Eén van de belangrijkste doelen van de Jeugdwet is om kinderen gezond en veilig op te laten groeien. Meestal gaat dat goed en soms komt de rechter eraan te pas. In het volgende deel van deze module gaan we hierop in.
Het uitgangspunt van jeugdhulp is vanzelfsprekend, dat dit vrijwillig gebeurt en dat ouders en jeugdige het hier mee eens zijn. We noemen de hulp die gezinnen dan krijgen: hulp vanuit het vrijwillig kader. Verreweg het grootste deel van de jeugdhulp vindt plaats vanuit dit vrijwillig kader.
Maar wat nu als er wel grote zorgen zijn en de ouders en/of jeugdige ziet het minder somber in? Uiteindelijk kan er gedwongen hulp ingezet worden vanuit het gedwongen kader, dwang dus. Daar komen we zo nog even op terug.
Nét voor het gedwongen kader is er een bijzondere categorie binnen het vrijwillig kader. Dit noemen we drang. Je begrijpt dat zeker dwang en ook drang uiterste redmiddelen zijn, waarbij je eerst alle andere mogelijkheden goed onderzoekt.
Drang
Drang valt zoals net gezegd binnen het vrijwillig kader. Kenmerkend voor drang is: vrijwillig maar niet vrijblijvend. De hulp is weliswaar vrijwillig, maar aan het niet aanvaarden van de hulp kunnen consequenties zitten. Als ouders bijvoorbeeld besluiten te stoppen met de hulp, dan is een mogelijke consequentie dat er een onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming wordt gestart.
Filosofiemomentje: Er is nogal wat te doen over dwang en drang. Denk aan wat er besproken wordt over de uithuisgeplaatste kinderen rond de toeslagenaffaire. Het gaat hierbij om ruim 1600 kinderen die vanuit dwang (dus met een uitspraak van de rechter) uithuisgeplaatst zijn, maar vermoedelijk gaat het om nog meer kinderen die vrijwillig (maar waarschijnlijk wel met drang) uit huis zijn geplaatst.
Denk eens na over de volgende stellingen:
Het is logisch dat ouders zich gechanteerd voelen, als ze moeten meewerken om een onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming te voorkómen.
Drang is een oneigenlijk middel, waarbij ouders en kind niet voldoende rechtsbescherming ontvangen.
Een jeugdprofessional heeft geen keus: als het misgaat mag hij of zij zelf voor de tuchtrechter verschijnen. Dus bij twijfel: geen risico nemen.
Uiteindelijk moet de veiligheid van het kind vooropstaan. In dat kader zijn alle middelen geoorloofd.
En? Voel je de dilemma’s? Van de jeugdprofessional? Van de ouders? Jeugdprofessional is absoluut geen makkelijk vak.
Dwang
In het vervolg van deze module gaan we uitgebreid in op dwang. Bij dwang komt de kinderrechter eraan te pas en wordt hulp verplicht opgelegd. Dit noemen we het gedwongen kader. Het gaat dan om de inzet van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. We zullen in de rest van de module uitleggen hoe er besloten wordt tot de inzet van deze zware vorm van jeugdhulp.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat het verschil is tussen het vrijwillig en gedwongen kader.
Ik kan de term dwang en drang plaatsen.
Ik weet dat drang valt binnen het vrijwillig kader.
De jeugdbeschermingstafel (hierna kortweg: beschermingstafel) wordt bij elkaar geroepen als er een overleg plaats moet vinden. In het gesprek wordt besloten wat het beste is voor de jeugdige.
Wanneer komt de beschermingstafel bijeen?
De tafel komt bijeen als een betrokken hulpverlener denkt dat:
De gezinssituatie van de jeugdige onveilig is;
Vrijwillige hulpverlening niet voldoende lijkt te zijn;
Er met elkaar nagedacht moet worden of een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming noodzakelijk is.
Wie zitten er aan de tafel?
Over het algemeen wordt de beschermingstafel voorgezeten door een vertegenwoordiger van de gemeente, bijvoorbeeld de coördinator van het jeugdteam. Vanzelfsprekend worden ouders uitgenodigd en ook de jeugdige zelf als deze 12 jaar of ouder is (niet praten over, maar praten met). Er is een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig en betrokken hulpverlening, waaronder degene die verzocht heeft om behandeling bij de beschermingstafel.
Uitkomsten beschermingstafel
Het gesprek aan de beschermingstafel heeft drie mogelijke uitkomsten:
Hulp vanuit het vrijwillig kader is voldoende of moet eventueel worden aangepast om de situatie van het kind te verbeteren.
Er vindt nu nog geen onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming plaats, maar de hulpverlening die het gezin al ontvangt (of gaat ontvangen) wordt ‘scherper’ neergezet. Er worden doelen en afspraken gemaakt en er wordt gemonitord of het gezin zich houdt aan de afspraken. Is dit niet het geval, dan wordt er een raadsonderzoek ingesteld. Deze uitkomst is te beschouwen als drang.
Er wordt een onderzoek gestart door de Raad voor de Kinderbescherming. Er wordt dan onderzocht of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. Wat een kinderbeschermingsmaatregel is, komen we later in deze module nog op terug.
Je zult begrijpen dat het inzetten van de beschermingstafel vaak wordt ervaren als drang en misschien ook wel ingezet wordt als drang. Wanneer de adviezen vanuit de beschermingstafel niet opgevolgd worden, kan dit consequenties hebben en kan worden besloten tot een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming.
Raad voor de Kinderbescherming
Zoals we net ook al even kort vertelden, kan de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) een situatie van een jeugdige onderzoeken en zo nodig een verzoek tot gedwongen hulp bij de rechter indienen. De RvdK is een landelijke organisatie van de overheid die taken uitvoert in het kader van jeugdbescherming en jeugdstrafrecht en -reclassering. De RvdK wordt ingeschakeld wanneer er ernstige zorgen zijn over de opgroei- en opvoedsituatie van een kind tussen de 0 en 18 jaar oud.
Wettelijke taken RvdK
De RvdK houdt zich bezig met:
Bescherming: Situaties waarin de ontwikkeling van een kind in gevaar komt. De RvdK doet onafhankelijk onderzoek en kan de rechter verzoeken om in te grijpen als een kind niet meer veilig thuis kan wonen.
Straf: Situaties waarin een jeugdige vanaf 12 jaar verdacht wordt van een strafbaar feit of als er sprake is van schoolverzuim. De RvdK doet dan onderzoek en adviseert de rechter over een passende straf of passende hulp.
Gezag en omgang: Situaties wanneer scheidende ouders er samen niet uitkomen over wat het beste is voor de jeugdige. De rechter kan in dit geval advies vragen aan de RvdK als deze zich zorgen maakt over de jeugdige. De RvdK voert onderzoek uit en adviseert de rechter over het gezag van de ouders, de omgang met de jeugdige en de verblijfplaats.
Afstand, Screening, Adoptie en Afstammingsvragen (ASAA): Situaties waarin ouders een kind willen afstaan, de zorg van een kind willen overnemen of willen adopteren. Ook in deze situaties doet de RvdK onderzoek en geeft advies.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat een beschermingstafel is en wanneer deze bijeenkomt.
Ik ken de mogelijke uitkomsten zijn van een beschermingstafel.
Ik zie het verband tussen drang en de beschermingstafel.
Ik weet wat de Raad voor de Kinderbescherming is.
Ik kan de wettelijke taken van Raad voor de Kinderbescherming benoemen.
We hebben tot nu toe geleerd over de procedureregels voor overheidsorganen die zijn vastgelegd in de Awb. Naast de procedureregels, moeten zowel inwoners als de overheid zich aan bepaalde normen houden. De ‘fatsoensnormen’ voor de overheid noemen we de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (Abbb). De Abbb zijn deels vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en deels komen ze voort uit jurisprudentie.
Jurisprudentie
Jurisprudentie is het geheel aan uitspraken door rechters over een rechtsgebied. Voor gemeenten zijn dit de uitspraken van rechters in het bestuursrecht. Deze uitspraken helpen bij het interpreteren van (nieuwe) wet- en regelgeving en bij het toepassen hiervan. Jurisprudentie dient dus als een soort aanknopingspunt voor de praktijk.
Het hoogste rechtsorgaan binnen het bestuursrecht is de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Als de gemeente of de inwoner tegen een uitspraak van een reguliere rechter in hoger beroep gaat, komt de zaak hier terecht. Uitspraken van de CRvB hebben altijd formele rechtskracht. Dit betekent dat zowel de gemeente als de inwoner niet meer in beroep kan gaan tegen een uitspraak van de CRvB. Uitspraken van de CRvB hebben dezelfde kracht als de wet. Iedereen móet zich daaraan houden.
Formele en materiële beginselen van behoorlijk bestuur
Nu je weet wat jurisprudentie is, gaan we weer snel terug naar de Abbb. Als ambtenaar bij de gemeente (maar ook als je niet bij een gemeente in dienst bent, maar wel gemandateerd bent door een gemeente om taken uit te voeren) hoor je de fatsoensnormen te kennen en dien je je aan deze normen te houden. Daarom gaan we ze even toelichten. 😊 In de toelichting proberen we een voorbeeld te geven vanuit de praktijk van de Jeugdwet.
Binnen de Abbb zijn er twee verschillende soorten beginselen, namelijk formele beginselen en materiële beginselen.
Formele beginselen gaan over de procedure van de totstandkoming van een besluit (vorm).
Materiële beginselen gaan over de inhoud van besluiten (materie).
Formele beginselen; over de procedure dus
Zorgvuldigheidsbeginsel (Awb artikel 3.2, 3.9, 3.13, 4.7 en 4.8)
Bij de voorbereiding van een besluit moeten alle relevante feiten en omstandigheden worden opgespoord en onderzocht. Alleen zo kan het besluit zorgvuldig genomen worden. Dit betekent dat het onderzoek naar het wel of niet inzetten van jeugdhulp zorgvuldig moet gebeuren. Zo is het belangrijk om met ouders en – indien mogelijk – de jeugdige duidelijke en gedetailleerde informatie te bespreken over hun hulpvraag, eventuele ervaringen met eerdere hulpverlening te betrekken bij het onderzoek en adviezen van externe experts ter harte te nemen. Het is niet alleen belangrijk dat er zorgvuldig gehandeld wordt. Dit moet ook blijken uit het dossier, zoals in de verslaglegging en uit het vastleggen van relevante stukken.
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. Dit hangt nauw samen met het vorige beginsel, want zonder zorgvuldig onderzoek is een besluit ook niet goed te motiveren. De motivering is een belangrijk onderdeel van het besluit. Dit betekent dat in de beschikking duidelijk gemotiveerd moet worden waarom de jeugdhulp wel of niet wordt toegekend. Bij een toekenning moet ook gemotiveerd worden, waarom er voor deze vorm van jeugdhulp is gekozen, voor deze duur en deze omvang.
De motivering is extra belangrijk bij een afwijzing. De inwoner moet kunnen begrijpen waarom hij niet krijgt waar hij om gevraagd heeft. Daarnaast kan iemand wanneer die het niet eens is met een besluit in bezwaar gaan. De motivering van het besluit is dan extra belangrijk. Zo mogelijk moet het besluit gemotiveerd worden met behulp van wettelijke voorschriften. Dit kan je doen door bijvoorbeeld naar de verordening te verwijzen. Steeds meer gemeenten kiezen er overigens voor om vanwege de leesbaarheid van de beschikking niet te veel artikelen en wetsteksten te noemen.
De gemeente vervult haar taak zonder vooringenomenheid. Concreet betekent dit dat je je niet mag laten beïnvloeden door persoonlijke belangen bij het nemen van een besluit.
Legaliteitsbeginsel (komt voort uit jurisprudentie)
De bevoegdheid die een bestuursorgaan uitoefent moet een basis hebben in de wet. Het college mag dus alleen jeugdhulpvoorzieningen toekennen of afwijzen omdat ze hiertoe bevoegd is door de Jeugdwet.
Rechtszekerheidsbeginsel (komt voort uit jurisprudentie)
Dit beginsel bestaat uit meerdere onderdelen. Zo moet een besluit duidelijk geformuleerd zijn. Het gezin moet dus weten waar ze aan toe zijn als ze het besluit in de beschikking lezen. Daarnaast moeten de geldende rechtsregels goed toegepast worden en mag een besluit niet met terugwerkende kracht gewijzigd worden ten nadele van een jeugdige en/of zijn ouders.
Wanneer tijdens een herindicatie bijvoorbeeld blijkt dat er minder uren ambulante begeleiding ook voldoende zijn, mag dat niet gewijzigd worden met terugwerkende kracht. We gaan er trouwens hiervan uit dat het gezin op tijd de herindicatie heeft aangevraagd en de indicatie dus nog niet is verlopen.
Uitzonderingen zijn natuurlijk altijd mogelijk bij zeer bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als het gezin onjuiste informatie heeft verstrekt in het onderzoek en het college een ander besluit zou hebben genomen bij de juiste informatie.
Materiële beginselen; over de inhoud dus
Gelijkheidsbeginsel (komt voort uit jurisprudentie)
Dit beginsel lijkt op het eerste oog heel makkelijk. Gelijke gevallen moeten gelijk behandeld worden en ongelijke gevallen dus ongelijk. In de praktijk zullen er niet snel twee situaties precies gelijk zijn. Maar het blijft belangrijk om beslissingen over jeugdhulp te baseren op de afspraken en het beleid binnen de gemeente. Het mag niet afhankelijk zijn van de persoon die de beslissing neemt, wat de uitkomst is. De verordening of beleidsregels helpen om aan dit beginsel te voldoen.
Vertrouwensbeginsel (komt voor uit jurisprudentie)
Een toezegging van een bevoegd bestuursorgaan moet uitgevoerd worden. Deze toezegging heeft dan zoals je dat noemt ‘gerechtvaardigde verwachtingen opgeroepen’ bij de inwoner. Concreet betekent dit dat de gemeente een gewekt vertrouwen niet mag beschamen. In de praktijk zie je dit op allerhande plekken in een gemeentelijke organisatie nog wel eens voorkomen.
De wethouder die in een persoonlijk gesprek tegen de inwoner zegt dat het geregeld gaat worden. De manager die bij een klacht aangeeft dat er een ander besluit moet komen. De beleidsmedewerker die toezeggingen doet bij het samenwerkingsverband passend onderwijs. De consulent die telefonisch al aangeeft dat de herindicatie sowieso verlengd gaat worden.
Doe dus nooit (mondelinge) toezeggingen waarvan je niet weet of je ze waar kan maken! En misschien ook geen toezeggingen doen voor dingen die je wel waar kunt maken, gewoon voor de zekerheid. Indien de toezegging niet waargemaakt kan worden en dit nadelige gevolgen heeft voor het gezin, schaadt dit het vertrouwen, de samenwerkingsrelatie en kan het gezin uiteindelijk naar de rechter stappen. Kortom: allemaal dingen die je wil voorkomen!
Misbruik van bevoegdheid / verbod op détournement de pouvoir (Awb artikel 3.3)
Een bestuursorgaan mag de bevoegdheid tot het nemen van een besluit alleen gebruiken voor hetdoel waarvoor ze de bevoegdheid heeft gekregen. In het geval van de Jeugdwet mag ze informatie die verkregen is voor het uitvoeren vanuit de Jeugdwet niet gebruiken ter voorbereiding van een besluit op een andere wet. Een lastige dus als er integraal gewerkt moet worden. Hierbij is natuurlijk wel de vraag wat er verstaan moet worden onder misbruik. In geval van ernstig vermoeden van huiselijk geweld is de gemeente zelfs verplicht om te melden.
Evenredigheidsbeginsel (ook wel: verbod op willekeur, artikel 3.4 van de Awb)
De nadelige gevolgen die voortvloeien uit een besluit mogen niet onevenredig zijn in vergelijking met het belang dat het besluit dient. De verhouding tussen het effect en het middel moet dus in balans zijn. Dus als een besluit onevenredig nadelig effect heeft voor het gezin, moet het niet genomen worden.
Een concreet voorbeeld waar dit beginsel eigenlijk niet goed toegepast lijkt te zijn, is de kinderopvangtoeslagaffaire. Indien ouders in één maand meer inkomsten genoten dan ze hadden doorgegeven aan de belastingdienst, moesten zij de ontvangen toeslag voor het gehele jaar terugbetalen.
TIP
Een interessante blog over dit onderwerp is hier te lezen.
Nog even lekker laid back luisteren? Kijk dan even naar dit filmpje waar de beginselen nog even worden herhaald.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat er bedoeld wordt met de term Abbb.
Ik weet in welke twee bronnen ik de Abbb kan vinden.
Ik kan uitleggen waarom het belangrijk is om rekening te houden met bijvoorbeeld het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het vertrouwensbeginsel in de uitvoering van de Jeugdwet.
Zoals we hierboven zagen, doet de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek en geeft advies aan de kinderrechter. Een advies kan het opleggen van een kinderbeschermingsmaatregel zijn.
Een kinderbeschermingsmaatregel kan alleen worden opgelegd door de kinderrechter. Het gaat hierbij dus om het gedwongen kader, oftewel dwang. Een kinderbeschermingsmaatregel wordt alleen opgelegd wanneer:
er zorgen zijn over het veilig opgroeien van de jeugdige, én
vrijwillige hulp of hulp vanuit een jeugdhulpinstelling geen of onvoldoende effect heeft of wordt niet geaccepteerd.
Er zijn twee soorten kinderbeschermingsmaatregelen:
een ondertoezichtstelling (ots);
een gezagsbeëindigende maatregel.
Het voert voor deze helikoptertraining te ver om dit helemaal uit te werken. Daarvoor zou je toch echt de duikboot in moeten. We gaan je voor nu even kort de belangrijkste informatie geven.
Ondertoezichtstelling
Bij een ondertoezichtstelling behouden de ouders het gezag over de jeugdige. Er is een jeugdbeschermer vanuit een gecertificeerde instelling (verder GI) betrokken die advies geeft over de opvoeding en de inzet van hulp.
GI’s zijn zorgorganisaties die speciaal bevoegd (gecertificeerd) zijn om de door de kinderrechter uitgesproken kinderbeschermingsmaatregelen uit te voeren. Zij mogen ook toegang geven tot verdere (reguliere) jeugdhulp en bepalen dan de inhoud van de hulp (soort, jeugdhulpaanbieder, duur, etc.) en de gemeente is slechts verantwoordelijk voor het beschikken en betalen van de jeugdhulp. Het is wel verplicht dat de GI overlegt met het lokale team over de in te zetten hulp. Op de site van Jeugdzorg Nederland vind je welke GI’s er in jouw regio actief zijn.
Een ondertoezichtstelling duurt maximaal 1 jaar. Hierna kan de kinderrechter de maatregel met maximaal 1 jaar verlengen. Gaat het beter met het kind, dan kan geconcludeerd worden dat de maatregel niet verlengd hoeft te worden. Maar het kan ook dat er juist wordt geadviseerd om het gezag te beëindigen, maar daar gaan we later op in.
Soms is een situatie zo ernstig dat er meteen ingegrepen moet worden. Een rechter kan dan een voorlopige onder toezichtstelling opleggen. Dit gebeurt voor maximaal 3 maanden waarin onderzocht wordt wat er vervolgens moet gebeuren.
Het kan noodzakelijk om de doelen van de ondertoezichtstelling te bereiken om de jeugdige uit huis te plaatsen. De kinderrechter kan dan een machtiging voor uithuisplaatsing afgeven. Met zo’n machtiging krijgt een GI toestemming om de jeugdige in een ander gezin, tehuis of instelling te plaatsen. Overigens zijn lang niet alle uithuisplaatsingen gedwongen. In de vrijwillige gevallen komt er doorgaans geen kinderrechter aan te pas. Een uitzondering hierop is de vrijwillige geslotenplaatsing. Omdat de bij een gesloten plaatsing de bewegingsvrijheid van de jeugdige wordt beperkt, moet er toch een uitspraak van de kinderrechter zijn, ook al zijn ouders het hiermee eens.
Gezagsbeëindigende maatregel
Anders dan bij een ondertoezichtstelling wordt bij een gezagsbeëindigende maatregel het gezag van de ouder(s) beëindigd. Ook hierbij doet de RvdK eerst onderzoek en verzoekt de kinderrechter daarna om deze maatregel. In de praktijk zal een gezagsbeëindigende maatregel vaak door een ots, al dan niet in combinatie met een uithuisplaatsing, vooraf worden gegaan. Maar dit hoeft niet.
Als de rechter deze maatregel uitspreekt, mogen de ouders geen beslissingen meer nemen over de jeugdige. In principe duurt deze maatregel tot de jeugdige 18 jaar is. In de praktijk betekent dit ook dat de jeugdige uit huis wordt geplaatst en wordt opgevoed in een pleeggezin of tehuis. Wanneer een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is, ontbreekt er namelijk een geschikte volwassene binnen het gezin die het gezag uit kan voeren.
In principe wordt het gezag van de ouders beëindigd voor onbepaalde tijd. Maar voordat hun kind 18 jaar is geworden, kunnen ouders bij de rechter ‘herstel in gezag’ aanvragen. Als een ouder van mening is dat de situatie veranderd is en wel de verantwoordelijkheid kan dragen, is zo’n aanvraag mogelijk. De rechter zal echter vooral kijken of het gezagsherstel in het belang van het kind is. Dit zal in de praktijk betekenen dat wanneer de maatregel al langer loopt, de rechter niet snel tot gezagsherstel zal besluiten (denk ook aan de publicaties die er nu zijn naar aanleiding van de uithuisplaatsingen bij de toeslagenaffaire).
Voogdij
Een minderjarige heeft altijd een wettelijk vertegenwoordiger nodig. Wanneer de ouders geen ouderlijk gezag (meer) hebben, krijgt de jeugd een voogd toegewezen. Een voogd is iemand die gezag heeft over een jeugdige, terwijl deze persoon geen ouders is van de jeugdige. In situaties van een kinderbeschermingsmaatregel, is het vaak de GI die de voogd levert. Voogdij stopt wanneer de jeugdige 18 jaar is geworden, want op dat moment is de jeugdige voor de wet volwassen.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat een kinderbeschermingsmaatregel inhoudt.
Ik weet wat een GI is en wat hun taken zijn. Ik heb uit nieuwsgierigheid geklikt op de link om te kijken welke GI’s in Nederland werkzaam zijn.
Ik weet het verschil tussen een ondertoezichtstelling en een gezagsbeëindigende maatregel.
Wanneer een jeugdige van 12 jaar of ouder berecht wordt vanuit het jeugdstrafrecht kunnen zij naast een straf (jeugddetentie) ook een maatregel en jeugdhulp opgelegd krijgen. We zullen nu bespreken wanneer het jeugdstrafrecht van toepassing is, wat de maatregelen inhouden en hoe de jeugdhulp in het kader van strafrecht afwijkt van de reguliere hulp.
Jeugd- of volwassenstrafrecht
Jeugdigen zijn cognitief nog niet volledig ontwikkeld en kunnen daarom niet altijd de gevolgen van hun gedrag overzien. Vandaar dat er voor jeugdigen van 12 tot 18 jaar de mogelijkheid bestaat tot veroordeling binnen het jeugdstrafrecht. Het doel van jeugdstrafrecht is niet alleen straffen, maar ook om er voor te zorgen dat de jeugdige leert van zijn fouten en deze niet zal herhalen (recidive).
Waar de ontwikkeling van een jeugdige zich bevindt, verschilt van persoon tot persoon. De rechter kan er daarom ook voor kiezen om via het adolescentiestrafrecht (ASR) het jeugdstrafrecht toe te passen op iemand van 18 t/m 23 jaar, wanneer dit aansluit bij het ontwikkelingsniveau van de jeugdige. Andersom kan op basis van het ASR ook een volwassenstraf toegepast worden vanaf 16 jaar als blijkt dat iemand in ontwikkeling ver genoeg is of het misdrijf te ernstig van aard is. De RvdK en de jeugdreclassering kunnen op verzoek van de rechter adviseren over het toe te passen recht.
Maatregelen
De volgende maatregelen zijn in het kader van het jeugdstrafrecht mogelijk:
Jeugdreclassering;
Gedragsbeïnvloedende maatregel;
Jeugddetentie en PIJ-maatregel (plaatsing in een justitiële jeugdinrichting).
Jeugdreclassering
In het jeugdstrafrecht kan de rechter begeleiding door een jeugdreclasseringswerker van een GI – oftewel jeugdreclassering -opleggen. Het doel van de jeugdreclassering is voorkómen dat jeugdigen tot meer en zwaardere criminaliteit vervallen. De begeleiding bestaat uit het ondersteunen bij het nakomen van de voorwaarden die de rechter heeft opgelegd. Ook kunnen zij het naleven van een gebiedsverbod middels een elektronische enkelband controleren.
De jeugdreclassering wordt uitgevoerd door een GI. Zoals je al eerder hebt geleerd, kunnen zij waar nodig aanvullende jeugdhulp inzetten voor jeugdigen die zij begeleiden.
Gedragsbeïnvloedende maatregel
Een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) is gericht op heropvoeding van de jeugdige om verder afglijden te voorkomen en bij te dragen aan verdere ontwikkeling. De vrijheid wordt beperkt maar de jeugdige hoeft niet naar een justitiële inrichting (detentie). Tijdens de maatregel volgt de jeugdige verschillende behandelingen en trainingen. Hierbij kun je denken aan omgaan met boosheid of leren nee-zeggen tegen alcohol of drugs. Ter ondersteuning kan de rechter bepalen dat de jeugdige ´s nachts in detentie zit of onder elektronisch toezicht staat.
Jeugddetentie en PIJ-maatregel
Jeugddetentie is een gevangenisstraf voor minderjarigen die een misdrijf hebben gepleegd. Het gaat om een straf en is bedoeld als krachtige correctie. Tijdens de straf wordt actief gewerkt aan terugkeer naar de maatschappij. Er wordt een perspectiefplan opgezet met doelen die tijdens de detentie bereikt moeten worden. Er is een verplicht dagprogramma, waarbij ook onderwijs gevolgd wordt.
Naast of in plaats van jeugddetentie kan ook een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) opleggen wanneer er bij de jeugdige spraken is van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis. Dit is de zwaarste strafrechtelijke maatregel voor jeugdigen. Het is vergelijkbaar met tbs voor volwassenen en wordt daarom ook wel in de volksmond jeugd-tbs genoemd.
Jeugdhulp in het kader van strafrecht
Jeugdhulp in het kader van het jeugdstrafrecht heeft zoals je wel hebt gezien een ander uitgangspunt dan reguliere jeugdhulp. Binnen het jeugdstrafrecht gaat het om het voorkómen van recidive en risicogericht behandelen. Binnen de reguliere jeugdhulp is het oplossen van een probleem of behandeling voor een stoornis doorgaans het doel.
Check, dubbelcheck
Ik weet wanneer het jeugdstrafrecht van toepassing is en ik kan uitleggen wat ASR betekent in dit kader.
Ik kan de verschillende maatregelen noemen die in het kader van het jeugdstrafrecht uitgesproken kunnen worden.
Ik kan het verschil benoemen als het gaat om de doelstelling van jeugdhulp in het kader van het strafrecht en reguliere jeugdhulp.
Inmiddels weet je dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Jeugdwet. Om deze wet goed uit te kunnen voeren, moet de gemeente ook rekening houden met de kaders die bepaald worden door de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (Abbb). In de Awb is geregeld hoe de overheid met haar inwoners moet omgaan. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn de concrete leefregels voor de overheid.
Daarnaast heeft de gemeente vanuit de wet soms de opdracht en soms de mogelijkheid om zelf regels op te stellen. Zo kan de gemeente wettelijke kaders van de Jeugdwet verder uitwerken naar de lokale behoeften van de eigen gemeente. Dit uitwerken van de wet doet de gemeente in verordeningen, nadere regels en beleidsregels.
Vanuit landelijke wetgeving zoals de Awb en de Jeugdwet, rekening houdend met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, kun jij uiteindelijk het lokale beleid vormgeven in de verordening, de nadere regels en de beleidsregel en natuurlijk in je kader- of beleidsnota. Maar in deze module zoomen we vooral in op het juridische stuk van de Jeugdwet en het jeugdbeleid.
Zo, voorgaande paragrafen bevatten al heel wat begrippen. Maar geen paniek, we starten deze module rustig met het behandelen van deze onderwerpen:
Algemene wet bestuursrecht
Algemene beginselen behoorlijk bestuur
Verordening
Nadere regels en beleidsregels
Bezwaar en beroep
Check, dubbelcheck
Ik weet met welke wettelijke kaders de gemeente bij de uitvoering van de Jeugdwet van doen heeft.
Ik realiseer me dat de uitvoering van de Jeugdwet flink wat juridische aspecten kent.
De Participatiewet (verder Pw) staat van oudsher bekend als de bijstandswet en de uitkering vanuit de Pw wordt dan ook bijstandsuitkering genoemd. Het doel van de Pw is het bieden van een uitkering voor levensonderhoud als er echt geen andere mogelijkheden zijn én het ondersteunen om weer aan het werk te gaan. Vandaar dat we in het kader van de Pw vaak spreken over Werk en Inkomen.
Het uitgangspunt in de Participatiewet is kijken naar wat iemand wél kan wat betreft werk en deelname in de samenleving, in plaats van wat iemand niét kan. Herkenbaar? Dat kan kloppen, want kijken naar de mogelijkheden hebben we ook al gezien bij de eigen kracht die centraal staat in de Jeugdwet.
Inkomen
Wanneer iemand zelf geen mogelijkheden heeft om in zijn of haar levensonderhoud te voorzien, kan iemand een bijstandsuitkering aanvragen. We noemen dit algemene bijstand.
Het kan ook vóórkomen dat iemand met een laag inkomen bepaalde bijzondere kosten niet kan betalen. Dit noemen we dan bijzondere bijstand.
De Pw wordt als het vangnet van onze sociale zekerheid beschouwd. Dit betekent dat je het kunt zien als het laatste redmiddel. Alle andere mogelijkheden hebben voorrang boven de Pw.
Voorbeelden:
Heeft iemand spaargeld (boven het vrij te laten bedrag) of waardevolle spullen. Kan een jongere terug naar school en een beroep doen op studiefinanciering. Kan iemand een beroep doen op een uitkering vanuit een andere wet. Kan iemand misschien snel weer aan het werk, al is het maar een paar uur week.
Van iemand die een bijstandsuitkering aanvraagt zal gevraagd worden dat hij alles in het werk zet om te voorkomen, dat hij een bijstandsuitkering nodig heeft. En als hij dan een uitkering heeft, dat deze zo kort mogelijk duurt.
Werk
Heeft iemand dan toch een bijstandsuitkering nodig, dan kan hij ondersteuning krijgen om weer aan het werk te gaan. Deze ondersteuning kan in verschillende vormen, maten, geuren en kleuren geboden worden.
Het bekendst is wel de begeleiding die de consulent werk aan de uitkeringsgerechtigde geeft. De consulent kan wanneer dat nodig is iemand coachen. De gemeente kan een inwoner ook helpen naar betaald werk met een re-integratietraject, bijvoorbeeld met een werkervaringsplaats. Of bijvoorbeeld een cursus aanbieden om goed te solliciteren.
Daarnaast is beschut werk mogelijk wanneer er meer begeleiding of aanpassingen nodig zijn dan van een reguliere werkgever verwacht mag worden.
Natuurlijk zijn er nog meer soorten ondersteuning, maar dan zou dit een hele Participatiewet module worden terwijl je hier natuurlijk bent voor de Jeugdwet. Niet helemaal de bedoeling dus! 😉
Jongeren in de Participatiewet
Recht op een uitkering
Vanaf 18 jaarkan een jongere een bijstandsuitkering aanvragen. Maar van 18 tot 21 jaar is deze uitkering veel lager dan voor iemand van 21 jaar of ouder. Deze lage norm is namelijk net zo hoog als de kinderbijslag die ouders voorheen ontvingen (ongeveer € 270 netto per maand inclusief vakantiegeld). Het uitgangspunt is dat jongeren tot 21 jaar thuis bij hun ouders wonen.
Wanneer een jongere onder de 21 jaar toch zelfstandig woont, kan deze alleen een hogere uitkering (vanuit de bijzondere bijstand) krijgen als het echt noodzakelijk is, dat hij of zij niet bij zijn of haar ouders woont.
Dit kan het geval zijn als de ouders overleden zijn, maar ook als jongeren een jeugdzorgverleden hebben en al langer niet thuiswonen.
Zoeken naar werk
In de bijstandswet wordt onder jongeren verstaan: iedereen tussen de 18 en 27 jaar.
Jongeren zonder arbeidsbeperking:
We beginnen met jongeren (tussen de 18 en 27 jaar dus) zonder (arbeids)beperkingen. Met arbeidsbeperking wordt bedoeld dat iemand door ziekte of gebrek niet in staat is om het minimumloon te verdienen.
Is dit niet aan de hand en gaat het om een ‘gezonde’ jongere, dan krijgt de jongere wanneer hij zich meldt niet direct een uitkering. Jongeren moeten eerst vier weken zoeken naar een baan.
Pas als een jongere hier echt aantoonbaar zijn best voor heeft gedaan en het toch niet is gelukt, kan er recht op een bijstandsuitkering zijn.
Als een jongere nog kan studeren met recht op studiefinanciering en hiermee zijn positie op de arbeidsmarkt kan verbeteren, dan wordt dit aangemoedigd (en soms zelfs verplicht gesteld). Onderzoek heeft uitgewezen dat het behalen van het juiste diploma de beste manier is om iemand voor armoede te behoeden.
Jongeren met een arbeidsbeperking:
Voor jongeren met een (arbeids)beperking loopt de ondersteuning vaak wat anders. Wanneer een jongere door een verstandelijke beperking of psychische stoornis niet in staat is om het minimumloon te verdienen, kan hij of zij opgenomen worden in het doelgroepenregister.
Jongeren die in dit register zijn opgenomen kunnen extra structureel begeleiding krijgen om toch een betaalde baan te kunnen vervullen en werkgevers die deze mensen in dienst nemen kunnen loonkostensubsidie ontvangen om eventuele verminderde productiviteit te compenseren.
Normaliter wordt de toegang tot de doelgroep bepaald aan de hand van een loonwaardemeting door het UWV waarmee onderzocht wordt of iemand het minimumloon kan verdienen. Voor jongeren die het speciaal onderwijs hebben afgerond wordt een uitzondering gemaakt. Zij worden direct in het register opgenomen. Vaak is er al voor de 18e verjaardag contact tussen jeugdprofessional en werkconsulent.
Samenwerken met je collega’s van de Pw en andere betrokken professionals
Juist als er problemen zijn met jeugdigen is het goed om alle mogelijkheden als jeugdprofessional in beeld te hebben. Je zult dan samen moeten werken met het samenwerkingsverband (zie de pagina over Passend onderwijs), de leerplichtambtenaar en ook de afspraken moeten kennen die er in jouw gemeente gemaakt zijn voor de schoolverlaters vanuit het speciaal onderwijs (of praktijkroute), de doelgroepjongeren.
In veel gemeenten zien we dat er vanuit het speciaal onderwijs afspraken zijn gemaakt met beleid en uitvoering van de Pw, hoe jongeren met een arbeidsbeperking zonder onderbrekingen vanuit school kunnen doorstromen naar werk (als dat haalbaar is). Lang niet altijd zijn de beleidsmedewerkers van Jeugd bij deze afspraken betrokken. Omdat er ook vaak sprake zal zijn van jeugdhulp, is het in ieder geval belangrijk om op de hoogte zijn vanuit beleid en het liefst betrokken.
Het plan hoe een jeugdige overgaat van 18 – naar 18 + is hierbij extra belangrijk (we komen hier later nog op terug).
Check, dubbelcheck
Ik ken de relatie tussen Pw en bijstandsuitkering.
Ik weet wat Werk en inkomen in dit kader betekent.
Ik weet nu dat er een verschil is in de hoogte van een uitkering voor jongeren van 18 – 21 jaar en van 21 jaar en ouder.
Je bent aan het einde van deze module gekomen en dit keer sluiten we voor de afwisseling niet af met een quiz. Omdat het filosoferen over maatschappelijke ontwikkelingen in deze module centraal stond, vinden we het niet passend om hier een quiz over te maken. Wel hopen we je tijdens deze module voldoende uitgedaagd te hebben om na te denken over maatschappelijke ontwikkelingen op het gebied van de Pw zodat je goed voorbereid bent op het voeren van een discussie met collega’s of vrienden. Om daar helemaal zeker van te zijn, volgt er nog een laatste filosofische opdracht.
Filosofische opdracht
In deze module hebben we stilgestaan bij de verschillende bewegingen die je in het overheidsbeleid, inclusief de Pw, terugziet. We hebben al gezien dat met het Breed Offensief en het regionaliseren van de arbeidsmarkt een beweging van decentraal naar centraal is ingezet. Ook hebben we gezien dat er een beweging van meer ondersteuning bieden aan werkzoekenden gaande is vanwege de krapte op de arbeidsmarkt. De derde beweging is de golfbeweging tussen handhaven en vertrouwen. In welke mate moet de overheid haar burgers vertrouwen of ze controleren op misbruik van voorzieningen? Het antwoord op deze vraag hangt af van het mensbeeld dat je hebt. Zie jij mensen als intrinsiek gemotiveerd om het beste uit zichzelf te halen? Of zijn mensen liever lui dan moe en vinden ze het wel best als de overheid voor hen zorgt? Onderstaande stellingen zijn bedoeld om je na te laten denken over deze vragen en te prikkelen. In hoeverre ben je het eens met onderstaande stellingen? Waarom wel of niet? Of in welke mate wel of niet?
Mensen zijn zelfzuchtig en zullen hun eigen belang altijd boven dat van de maatschappij stellen.
Mensen hebben het nodig dat zij streng gecontroleerd worden, anders wordt er gegarandeerd misbruik gemaakt van de uitkeringen in de Pw.
Wanneer mensen het gevoel hebben dat zij vertrouwd worden, zijn ze meer intrinsiek gemotiveerd om zich te ontwikkelen en zich aan de regels uit de Pw te houden.
Wanneer iemand een uitkering aanvraagt, heeft de gemeente het recht om privacygevoelige gegevens van deze persoon te allen tijde op te vragen.
Met het afronden van deze opdracht en module ben je ook aan het einde van de helikoptertraining over de Participatieweg gekomen! We hebben je in een vogelvlucht meegenomen door de ontstaansgeschiedenis, het doel, de doelgroep en de praktijk van de Pw. In deze laatste module heb je geleerd om na te denken over discussies die spelen rondom de Pw. Hopelijk heeft dit je goed voorbereid op je toekomstige werkzaamheden en heb je de training met plezier doorlopen!
Er is geen constante politieke en maatschappelijke aandacht voor het basisinkomen. In onderstaande grafiek (gemaakt door de Zeeuwse Courant, het Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant) worden de werkloosheidscijfers vergeleken met het aantal artikelen dat verschijnt over het basis inkomen.
Opdracht: De grafiek laat duidelijk zien dat het basisinkomen vooral aandacht krijgt in tijden van hoge werkeloosheid. Kun jij een verklaring bedenken waarom dit zo is?
Filosofiemomentje
En dan nu een meer filosofische vraag: Wat is jouw visie hierop? Moet iedereen in zijn inkomen voorzien met een betaalde baan? Of zou een basisinkomen mensen vrijmaken om andere maatschappelijk nuttige activiteiten te ondernemen waar we als samenleving niet voor willen betalen? Is het voor iedereen haalbaar om een bijdrage te leveren aan de maatschappij? Of zou een basisinkomen ertoe leiden dat sommige mensen volop genieten van hun vrije tijd en geen bijdrage leveren aan de maatschappij in betaalde of onbetaalde vorm?
Nu hebben we op dit moment te maken met de laagste werkloosheid sinds het UWV dit is gaan meten in 2003. Naar verwachting zal de politieke en maatschappelijke belangstelling dan ook afnemen. Mooie tijd voor jou dus om rustig je mening over dit onderwerp te vormen zodat jij voorbereid bent wanneer het debat weer oplaait. 😊
Hieronder zullen we nog wat meningen uiteenzetten om je daarbij te helpen.
Meningen over het basisinkomen
Ondanks het feit dat het basisinkomen op allerlei manieren ingevoerd zou kunnen worden, zijn de argumenten van voor- en tegenstanders erg vergelijkbaar.
Een belangrijk argument voor het basisinkomen hebben we hierboven al even kort aangehaald en is een toename van de individuele vrijheid. Wanneer mensen werkelijk vrij zijn van de stress van de onzekerheid van het bestaan, zouden zij betere keuzes kunnen maken en zich beter kunnen ontwikkelen en ontplooien. De andere argumenten voor het basisinkomen zijn verbonden aan de gevolgen van het invoeren van een basisinkomen, zoals het verdwijnen van de bijstandsuitkering en de versimpeling van het belastingsysteem. Vanwege het universele en onvoorwaardelijke karakter van het basisinkomen zijn doelmatigheids- en rechtmatigheidscontroles niet langer nodig. Dit zou volgens de voorstanders veel ambtelijke kosten schelen. Zoveel dat het basisinkomen zelfs nauwelijks duurder hoeft te zijn dan het huidige systeem van uitkeringen. Daarnaast zou het wegvallen van stress en onzekerheid gezondheidswinst opleveren die op zijn beurt weer zou leiden tot een daling van zorgkosten. Tot slot zou het stigma van de uitkeringstrekker verdwijnen, want iedereen krijgt tenslotte een basisinkomen.
Tegenstanders maken een minder rooskleurige berekening en zien het basisinkomen als een onbetaalbaar idee. Daarnaast werpen zij vaak tegen dat de vrijheid juist zou leiden tot freerider-gedrag en luiheid. Je kunt geen eisen meer stellen aan degene die er niet voor kiezen om te werken of een andere bijdrage te leveren aan het maatschappelijke leven. Een minder voor de hand liggend tegenargument is het idee dat het hebben van werk een recht is. Mensen ontlenen volgens deze tegenstanders identiteit en betekenis aan hun werk. Je kunt dit argument nog breder trekken door te stellen dat meedoen in de samenleving een recht is van iedereen. Met de invoering van het basisinkomen zou de ondersteuning voor mensen die niet zelfstandig kunnen participeren mogelijk verdwijnen. Het recht op deelname aan de samenleving wordt hen dan indirect ontnomen met als mogelijk gevolg dat er een tweedeling in de samenleving ontstaat tussen werkenden en niet-werkenden, waardoor de laatste groep aan de zijlijn komt te staan.
Interessant is dat de discussie over het basisinkomen niet over de gebruikelijk politieke scheidslijnen verloopt. Binnen één politieke partij zijn voor- en tegengeluiden te horen. Zo was Gerrit Zalm als minister van Financiën in het kabinet Kok I voorstander van een negatieve inkomensbelasting, maar nam zijn partij (de VVD) afstand van het idee. Eenzelfde tegenstelling was zichtbaar in de jaren ’80 toen de JOVD (de jongerentak van de VVD) voorstander was van het basisinkomen en de VVD als moederpartij tegenstander. Aan de andere kant van het spectrum zijn progressieve partijen als GroenLinks en D66 vaak voorstander, maar is de PvdA (wel met grote interne verdeeldheid) vaak tegen.
LEESTIP
Enthousiast geworden van deze discussie en wil je nog wat meer weten over het basisinkomen? Lees dan hieronder wat over verschillende experimenten die met varianten van het basisinkomen zijn gedaan. En als je de smaak echt te pakken hebt, filosofeer dan eens over deze experimenten. Denk je dat het nuttig is om hier mee te experimenteren? Wat levert dit op voor de deelnemers? En wat levert het op voor de gemeente? Wat zijn mogelijke nadelen? Bouwdepot voor kwetsbare jongerenGemeente Groningen schept basisbanen
*Antwoord opdracht: In tijden van hoge werkeloosheid zijn er te weinig vacatures om iedereen aan het werk te krijgen. Op die momenten gaat men nadenken of betaalde arbeid voor iedereen wel haalbaar en noodzakelijk is. Misschien kunnen mensen wel andere maatschappelijk nuttige dingen doen, zoals mantelzorg of het opvoeden van de kinderen.
De term basisinkomen heb je vast al wel eens horen vallen op het nieuws. Hoewel het recent weer helemaal actueel is, werd het voor het eerst gebruikt ten tijde van de Amerikaanse Revolutie (1775-1783). In Nederland werd onderzoek naar een basisinkomen in 1969 voor het eerst bepleit door Willem Scholten, een Tweede Kamerlid van de CHU (één van de voorlopers van het huidige CDA). De term basisinkomen bestaat dus al een tijdje. Maar wat is een basisinkomen nu precies, waarom zouden we het wel of niet willen invoeren en wat zou het gevolg zijn voor de Participatiewet als we het in Nederland invoeren?
Wat is het basisinkomen?
De voor iedereen waarschijnlijk wel bekende opiniemaker Rutger Bregman was degene die het basisinkomen in 2015 weer onder de aandacht heeft gebracht, onder andere in zijn boek Gratis geld voor iedereen en in een aflevering van Tegenlicht. Hij stelt dat het basisinkomen niet één idee is, maar een denkrichting. Mensen geven verschillende invulling aan de denkrichting met verschillende vormen waardoor het basisinkomen door verschillende politieke stromingen omarmd kan worden. Ondanks die verschillende vormen, komt Bregman met de volgende definitie van het basisinkomen:
“Een individueel en onvoorwaardelijk inkomen, dat groot genoeg is om in al je basisbehoeften te voorzien.”
Uit deze definitie ontwaart hij een aantal voorwaarden die aanwezig moeten zijn om van een basisinkomen te kunnen spreken. De eerste voorwaarde is dat het een universeel inkomen is, oftewel: iedereen krijgt het. Er mogen dus geen voorwaarden aan verbonden zijn waardoor de één het wel krijgt en de ander niet. Dit is meteen de tweede voorwaarde: het basisinkomen moet onconditioneel (zonder voorwaarden) zijn. De derde voorwaarde is dat het inkomen hoog genoeg is om in het levensonderhoud te voorzien. Het idee hierachter is dat dit mensen vrijheid biedt om keuzes te maken, los van de afhankelijkheid van werk om rond te kunnen komen in het dagelijks leven. De laatste voorwaarde haakt hier weer op in. Het basisinkomen moet individueel worden uitbetaald. Dit om te voorkomen dat iemand alsnog afhankelijk wordt van gezinsstructuren of andere verbanden.
Tussenvormen
Het direct invoeren van een volledig basisinkomen zoals hierboven geschetst, wordt vaak niet als een optie gezien. Dit zou een te radicale omslag van het huidige systeem betekenen. Daarom zijn de meest concreet uitgedachte ideeën binnen de denkrichting van het basisinkomen tussenstappen.
Een voorbeeld hiervan is een negatieve inkomensbelasting. Dit is de vorm van het basisinkomen die in Nederland ten tijde van het kabinet Kok I (1994-1998) door D66 op de regeringstafel is gelegd. Om het abstracte idee van de negatieve inkomensbelasting uit te leggen, hebben we er een plaatje bij gemaakt. De zwarte lijn van linksonder naar rechtsboven geeft het bruto-inkomen aan. Wanneer iemand inkomen heeft onder een bepaalde inkomensgrens (rode lijn), betaalt hij geen belasting en wordt zijn inkomen aangevuld door de overheid (groene vlak). Pas op het moment dat iemand inkomen heeft boven het grensbedrag, ontvangt hij geen geld meer en gaat hij belasting betalen, maar alleen over het bedrag boven de grens (oranje vlak).
Een andere tussenvorm is het afschaffen van de huidige toeslagen en deze te vervangen voor een gedeeltelijk basisinkomen. De hoogte zou dan nog niet voldoen aan de voorwaarden van het volledige basisinkomen. Wel zouden voorwaarden als een inkomens- en vermogensgrens worden afgeschaft, waardoor iedereen het gedeeltelijke basisinkomen zou ontvangen. Dit maakt het wel een stap in de richting van een basisinkomen. Het hervormen van de toeslagen is als ambitie opgenomen in het huidige regeerakkoord. De plannen zijn weinig concreet, maar het lijkt niet in de richting van een basisinkomen op te gaan.
Het basisinkomen wordt ook vaak in één adem genoemd met de regelluwe bijstand. Een aantal gemeenten heeft de afgelopen jaren geëxperimenteerd met het wegnemen van (een aantal) verplichtingen uit de Pw. Hoewel een uitkering zonder verplichtingen op een basisinkomen lijkt, voldoet het niet aan alle criteria. Zo is het niet universeel (alleen mensen met inkomen en vermogen onder een bepaalde grens krijgen het) en door de toepassingen van normen (gehuwd, kostendeler) niet individueel. Wel geven dergelijke experimenten inzicht in het effect dat een grotere vrijheid op het gebied van werk en inkomen op mensen heeft. Voor meer informatie over regelluwe bijstand kun je hier verder lezen.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat het basisinkomen is en welke voorwaarden daarbij horen.
Ik weet dat negatieve inkomstenbelasting, een gedeeltelijk basisinkomen en regelluwe bijstand tussenvormen zijn van het basisinkomen en kan uitleggen wat deze vormen inhouden.