We hebben nu inhoudelijk alles besproken over krapte op de arbeidsmarkt. We kunnen de golfbewegingen in economie en de arbeidsmarkt koppelen aan de beweging van aanspreken op eigen verantwoordelijkheid naar ondersteunen door de overheid. De overheid biedt groepen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt ondersteuning in economisch goede tijden. De rest van het bestand is dan al op eigen kracht of met relatief weinig hulp uitgestroomd uit de bijstand. Wanneer de economie omslaat, de instroom van kansrijke groepen aantrekt en de middelen daardoor schaarser worden, wordt de ondersteuning ingetrokken en het granieten bestand weer aan zijn eigen kracht (of lot) overgelaten.
Filosofiemomentje
Tijd om zelf eens te filosoferen over bovenstaande. Maak daarbij gebruik van onderstaande vragen:
Wat is de invloed van de beweging ‘van aanspreken op eigen verantwoordelijk naar ondersteunen door de overheid’ op de mensen in de bijstand?
Hoe beïnvloedt die beweging hun kansen om uit te stromen?
Hoe beïnvloedt die beweging hun beeld van de gemeente?
Hoe beïnvloedt dit jouw beeld van de krapte op de arbeidsmarkt?
Zie jij krapte op de arbeidsmarkt als een kans voor mensen die nu een uitkering hebben?
Is het wenselijk dat we ons beleid laten leiden door de situatie op de arbeidsmarkt of moeten we los van de beweging meer investeren in langdurig werklozen?
Met een krappe arbeidsmarkt zou je denken dat we de doelgroep van de Participatiewet zo aan het werk hebben, toch? Helaas is de realiteit ingewikkelder…
Het bijstandsbestand
Ook met voldoende beschikbare vacatures komen veel mensen in de bijstand niet zomaar aan het werk. Veel van hen hebben meer problemen dan slechts het vinden van de juiste baan. Hierbij moet je denken aan een combinatie van:
schulden;
psychische en fysieke belemmeringen;
geen diploma’s of diploma’s waar geen vraag naar is;
een beperkt sociaal netwerk;
gedragsproblemen;
hun leven onvoldoende op de rit hebben voor het hebben van een betaalde baan.
De gevolgen van deze problemen vormen vaak een grote barrière, waardoor betaald werk voor deze groep nog lang niet in zicht is. Volgens het CBS zat in het 2e kwartaal van 2023 ongeveer de helft van de mensen met een bijstandsuitkering al 5 jaar of langer in de bijstand. Tel daar vaak nog een aantal jaar werkeloosheidswet-uitkering (WW) bij op. Zelfs in economisch goede tijden bestaat het grootste gedeelte van het uitkeringsbestand uit langdurige werkelozen met meervoudige problematiek.
Volgens Monique Kremer, hoogleraar actief burgerschap aan de Universiteit van Amsterdam, maakt werkloosheid je kansen op de arbeidsmarkt snel kleiner. Je hebt snel een afstand tot de arbeidsmarkt en dat is voor werkgevers een signaal dat er iets mis met je is ☹.
De rol van de overheid
Soms wordt over de groep langdurig werkloze uitkeringsgerechtigden ook wel gesproken als het ‘granieten bestand’. Om hen aan het werk te krijgen zijn – volgens wetenschappelijk onderzoek – tijd, aandacht en de juiste instrumenten nodig. Gemeenten moeten om dit te bewerkstelligen geld investeren. Dit geld is echter alleen beschikbaar in economisch goede tijden, wanneer het aantal bijstandsgerechtigden vaak lager is.
Volgens de heer Heijkoop, CDA-wethouder in gemeente Dordrecht, worden gemeenten eigenlijk door het Rijk gedwongen hun middelen in te zetten op de kansrijke groepen die snel kunnen uitstromen naar werk. Het Rijk heeft in de afgelopen 10 jaar de budgetten voor re-integratie verlaagd van € 5.000 naar € 1.500 per persoon per jaar. Dit dwingt gemeente om te kiezen waar zij hun geld aan besteden. Door de financieringssystematiek van de Participatiewet (weet je nog: de BUIG) worden gemeenten financieel beloond voor het helpen van kansrijke groepen. Zij zullen er in economisch slechte tijden dan ook niet snel voor kiezen om het granieten bestand in beweging te krijgen.
Pas wanneer de kansrijke groepen de bijstand hebben verlaten, investeren gemeente hun middelen in de minder kansrijke groepen. In extreme gevallen zijn deze mensen al jaren niet meer gesproken in het kader van re-integratie, zijn zij alleen maar verder verwijderd geraakt van de arbeidsmarkt en vinden zij hier nog minder snel een passende plek. Volgens Pierre Koning, hoogleraar arbeidsmarkt aan de Vrije Universiteit, worden er nu een paar honderdduizend mensen afgeschreven door gemeenten en de arbeidsmarkt. Paul van der Aa, lector inclusieve arbeid aan de Hogeschool Rotterdam, voegt daaraan toe: hoe langer je deze mensen aan hun lot overlaat, hoe kleiner hun kansen worden.
Maar hoe lossen we dit dan op?
Als je het bovenstaande leest, vraag je je misschien af of er nog wel een kans is voor de inwoners in het granieten bestand. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft onderzoek gedaan naar het uitkeringsbestand en spiegelt het volgende perspectief voor. Volgens hen kan van alle bijstandsgerechtigden 40% nooit meer aan het werk, 30% met loonkostensubsidie aan het werk en 25% met genoeg budget voor re-integratiemiddelen aan het werk. Dit zou betekenen dat er voor 55% van hen met het juiste beleid en voldoende middelen mogelijkheden zijn.
Ton Wilthagen, verbonden aan de Universiteit Tilburg, heeft wel ideeën hoe dit dan zou moeten. Mensen die nu niet werken (dus breder dan alleen bijstandsgerechtigden) moeten benaderd worden. Het gebrek aan diploma’s, of het hebben van niet-passende diploma’s, kan ook opgelost worden door bijvoorbeeld de eisen aan sollicitanten te verlagen en meer leer- en/of werktrajecten op te zetten. Bovendien zouden we zogenaamde ‘skills paspoorten’ kunnen introduceren met een systeem van open badges (erkenning dat je over een bepaalde vaardigheid beschikt) en werkgevers matchen aan werknemers op grond van deze skills. Verder moet werk aantrekkelijker (of minder beangstigend) worden door de armoedeval op te lossen, terugkeergarantie te geven en bijverdienen in de bijstand meer mogelijk te maken. Tot slot moeten vooral alle vormen van discriminatie op de arbeidsmarkt worden aangepakt.
Check, dubbelcheck
Ik weet dat de situatie van veel mensen in de bijstand ingewikkelder is dan slechts het gebrek aan een baan.
Ik weet wat de term granieten bestand inhoudt.
Ik kan uitleggen hoe krapte op de arbeidsmarkt invloed heeft op het overheidsbeleid gericht op de re-integratie van bijstandsgerechtigden.
Een van de belangrijkste doelen van de Participatiewet is om mensen zoveel mogelijk naar vermogen te laten participeren in de maatschappij, het liefst in de vorm van betaald werk. Aan het begin van deze module zagen we dat de resultaten op dit gebied (met name met betrekking tot mensen met een arbeidsbeperking) nog te wensen over laten. Er waren volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) eind 2023 nog ongeveer 400.000 mensen in Nederland die voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering.
De laatste tijd (met uitzondering van de dieptepunten rondom corona en Oekraïne) hoor je veel over krapte op de arbeidsmarkt. Er zijn veel vacatures beschikbaar, volgens het CBS ongeveer 400.000 in het laatste kwartaal van 2023, en te weinig werkzoekenden om ze te vullen. Je zou zeggen: mooi! Dan is het doel van de Participatiewet zo bereikt. We plaatsen de mensen met een uitkering op de beschikbare functies en het probleem is opgelost. Toch blijkt het niet zo simpel. Waarom dat is, leggen we je straks uit. Zoals je ondertussen wel gewend bent, komen we niet met een hapklaar antwoord, maar willen we je aan het denken zetten 😊.
Wat is krapte op de arbeidsmarkt?
Om te beginnen gaan we je eerst uitleggen wat krapte op de arbeidsmarkt is. Zoals we hierboven al zagen, betekent het kortgezegd dat er meer vraag is naar werknemers dan dat er aanbod is van werkzoekenden. Tegenover krapte staat ruimte op de arbeidsmarkt, wat betekent dat er meer werkzoekenden zijn dan vacatures. Krapte en ruimte op de arbeidsmarkt zijn termen die gebruikt worden door het UWV die onder andere de arbeidsmarkt in Nederland onderzoekt. Het UWV spreekt tot 0,6 vacatures per werkzoekende van een ruime arbeidsmarkt. Tot 1,5 vacature is de arbeidsmarkt gemiddeld. Boven de 1,5 vacature per werkzoekende is de arbeidsmarkt volgens het UWV krap. In een onderstaande figuur van het UWV wordt het verschil tussen ruim en krap gevisualiseerd in grafiek over de ontwikkelingen en huidige stand van de arbeidsmarkt:
Een andere instantie die de arbeidsmarkt onderzoekt is het CBS. Zij spreken over spanning op de arbeidsmarkt. Hoge spanning komt overeen met een krappe arbeidsmarkt en lage spanning met een ruime. Wij hanteren in deze module de termen krappe en ruime arbeidsmarkt, maar soms zul je de termen hoge en lage spanning terugzien op figuren van het CBS.
Ontwikkeling en invloeden
Zoals je in de bovenstaande figuur zag, fluctueert de arbeidsmarkt tussen ruim en krap. Dit gebeurt onder andere door de invloed van de staat van de economie. In economisch slechte tijden neemt de krapte op de arbeidsmarkt af. Werkgevers proberen te besparen op de kosten, ontslaan boventallig personeel en zijn terughoudend in het aannemen van nieuwe werknemers. Het aantal vacatures neemt dan af en het aantal werklozen neemt toe. We zien bijvoorbeeld in de onderstaande figuur van het CBS dat voor de aanvang van de coronacrisis het aantal vacatures en werklozen bijna gelijk was. Bij het begin van de crisis nam het aantal vacatures af en vooral het aantal werklozen toe. Toen de crisis enigszins beteugeld was, nam het aantal vacatures weer toe. Het aantal werklozen ging weer langzaam dalen en in de tweede helft van 2021 waren er voor het eerst in 10 jaar meer vacatures dan werklozen. Het UWV meldde zelfs dat het de grootste krapte is sinds zij zijn begonnen met meten in 2003.
Verdeling over provincies en beroepsgroepen
Hoewel er in heel Nederland gesproken kan worden van een krappe arbeidsmarkt, is deze niet gelijkmatig verdeeld over het land. Op onderstaande figuur van het CBS is goed te zien dat er een verschil is tussen de noordelijke provincies en de rest van Nederland. Van alle provincies had eind 2023 Zeeland de hoogste en Groningen de laagste spanning. In de helft van de provincies was de spanning op de arbeidsmarkt wel lager dan eind 2022. Daarnaast was in elke provincie het aantal vacatures afgenomen (dus meer mensen aan het werk, zou je denken). Helaas is de werkloosheid vrijwel hetzelfde gebleven.
Ook beroepsmatig is de spanning niet gelijk verdeeld. Het UWV doet metingen voor 93 beroepsgroepen. In het tweede kwartaal van 2023 hadden daarvan maar liefst 90 groepen een krappe of zeer krappe arbeidsmarkt. Vooral de landbouw-, horeca- en bouwsectoren hadden hier last van. Dit heeft volgens het UWV voornamelijk te maken met de seizoensgebonden arbeid. In sommige sectoren is er een structureel tekort aan werknemers. Denk bijvoorbeeld aan de zorg en de ICT.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat er met krapte op de arbeidsmarkt bedoeld wordt.
Ik weet dat er op dit moment in Nederland sprake is van krapte op de arbeidsmarkt.
Ik weet dat krapte op de arbeidsmarkt regionaal en per beroepsgroep kan verschillen.
Zo, na al dat gefilosofeer is het tijd voor wat ontspanning! Neem even een pauze, bijvoorbeeld door deze compilatie van Mama Appelsapjes. Bedenk wel even, want misschien kan je na deze video alleen nog maar de Mama Appelsap horen in plaats van de originele tekst. Maar dan is natuurlijk de vraag: is dat erg?
Hopelijk heb je een beetje kunnen lachen! Dan gaan we nu lekker met de muzikale deuntjes in ons hoofd door met de module.
Met regionalisering centraliseert het arbeidsmarktbeleid zich weer enigszins. Maar het niveau van de regio’s levert ook problemen op. De vraag die je je kunt stellen is: wat is het juiste bestuursniveau om dergelijke zaken in te richten? Er gaan stemmen op om de centralisatie verder door te trekken naar het Rijksniveau. Dit zou de beweging van Rijk naar gemeente en van gemeente naar Rijk weer terug naar af brengen. Zo bekeken is die golfbeweging best gek, vind je niet?
Filosofiemomentje
De Participatiewet streeft ernaar om zo veel mogelijk mensen met arbeidscapaciteit naar de arbeidsmarkt toe te leiden. Toch zien we ook met de huidige krappe arbeidsmarkt met veel openstaande vacatures dat veel mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt er niet in slagen om aan het werk te komen.
Er is een gat tussen wat de werkgever vraagt en wat de kandidaten te bieden hebben. Om dat gat te dichten is steeds meer maatwerk nodig: uitgaan van de mogelijkheden van de persoon. En daar hebben we ons dilemma, want maatwerk en opschaling lijkt zich niet goed met elkaar te verdragen. Het zou mooi zijn wanneer we deze paradox zouden kunnen slechten. Maar de vraag is: hoe? Heb jij daar ideeën over?
Pas op: spoiler alert! Lees pas verder als je eerst zelf gefilosofeerd hebt.
Bij een oplossing aan deze paradox kun je nadenken over het opsplitsen van zaken die het beste lokaal georganiseerd kunnen blijven en andere taken naar de regio verplaatsen. Zo kunnen processen en procedures het beste geüniformeerd worden op het regionale niveau zodat deze voor werkgevers eenduidige en duidelijk zijn. Daarnaast is het lokale niveau uitermate geschikt voor klantcontact en persoonlijke bemiddeling. De consulenten van de gemeente staan dicht bij de inwoner en kunnen hun behoeftes daardoor beter inschatten.
Het bovenstaande is een eerste aanzet en er zijn nog veel meer antwoorden mogelijk!
Het woord regionaliseren valt binnen de Participatiewet steeds vaker, bijvoorbeeld als we spreken over de arbeidsmarkt. Maar wat houdt het precies in en waarom zouden we het doen?
Wat is regionaliseren?
Bij regionaliseren wordt er door gemeenten samenwerking gezocht op een bepaald thema. Binnen de Participatiewet gaat het om samenwerking op het gebied van arbeidsmarkbeleid en de uitvoering daarvan. Het Rijk heeft een landelijk dekkend netwerk van 35 arbeidsmarktregio’s aangewezen. Een arbeidsmarktregio wordt aangestuurd door het Regionaal Werkbedrijf (RWB), dit is een samenwerkingsorganisatie van gemeenten, het UWV en werkgevers- en werknemersorganisaties, met een centrumgemeente als kartrekker. Zij stellen een marktbewerkingsplan op, waarin staat hoe zij er samen voor zorgen dat de vraag van werkgevers en het aanbod aan werknemers beter op elkaar aansluit. Voor de bemiddeling van kandidaten met een afstand tot de arbeidsmarkt van zowel gemeenten als het UWV wordt een Werkgeverservicepunt (WSP) ingericht. Een WSP is een samenwerking van gemeenten, UWV, onderwijsinstellingen, kenniscentra en andere partijen die werkgevers ondersteunen bij het in dienst nemen van iemand met een afstand tot de arbeidsmarkt.
De arbeidsmarktregio’s vallen niet altijd samen met geografische indelingen. Soms komt deze ruimte overeen met een historische regio (zoals de Achterhoek en Twente) en soms komt de regio overeen met een provincie (Friesland en Zeeland). Uiteraard zijn er wat arbeidsmarkt betreft geen harde gebiedsgrenzen aan te geven. Zeker inwoners die dicht bij een gebiedsgrens wonen, bewegen zich over deze grenzen heen. En inwoners met een specialistisch beroep (denk aan personeel van vliegmaatschappijen of actief bij radio en tv) zijn helemaal niet geografisch gebonden aan een arbeidsmarktregio.
Waarom regionaliseren?
We hebben het al veel gehad over decentraliseren, met name als we het hebben over het ontstaan van de Participatiewet in 2015. De gedachte was dat gemeenten beter in staat zijn de benodigde zorg voor hun inwoners te regelen omdat zij dichter bij hen staan. Echter wordt er nu bij bepaalde taken binnen de Participatiewet heroverwogen of het lokale niveau wel het juiste is om deze taken efficiënt uit te voeren. Zoals we hierboven bij het Breed Offensief zagen, is het voor werkgevers nodeloos ingewikkeld dat elke gemeente zijn eigen beleid en werkprocessen heeft. Werkgevers vinden namelijk vrijwel nooit hun personeel exclusief binnen één gemeente. Door beleid regionaal op één lijn te brengen en regionaal één aanspreekpunt voor werkgevers in richten (het WSP) kan een dergelijk probleem verminderd worden. Daarnaast maakt regionale samenwerking het mogelijk om een meer verscheiden aanbod aan maatwerk en arrangementen in te richten dat recht doet aan de specifieke context van werkgelegenheid in een regio. Vooral voor kleine gemeenten met beperkte middelen (lees ook: ambtenaren) kan dit zonder samenwerking een onmogelijke opgave blijken.
Problemen bij regionaliseren
Als je het bovenstaande zo leest denk je vast: hup, regionaliseren die arbeidsmarkt! Maar bij het regionaliseren komt ook een aantal uitdagingen om de hoek kijken. We nemen ze even met je door.
Zoals we al zagen, lopen de grenzen van sommige regio’s ten eerste niet altijd gelijk met die van provincies. Andere samenwerkingsregio’s lopen vaak wel langs provinciegrenzen. Het is voor alle betrokken partijen erg ingewikkeld om voor verschillende onderwerpen in verschillende regio’s te moeten samenwerken. Zo valt de indeling van samenwerkingsverbanden in het voortgezet onderwijs en de indeling in arbeidsmarktregio’s niet samen. Dat maakt dat er – vooral waar het gaat om het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt – bovenregionaal afstemming gezocht moet worden.
Een tweede spanningsveld is het groot aantal betrokken partijen in de regio. Voor werkgevers, gemeenten en het WSP is het soms lastig om helder te hebben wie wat doet. Tel daarbij op dat ook het UWV mensen wil plaatsen. Dat zou zomaar kunnen leiden tot een concurrentieslag om de werkgever. Hoewel dit in de huidige tijd waarin er meer werk is dan werkzoekenden niet per definitie een probleem hoeft te zijn, vraagt dit wel om betere afstemming en samenwerking tussen gemeenten, WSP en UWV.
Ten derde houdt het Rijk nog onvoldoende rekening met de regionaal belegde taken. In hoog tempo worden nieuwe regelingen ter bevordering van de arbeidsmarkt ontwikkeld, maar deze sluiten niet altijd aan op het marktbewerkingsplan dat er al ligt. Een recent voorbeeld is de verplichting voor arbeidsmarktregio’s om een plan voor bestrijding van jeugdwerkloosheid en voortijdig schoolverlaten op te zetten. Dit leidt tot een projecten-carrousel waar onvoldoende menskracht voor is, om al deze projecten draaiende te houden en te komen tot een uitvoerbaar plan. Het kost de regio veel tijd en geld om de nodige aanpassingen te doen om toch van de regelingen gebruik te kunnen maken.
Tot slot zijn de arbeidsmarktregio’s niet altijd een samenhangend geheel. Zo kan er in de regio één grote stad zijn met daaromheen vooral agrarisch gerichte dorpen (bijvoorbeeld Groningen). Dit maakt het moeilijk om de arbeidsmarkt als geheel te analyseren en daarop eenduidig beleid te maken.
Check, dubbelcheck
Ik kan uitleggen wat er met regionaliseren bedoeld wordt.
Ik snap hoe regionalisering een rol speelt in de arbeidsmarktpolitiek.
Ik kan enkele knelpunten noemen bij regionaliseren.
Voormalig staatssecretaris Tamara van Ark zette als reactie op de gebleken gebreken van de Participatiewet en de Banenafspraak in op een Breed Offensief. Het Breed Offensief was een wetsvoorstel met als doel om de arbeidskansen van mensen (met een beperking) die niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen te vergroten. Dit doel moet worden bereikt door inzet op vier hoofdlijnen. Deze hoofdlijnen zijn tot stand gekomen in overleg met gemeenten, werkgevers en uitvoerders van de Participatiewet en zijn als volgt:
vereenvoudiging en harmonisering van de regels;
werken aantrekkelijker maken voor mensen met een arbeidsbeperking;
inzetten op matching tussen werkgever en werknemer;
stimuleren van duurzame arbeidsplaatsing.
We gaan even kort in op elk van de vier hoofdlijnen:
Vereenvoudiging en harmonisering van de regels
Aan deze 1e hoofdlijn wordt uitvoering gegeven door het maken van landelijke afspraken over onder andere de loonkostensubsidie, de voorwaarden waaronder een proefplaatsing mogelijk is en een uniforme loonwaardebepaling (de methode om vast te stellen wat de feitelijke loonwaarde van een persoon is). Deze regels zijn vastgelegd in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Alle arbeidsmarktregio’s moeten zich houden aan de regels uit de betreffende AMvB. Een arbeidsmarktregio is een regionaal niveau tussen gemeenten en provincies in, van waaruit gemeenten en het UWV de dienstverlening aan werkgevers en werkzoekenden vormgeven. Door een aantal spelregels voor iedereen landelijk gelijk te trekken, hoopt het kabinet het voor werkgevers makkelijker te maken om mensen met een arbeidsbeperking uit verschillende gemeenten in dienst te nemen.
Werken aantrekkelijker maken voor mensen met een arbeidsbeperking
Aan deze 2e hoofdlijn wordt onder andere uitvoering gegeven door het vrijlaten van (een deel van) het inkomen uit arbeid voor mensen die werken met loonkostensubsidie en daarop aanvullend een uitkering ontvangen. Het kabinet hoopt hiermee werken meer lonend te maken voor deze groep en om hen te motiveren (meer) te gaan werken.
Inzetten op matching tussen werkgever en werknemer
In het kader van deze 3e hoofdlijn moet het makkelijker worden voor werkgevers en werkzoekenden om elkaar te vinden. Daarvoor moet de werkgeversdienstverlening en het matchen op vacatures structureel worden versterkt. Het landelijk programma Perspectief op Werk is opgezet om de aansluiting tussen werkzoekenden werkgevers en onderwijs te verbeteren, waardoor de mismatch tussen vacature en kandidaat kan worden opgelost. Iedere arbeidsmarktregio heeft een bedrag van 2 miljoen euro ontvangen om de aansluiting te maken en ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk gaan.
Lees-tip: Benieuwd naar de uitkomsten van Perspectief op Werk? Bekijk dan eens het onderzoek Perspectief op Werk: Eindrapportage van het bedrijf KplusV in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Stimuleren van duurzame arbeidsplaatsing
Bij de 4e hoofdlijn is een belangrijke stap om de administratieve knelpunten rond de no-riskpolis weg te nemen. De no-risk polis is een verzekering voor werkgevers, waardoor zij geen risicodrager zijn als hun werknemer met een arbeidsbeperking door ziekte uitvalt. In zo’n geval neemt het UWV de betaling van een ziektewetuitkering over.
Tijdspad Breed Offensief
In eerste instantie zou het wetsvoorstel Breed Offensief in werking treden per 1 juli 2021. Later werd dit uitgesteld naar 1 januari 2022. Vervolgens werd het op 13 april 2021 “controversieel verklaard”, wat betekent dat het onderwerp niet meer werd behandeld door het toenmalige kabinet, maar opnieuw moest worden geagendeerd door het volgende kabinet. Tsja, in de politieke wereld moet je niet al te vast op je planning rekenen…
Gelukkig betekent dit niet dat de ontwikkelingen rondom het Breed offensief helemaal hebben stilgestaan. Voor sommige acties was namelijk helemaal geen aanpassing van de wet nodig. Wat er ondertussen al wel (vanuit lagere wet- en regelgeving) is gedaan:
Er geldt één uniforme manier om de loonwaarde te bepalen van mensen met een arbeidsbeperking.
Er is een maatregel ingegaan om de administratie bij ziekmeldingen voor werkgevers gemakkelijker te maken.
Uiteindelijk is het wetsvoorstel Breed Offensief op 29 november 2022 door de Eerste Kamer aangenomen en gelden de volgende, aanvullende maatregelen:
Per 1 januari 2023
Per 1 juli 2023
De kostendelersnorm is aangepast van 21 jaar naar 27 jaar. Op die manier tellen jongeren pas vanaf 27 jaar mee als kostendelende medebewoner voor hun huisgenoten (bijvoorbeeld ouders) die bijstand ontvangen.
Het inkomen uit deeltijdwerk van iemand met een arbeidsbeperking die werkt met een loonkostensubsidie wordt niet meer volledig ingehouden op de bijstand van die persoon.
Werkgevers kunnen gemakkelijker loonkostensubsidie krijgen en ondersteuning op maat aanvragen voor hun werknemers met een arbeidsbeperking.
Jongeren met arbeidsbeperking hoeven niet eerst 4 weken te zoeken naar werk, voordat hun bijstandsaanvraag wordt behandeld (de zoektermijn) en ook zij krijgen arbeidsondersteuning.
Participatiewet in balans
Nu eindelijk alle maatregelen van het Breed Offensief zijn ingegaan kunnen we verder vooruit gaan kijken. Er ligt namelijk weer een nieuw pakket aan maatregelen klaar voor de Participatiewet. (Alweer? Ja, alweer!) Je zag hem in module 1 van deze training al even langskomen, namelijk de Participatiewet in balans! (Of eerder disbalans misschien 😉)
De aanleiding voor het programma Participatiewet in balans was een beleidsanalyse van minister Carola Schouten, waaruit is gebleken dat de huidige Participatiewet:
een complex ingerichte bestaanszekerheid biedt;
een beperkte ervaren ondersteuning geeft;
een disproportioneel sanctieregime kent.
In juni 2022 presenteerde minister Schouten de uitkomsten van deze beleidsanalyse, waarop het nieuwe beleidsplan Participatiewet in balans is gebaseerd. De doelen hiervan zijn gefundeerd op drie verschillende uitgangspunten. Allereerst op het vergroten van bestaanszekerheid, met meer ruimte voor de menselijke maat en inkomenszekerheid. Daarnaast op de ontwikkeling naar een bredere kijk op participatie, meer vanuit de mensen en niet vanuit de systemen. Tot slot op een verschuiving van handhaving vanuit wantrouwen naar vertrouwen (Hé zie je, daar hebben we weer zo’n beweging 😊).
Concrete voorstellen om dit te bereiken zijn:
harmoniseren van de bijverdiengrenzen;
gelijkstellen van de aanvragen bijstand BBZ, IOAW en IOAZ;
afwijken van het principe ‘aanvraagdatum is ingangsdatum’, waardoor bijstand aanvragen met terugwerkende kracht mogelijk wordt;
harmoniseren van de jongerennorm voor noodzakelijk uitwonende jongeren.
vrijlaten van giften tot een bedrag van € 1.200;
automatisch verrekenen van inkomsten uit arbeid op basis van de gegevens van de polisadministratie;
ruimte bieden voor het eigenstandig vormgeven van maatschappelijke participatie.
Tot 28 juni 2023 lag het wetsvoorstel ter internetconsultatie. Het wetsvoorstel is opgestuurd naar de Raad van State voor advies en treedt (vooralsnog) in werking op 1 januari 2025. Benieuwd of dit net zoals het Breed Offensief ook vijf jaar gaat duren?
LEESTIP
Wil je nog meer weten over het Breed Offensief? Lees dan hier de memorie van toelichting over het Breed Offensief.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat het doel is van het Breed Offensief.
Ik kan uitleggen welke veranderingen onderdeel zijn geweest van het Breed Offensief.
Ik snap de aanleiding voor Participatiewet in balans en kan een aantal verbetervoorstellen benoemen.
Evaluatie Participatiewet door het Sociaal Cultureel Planbureau
Eind 2019 heeft het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) het rapport ‘Eindevaluatie van de Participatiewet’ opgeleverd. Gelukkig is er van dit lijvige document ook een handzame en prettig leesbare samenvatting. De conclusies van het SCP waren over het algemeen niet mals:
De ‘klassieke’ bijstandsgerechtigden van 27 jaar en ouder hebben een heel klein beetje meer kans op een baan (van 7% naar 8%) sinds de invoering van de Participatiewet;
De kansen voor jongeren met een arbeidsbeperking zijn wel echt toegenomen, maar de inkomenspositie van deze jongeren is daarentegen juist verslechterd;
De mensen op de Wsw-wachtlijst hebben juist minder kans op een baan gekregen.
Recenter onderzoek van de SCP uit 2023 vult hierop aan dat onze huidige uitwerking van de Participatiewet onvoldoende aansluit bij de behoeften van bijstandsgerechtigden om op een volwaardige manier te participeren in Nederland. In het rapport ‘Een brede blik op de bijstand’ laat het SCP zien dat de nadruk van de Participatiewet op uitstroom van bijstand naar betaald werk niet past bij de doelgroep en diens problematiek.
Gemeenten richten zich met name op bijstandsgerechtigden die gemakkelijk weer aan het werk kunnen. Mensen die langere tijd bijstand ontvangen, krijgen soms weinig tot geen ondersteuning meer. Omdat zij vaak kampen met meerdere problemen is voor deze mensen de uitstroom naar betaald werk soms helemaal niet realistisch. Moeite met huishoudelijke taken, gezondheidsproblemen, beperkte administratieve vaardigheden en een klein sociaal netwerk zijn hier voorbeelden van.
Alternatieve vormen van (ondersteuning richting) participatie, zoals vrijwilligerswerk, passen beter bij deze doelgroep en gelukkig zetten gemeenten deze dan ook al in. De SCP concludeert dat de Participatiewet in haar huidige vorm hier helaas te weinig ruimte en middelen voor biedt. Zij adviseert daarom een herziening van de Participatiewet en betere aansluiting met flankerende wetgeving (daar hebben we ze weer 😉).
We gaan zo vooral inzoomen op de wens om meer mensen, ook als zij een arbeidsbeperking hebben, te faciliteren om weer aan het werk te kunnen. Maar eerst spoelen we nog even terug naar de invoering van de Participatiewet, zodat je de destijds gestelde doelen weer goed voor ogen hebt.
Waarom de Participatiewet is ingevoerd
Wetgeving is altijd in ontwikkeling. De Participatiewet heeft, zoals we al eerder hebben gelezen, vele voorgangers: van de Armenwet, via de Algemene bijstandswet en de Wet werk en bijstand tot nu de Participatiewet.
Een eerste doel dat in alle voorgaande wetgeving terugkomt is vrijwel onveranderd gebleven: de Participatiewet heeft als doel om inwoners die (tijdelijk) niet kunnen voorzien in hun levensonderhoud te voorzien van een uitkering op het sociaal minimum.
Een tweede doel dat in alle voorgaande wetgeving terugkomt is: zoveel mogelijk inwoners stimuleren tot en ondersteunen bij het vinden van betaalde arbeid, zodat de uitkering ook echt tijdelijk is. Met de komst van de Participatiewet heeft dit doel (in theorie) prioriteit gekregen boven het voorzien in een uitkering. Deze ontwikkeling is gestart bij de voorganger van de Participatiewet, de Wet werk en bijstand, waar er meer en meer de nadruk werd gelegd op het werken naar vermogen. Het uiteindelijke doel, uitstromen uit de uitkering en weer zelfstandig in het levensonderhoud kunnen voorzien, is natuurlijk het hoogst haalbare doel. Maar er komt steeds meer aandacht voor werken naar vermogen, bijvoorbeeld als je door te werken niet helemaal zelfstandig in je levensonderhoud kunt voorzien of als je hier ondersteuning bij nodig hebt.
Er is gebleken dat in de bijstand een grote groep uitkeringsgerechtigden is die moeilijk bemiddelbaar is naar werk door ‘in de persoon gelegen factoren’ (prachtige ouderwetse uitdrukking). Met andere woorden: er kunnen redenen zijn dat een inwoner gewoon niet makkelijk werk vindt en dat kan zowel gaan om lichamelijke als om psychische eigenschappen. Zeker met de verwachte krapte op de arbeidsmarkt, door bijvoorbeeld de vergrijzing, is het besef gekomen dat we eigenlijk al het arbeidspotentieel in Nederland nodig hebben. Los van het feit dat we intussen weten dat het belangrijk is voor mensen om sociaal-maatschappelijk actief te zijn en dit hen bovendien gezondheidswinst oplevert (en daarmee de samenleving minder kosten 😉). Met het rapport ‘Welbevinden ten tijde van corona’ van het SCP werd dit gegeven nog eens benadrukt. Het welbevinden van mensen die werken was voor corona al beter dan dat van mensen die niet werken. Daarnaast bleek uit het onderzoek dat mensen die werken het minst zijn aangedaan door de crisis.
De Banenafspraak
Je hebt geleerd in module 2 van deze training dat in 2013 (dus nog onder de voorganger van de Participatiewet) het kabinet en sociale partners (werkgevers en werknemers) hebben afgesproken om vóór 2026 125.000 extra banen te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking.
Eind 2018 werd al geconstateerd dat de realisatie van deze banen achterbleef bij de oorspronkelijke planning. Amper de helft van de mensen met een arbeidsbeperking had werk en slechts 10% van de werkgevers had iemand met een arbeidsbeperking in dienst.
In 2019 bevestigde het SCP dit beeld (zoals hiervoor al te lezen was) in de Eindevaluatie van de Participatiewet. Uit de evaluatie van het SCP kwamen hierover interessante redenen naar voren. Veel werkgevers gaven aan wel bereid te zijn om iemand met een arbeidsbeperking in dienst te willen nemen. De praktijk bleek echter te weerbarstig waardoor het deze werkgevers in verhouding te weinig lukte. Allereerst bleek het vaak moeilijk om een functie zodanig aan te passen dat deze ook geschikt was voor iemand met een beperking. Daarnaast was er weliswaar ondersteuning mogelijk voor werkgevers om iemand met een beperking in dienst te nemen, maar waren de procedures zo ingewikkeld dat een werkgever al snel verdwaalde in het bureaucratische oerwoud van regels en formulieren. Wat het extra ingewikkeld maakte, was het feit dat ook nog eens iedere gemeente of regio haar eigen regels en formulieren had. Kortom, dit moest echt anders, maar daarover straks meer 😊
Wetsvoorstel vereenvoudiging banenafspraak en quotumregeling (Wet banenafspraak)
Nog steeds is het doel om vóór 2026 125.000 extra banen te hebben gecreëerd bij reguliere werkgevers voor mensen met een arbeidsbeperking. Maar uit cijfers van 2021 bleken bedrijven en met name overheden nog steeds achter te lopen op deze doelstelling. Eind 2022 stond het aantal extra gecreëerde banen op 81.000. Om dit quotum werkelijk te gaan halen, heeft het kabinet een wetsvoorstel met een aantal verbeteringen bedacht die door de Tweede en Eerste kamer worden beoordeeld:
Werkgevers krijgen momenteel loonkostenvoordeel tot € 2.000 per werknemer met een arbeidsbeperking per jaar. Het idee is om dit per 2025 te veranderen van maximaal 3 jaar naar zolang het dienstverband loopt.
Nu zijn er in feite twee banenafspraken: een voor bedrijven vs. een voor overheden. Het kabinet wil hier één gezamenlijke banenafspraak van maken, maar daarvoor zullen overheden eerst beter hun best moeten doen om meer banen te creëren.
Als werkgevers hun aantallen banen niet halen, krijgen zij op dit moment extra kosten. Het kabinet wil toevoegen dat werkgevers die juist beter presteren een bonus krijgen in de vorm van meer loonkostenvoordeel.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat de kritiekpunten waren op de Participatiewet bij de eindevaluatie door het Sociaal Cultureel Planbureau.
Ik weet wat de Banenafspraak inhoudt, wat deze in de tussentijd wel/niet heeft opgeleverd en de redenen hierachter.
De Jeugdwet regelt in principe de zorg voor jeugdigen tot hun 18e jaar. Wordt een jeugdige 18 dan verandert er een heleboel en komt de jeugdige ook onder andere wetten te vallen. Je kunt je vast wel voorstellen dat deze overgang best complex kan zijn. Een jeugdige heeft bijvoorbeeld meerdere voorzieningen vanuit de Jeugdwet en valt met bepaalde voorzieningen misschien al wel onder een andere wet, bijvoorbeeld de Wet passend onderwijs of de Wmo.
Maar als iemand 18 wordt stoppen alle voorzieningen vanuit de Jeugdwet, die ook onder een andere wet verstrekt kunnen worden. Je wilt voor de jeugdige het liefst dat deze overgang vlekkeloos verloopt. Hoe moet dat geregeld worden?
Verlengde jeugdwet
Zoals hierboven al stond: als iemand 18 wordt stoppen de jeugdvoorzieningen die niet onder een andere wet verstrekt kunnen worden artikel 1.1. Jeugdwet. Maar als je goed hebt opgelet in module 1, dan weet je dat er altijd uitzonderingen zijn😉.
Er zijn namelijk ook voorzieningen die alleen vanuit de Jeugdwet verstrekt kunnen worden. En déze voorzieningen kunnen wél vanuit de Jeugdwet verstrekt worden, ook als iemand ouder is dan 18 jaar. Bijvoorbeeld:
jeugdhulp in het kader van het jeugdstrafrecht of jeugdreclassering (tot 23 jaar)
pleegzorg of een gezinshuis (standaard tot 21 jaar, mogelijk tot 23 jaar)
Maar ook andere jeugdhulpvoorzieningen, mits die niet onder een andere wet verstrekt kunnen worden. Dit zijn hierbij de voorwaarden:
jeugdhulp die is gestart of waarvoor al een besluit is genomen (wachtlijsten) voor de 18e verjaardag en die noodzakelijk blijft (tot 23 jaar)
jeugdhulp die opnieuw nodig is binnen een half jaar na het beëindigen en de jeugdige is in de tussentijd 18 jaar geworden (tot 23 jaar)
De overgang van 18- naar 18+: wat doen gemeenten?
De knelpunten die jeugdigen en gezinnen tegenkomen wanneer een jeugdige 18 jaar wordt, krijgen steeds meer landelijke aandacht. Intussen spreken we niet alleen over 18- / 18+, maar meer over de hele periode van 16 tot 27 jaar. Dit heeft ermee te maken dat in de leeftijd 16 tot 27 jaar jongeren te maken krijgen met een heleboel veranderingen. Denk aan het afronden van school of een vervolgopleiding gaan volgen. Maar ook zelfstandig gaan wonen en financieel onafhankelijk worden.
Kwetsbare jongeren ervaren veel hobbels bij deze overgang die grote gevolgen kunnen hebben. Denk aan schooluitval, geen goede woonplek kunnen vinden en psychische problematiek. Om deze overgang zo goed mogelijk te laten verlopen kan ervoor gezorgd worden dat jongeren in een kwetsbare positie niet tussen wal en schip vallen. Dit vraagt om een goede samenwerking. Niet alleen binnen gemeenten maar ook tussen gemeenten, maatschappelijke partners en kennisorganisaties.
In de ideale situatie wordt het traject van overgang van 18- naar 18+ al ruim op tijd gestart. Het kan bijvoorbeeld een heel goed idee zijn om een ‘perspectiefplan’ te maken. Het liefst al rond de 16e verjaardag. Dit hoeft natuurlijk niet standaard, maar als de verwachting is dat een jeugdige ook na zijn 18e verjaardag nog ondersteuning nodig heeft dan is het wel verstandig. De lat ligt namelijk in de wetten voor volwassenen lager dan in de voorzieningen die wij voor onze jeugdigen treffen. Het is heel belangrijk dat de jeugdige, maar zeker ook de ouders, vroegtijdig meegenomen worden bij zaken die mogelijk zouden kunnen veranderen.
Zo! Dat was een heleboel informatie over de verschillende wetten en de grensgebieden van deze wetten. Duizelt het je inmiddels een beetje? Geen zorgen! Voor we verder gaan naar het volgende onderwerp, vind je hieronder nog een kort overzicht van de verschillende aanpalende wetten.
We gebruiken cookies voor een goede werking van onze website. Met het plaatsen van deze cookies verzamelen we geen persoonsgegevens! Voor meer informatie bekijk ons cookiebeleid.AkkoordCookiebeleid