens het werk. De inzet van de jobcoach is erop gericht ervoor te zorgen dat de werknemer steun en begeleiding heeft tijdens het inwerken op de functie.
Aanpassing aan de werkplek
Een werkgever kan een vergoeding krijgen als een werknemer aanpassingen op de werkplek nodig heeft in verband met ziekte of een arbeidsbeperking. Deze vergoeding is aan te vragen bij het UWV. Als de persoon onder de participatiewet valt wordt de vergoeding (of de voorziening in natura) door de gemeente verstrekt.Je kunt hierbij denken aan brailleleesregels op computers of aangepaste werktijden voor de werknemer. Vanaf 2024 moet het met name voor mensen met een visuele beperking die onder de Participatiewet vallen makkelijker worden om speciale hulpmiddelen en voorzieningen te krijgen om te kunnen werken. Zij kunnen zelf een aanvraag voor een werkhulpmiddel- of voorziening aanvragen bij het UWV, die veelal meer ervaring en expertise heeft op dit gebied dan veel gemeenten. Naast brailleleesregels, gaat het bijvoorbeeld ook om voorleeshulp of andere aanpassingen in software, en zelfs vervoer van en naar de werkplek.
Beschut werk
Een inwoner komt in aanmerking voor een beschutte werkplek als die door diens lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking meer begeleiding en aanpassingen nodig heeft dan van een reguliere werkgever verwacht mag worden/op een reguliere werkplek geboden kan worden. Per 1 juli 2023 zou het makkelijker worden voor mensen met een arbeidsbeperking om te switchen tussen een beschutte en een reguliere werkplek. Het Rijk wilde namelijk de inhoudelijke beoordeling van het UWV die hiervoor nodig is, ertussenuit halen. Helaas had het UWV onvoldoende capaciteit om de hiervoor benodigde gegevensverwerking op orde te hebben. Daarom is nu het streven om deze Wijziging Besluit advisering beschut werk ergens in 2024 in te laten gaan. Daarnaast krijgen gemeenten vanaf 2024 meer geld van het Rijk om beschutte werkplekken te realiseren. Daarentegen moeten gemeenten wel extra hun best doen om achterstanden op aantallen beschutte werkplekken in te halen.
Leer-werktraject
Een leer-werktraject is een traject waarbij iemand een opleiding volgt en tegelijkertijd werkt. Gemeenten mogen dit instrument zelf invullen, waardoor er verschillen tussen gemeenten kunnenbestaan.
Proefplaatsing
Wanneer een inwoner uitzicht heeft op werk, maar er twijfels zijn (bij de inwoner of werkgever) of het werk passend is, kan er gebruik worden gemaakt van een proefplaatsing. Bij een proefplaatsing kan de inwoner twee tot zes maanden ‘proeven’ of het werk bij hem of haar past. Voorwaarden zijn onder andere dat de inwoner het werk bij de werkgever niet eerder heeft verricht en dat de werkgever, aansluitend op een succesvolle proefperiode, de werknemer in dienst neemt. Ook de werkgever proeft of de inwoner past op de werkplek. Sinds 1 juli 2023 is het begrip proefplaatsing opgenomen in de Participatiewet en gemeenten moeten de voorwaarden hiervoor opnemen in hun re-integratieverordening.
Check, dubbelcheck
Ik weet dat de gemeente verschillende instrumenten in kan zetten om het aantrekkelijker te maken voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, en kan hier een aantal voorbeelden van opnoemen.
Wanneer iemand structureel (voor minstens 6 maanden) niet in staat is zonder ondersteuning minimaal 80% van het wettelijk minimumloon te verdienen, spreken we van iemand met een arbeidsbeperking.
Banenafspraak
Voor mensen met een arbeidsbeperking is het lastig meedoen op de arbeidsmarkt. Het Rijk heeft daarom gemeenten de opdracht gegeven om de participatie op de arbeidsmarkt voor mensen met een arbeidsbeperking te bevorderen. In 2013 hebben werkgevers en de overheid samen de Banenafspraak gemaakt om mensen met een arbeidsbeperking zoveel mogelijk aan regulier werk te helpen. Het doel is om in 2026 125.000 extra banen te hebben gecreëerd bij reguliere werkgevers, in zowel het bedrijfsleven als bij de overheid, voor mensen met een arbeidsbeperking. In het onderstaande filmpje wordt de Banenafspraak kort uitgelegd:
Doelgroepregister
Mensen met een arbeidsbeperking worden opgenomen in een doelgroepregister. In het doelgroepregister kunnen werkgevers zien of zij aanspraak kunnen maken op tegemoetkomingen en ondersteuning bij het in dienst nemen van een iemand met een arbeidsbeperking. Jongeren met een diploma voortgezet speciaal onderwijs (vso) of praktijkonderwijs (po) worden automatisch opgenomen in het doelgroepregister. Jongeren met alleen een entree-opleiding kunnen op verzoek worden opgenomen in het doelgroepregister. Overige mensen die behoren tot een doelgroep mogen zelf of via de gemeente aan het UWV vragen om toelating tot het doelgroepregister. Om überhaupt in aanmerking te komen voor opname in het doelgroepregister moet beoordeeld worden of wat iemands arbeidsvermogen en daarbij eventuele beperking is.
Check, dubbelcheck
Ik weet nu dat mensen met een arbeidsbeperking geregistreerd staan in een doelgroepregister dat wordt bijgehouden door het UWV.
Ik weet dat het Rijk samen met onder andere werkgevers de Banenafspraak heeft gemaakt om meer mensen met een arbeidsbeperking te laten meedoen op de arbeidsmarkt.
Naast de inlichtingenplicht die we zojuist hebben besproken, zijn er voor bijstandsgerechtigden ook verplichtingen rondom werk.
Bijstandsgerechtigden zijn overeenkomstig Artikel 9 Participatiewet vanaf de meldingsdatum (dat zij hulp nodig hebben op het gebied van inkomen en/of werk) verplicht om:
Om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden.
Om gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden voorziening.
Om naar vermogen door de gemeente opgedragen vrijwilligerswerk te doen.
Als bijstandsgerechtigden deze verplichtingen niet nakomen, worden zij gekort op hun uitkering. Hoe vaker zij deze verplichtingen niet nakomen, hoe vaker zij worden gekort op hun uitkering. In sommige gevallen wordt de bijstandsuitkering zelfs voor 100% gekort. Dit betekent dat er weliswaar recht is op een uitkering, maar dat door de maatregel het recht niet uitmondt in een betaling.
Check, dubbelcheck
Ik weet nu dat het ontvangen van een uitkering niet vrijblijvend is, maar dat er iets tegenover staat in de vorm van (betaald) werk of een re-integratievoorziening.
Ik begrijp dat wanneer ik niet meewerk en mijn best doe om aan het werk te kunnen gaan, de gemeente mijn uitkering mag korten.
Weer een beetje zen? Mooi! Dan gaan we nu verder met de tweede pijler van de Participatiewet, namelijk: werk.
Waar nodig ondersteunt de gemeente bijstandsgerechtigden om werk te vinden. Een participatieconsulent van de gemeente bekijkt bijvoorbeeld samen met een bijstandsgerechtigde wat het hoogst haalbare doel is op het gebied van werk. Dat kan betaalde arbeid zijn, maar kan bijvoorbeeld ook vrijwilligerswerk of dagbesteding zijn. Binnen de Participatiewet wordt de inzet van gemeenten om iemand weer aan het werk te helpen ook wel re-integratie genoemd. Om te bepalen waar iemand staat op weg naar betaalde arbeid, hanteren gemeenten de participatieladder:
Re-integratie
Re-integratie is een geheel aan activiteiten wat moet leiden tot de arbeidsinschakeling van een inwoner. Het ondernemen van deze activiteiten is verplicht voor iedereen die een uitkering voor levensonderhoud ontvangt en die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit is opgenomen in Artikel 9 Participatiewet en Artikel 10 Participatiewet.
De hoofdregels van re-integratie
Als een inwoner niet zelfstandig betaald werk kan vinden, kan de gemeente een re-integratievoorziening aanbieden als dit de kans op duurzame arbeidsinschakeling voor de inwoner vergroot.
Hoe de gemeente dit doet en welke regels ze daarbij hanteert, legt de gemeente vast in een re-integratieverordening.
Het aanbieden van een re-integratievoorziening is altijd maatwerk. De gemeente houdt rekening met de omstandigheden en mogelijkheden van de inwoner. Denk hierbij bijvoorbeeld aan kinderopvang, mantelzorgtaken en medische beperkingen.
Check, dubbelcheck
Ik weet nu dat de gemeente op maat instrumenten inzet om inwoners stappen te laten maken op de participatieladder.
Ik snap ook dat in een re-integratieverordening vastligt welke instrumenten dat zijn voor verschillende doelgroepen.
Iemand die bijstand ontvangt moet de gemeente alle wijzigingen in diens situatie melden die van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de bijstandsuitkering. Dat noemen we de inlichtingenplicht (Artikel 17 Participatiewet). Van belang is dat de inwoner uit eigen beweging deze wijzigingen doorgeeft, zodra die bekend zijn. Doet een inwoner dit niet? Dan kan dit mogelijk leiden tot een boete.
Wanneer moet je als bijstandsgerechtigde iets doorgeven? Bijvoorbeeld als je:
gaat verhuizen of tijdelijk ergens anders verblijft;
een baan hebt gevonden;
inkomen ontvangt;
naar het buitenland gaat;
gaat trouwen, samenwonen of scheiden.
De gemeente onderzoekt vervolgens of deze wijziging gevolgen heeft voor het recht op of de hoogte van de bijstandsuitkering.
Check, dubbelcheck
Ik weet nu dat bijstandsgerechtigden een wijziging in hun situatie, die gevolgen kan hebben voor het recht op of hoogte van hun bijstandsuitkering, moeten melden aan de gemeente.
We gebruiken cookies voor een goede werking van onze website. Met het plaatsen van deze cookies verzamelen we geen persoonsgegevens! Voor meer informatie bekijk ons cookiebeleid.AkkoordCookiebeleid