De Leerplichtwet stelt dat kinderen verplicht zijn naar school te gaan. Vanaf 5 jaar ben je leerplichtig in Nederland. Er zijn twee manieren wanneer leerplicht kan eindigen:
aan het einde van het schooljaar als iemand 16 jaar is geworden.
wanneer een kind 12 volledige schooljaren naar school is geweest.
Kwalificatieplicht
Leerplicht eindigt dus als iemand 16 jaar is geworden. Maar…jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald, hebben nog wel een kwalificatieplicht. Dit betekent dat je pas niet meer naar school hoeft als je ‘gekwalificeerd’ bent. Dat wil zeggen in het bezit van diploma havo, vwo of minimaal mbo niveau 2.
Voor leerlingen op voortgezet speciaal onderwijs (vso) geldt een uitzondering. Als zij onderwijs hebben gevolgd in het uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht of dagbesteding zijn ze niet meer kwalificatieplichtig.
Ontheffing van leerplicht
In geval van ernstige psychische en/of lichamelijke klachten kan een jeugdige ontheffing krijgen van de leerplicht (telkens voor de periode van een jaar). Hij is dan niet verplicht om ingeschreven te staan bij een school.
Ontheffing van de leerplicht wordt aangevraagd bij de leerplichtambtenaar (een collega-ambtenaar dus). Deze zal een recente verklaring vragen van een arts. Vaak is de arts van de GGD.
In geval van ontheffing van de leerplicht is er dus geen school meer verantwoordelijk en gelden dus ook de afspraken op grond van het passend onderwijs niet meer.
Het is dus belangrijk om goed betrokken te zijn als jeugdafdeling van de gemeente bij het handhaven van de leerplicht. Vroegtijdig samenwerken kan mogelijk schooluitval voorkómen. Ondanks ieders goede bedoelingen gebeurt het nog steeds dat jeugdigen zelfs helemaal niet meer naar school gaan. Wanneer dit het geval is én er is ontheffing van de leerplicht, is de Jeugdwet sowieso aan zet, maar we willen dit natuurlijk heel graag voorkómen.
Check, dubbelcheck
Ik weet wanneer er leerplicht is.
Ik weet wanneer er kwalificatieplicht is en wanneer er een uitzondering op de kwalificatieplicht is.
Ik weet wanneer een jeugdige ontheffing van de leerplicht kan krijgen.
Ik weet wanneer de Jeugdwet verantwoordelijk is om een voorziening te treffen bij uitval van school.
De Wet passend onderwijs heeft als doel dat alle kinderen een plek kunnen krijgen op een school die bij hen past en waar zij zich verder kunnen ontwikkelen. Ook voor kinderen die hierbij ondersteuning nodig hebben. Scholen hebben een zorgplicht. Dat betekent dat zij elke leerling die zich aanmeldt op hun school een zo goed mogelijk passend aanbod van onderwijs moeten aanbieden. In dit filmpje wordt het idee achter passend onderwijs uitgelegd:
Scholen werken in samenwerkingsverbanden samen om er regionaal voor te zorgen dat er genoeg aanbod is voor passend onderwijs voor leerlingen die dat nodig hebben. De samenwerkingsverbanden krijgen geld en verdelen dit onder de verschillende scholen in de regio. Scholen kunnen van dit geld bijvoorbeeld extra begeleiding betalen voor leerlingen die dat nodig hebben. Samenwerkingsverbanden zijn verplicht een ondersteuningsplan op te stellen. In dit ondersteuningsplan moet onder andere zijn opgenomen hoe het budget verdeeld is, hoe de extra ondersteuning georganiseerd is binnen én tussen de scholen van het samenwerkingsverband.
In dit filmpje wordt het idee achter passend onderwijs uitgelegd en de verschillende modellen. Kijk er even rustig naar. Het filmpje is gemaakt door een aanbieder, die als zodanig wel bepaalde belangen heeft, maar de informatie is helemaal juist!
Waarschijnlijk heb je nu wel een beetje een beeld waarom het allemaal zo verschillend georganiseerd is en zo moeilijk te begrijpen is. 😊
Wet passend onderwijs en de Jeugdwet
De scheidslijn tussen de zorgplicht die scholen hebben (Wet passend onderwijs) en de jeugdhulpplicht (Jeugdwet) is niet altijd even duidelijk. Gaat het om de ondersteuning van een jeugdige die zich primair richt op het leerproces op school? Dan valt dit onder de Wet passend onderwijs. Primair gericht betekent dat het zich hoofdzakelijk richt op het onderwijs, maar dat het wel degelijk effecten kan/mag hebben op andere leefgebieden. Een aantal voorbeelden hiervan zijn:
Speltherapie die wordt ingezet om leerproblemen aan te pakken
Remedial teaching
Aanschaffen van aangepast lesmateriaal (bv. Braille-leerboek).
Gaat het om ondersteuning die geen directe relatie heeft met het leerproces, maar wel op school plaats moet vinden? Dan kan dit onder de Jeugdwet vallen.
Dit onderscheid klinkt best logisch, maar.. Je zit ook met een kip en het ei verhaal. Ligt de oorzaak van de leerproblemen binnen of buiten school? Soms moet je buiten school iets doen, zodat het op school beter gaat. Maar wanneer is het dan niet meer ‘primair’ gericht op het onderwijs en is verbetering van het onderwijs dan een ‘bijeffect’? Waar ligt die scheidslijn? Dat blijft lastig.
Een aantal voorbeelden waar het knelt in de praktijk
Laten we hoofdbegaafdheid eens als voorbeeld nemen. Het is geen stoornis, dus het valt in principe niet onder de Jeugdwet, maar het maakt het wel lastig om passend onderwijs te bieden. Kinderen die hoogbegaafd zijn raken verveeld en vallen mogelijk zelfs uit. Dat leidt dan weer tot andere problemen die onder de JW opgepakt moeten worden. Echter, de kern van het probleem kan de gemeente niet aanpakken, namelijk passend uitdagend onderwijs bieden. In de praktijk is dit dus een lastige kwestie, omdat men het niet eens wordt over wat nu de kern van het probleem is.
Verder kan je met meerdere samenwerkingsverbanden te maken hebben binnen je gemeente. Dat komt omdat het voortgezet onderwijs een ander samenwerkingsverband heeft dan het primair onderwijs. Vooral als jouw gemeente net helemaal aan de rand van het werkgebied van het samenwerkingsverband lig kan het nog wel eens lastig zijn om goed in beeld te komen als (kleinere) gemeente.
Zoals je ziet zitten er dus heel veel grijze vlakken tussen de Jeugdwet en de Wet passend onderwijs. Kwade tongen beweren zelfs dat door de wetgever expres is gedaan, omdat die wilde dat scholen en gemeenten in samenwerking de afspraken zou maken.
De praktijk is lastig. Het gebeurt regelmatig dat de situatie op school al behoorlijk is geëscaleerd voor er hulp vanuit de gemeente gevraagd wordt. Hierdoor is het soms moeilijk om het tij nog te keren. Samenwerking tussen de gemeente en het samenwerkingsverband is hierin dus heel belangrijk.
Filosofiemomentje: School en kind in de knel?
We zien dat steeds meer dat ouders van kinderen een goede ‘score’ verwachten (denk aan de training voor de cito) en dat scholen heel veel administratieve monitoring moeten doen als het gaat om het volgen van de prestaties van een kind. Daar tegenover staat het doel van de Jeugdwet: normaliseren en demedicaliseren. Dus juist niet problematiseren en niet direct gaan kijken of er een diagnose is.
Hoe kijk jij tegen deze maatschappelijke tendens aan? Denk eens na over alle belangen:
Kinderen
School
Ouders
Jeugdhulpverlening
Gemeente als financier
Ingewikkeld hè?
Check, dubbelcheck
Ik weet wat het doel van passend onderwijs is.
Ik ken de functie van de Samenwerkingsverbanden.
Ik begrijp enigszins waar de ‘strijd’ tussen scholen en de gemeente vandaan komt over de vraag wie de ondersteuning voor een kind moet betalen.
Een andere wet die aanpalend is aan de Jeugdwet is de Wmo. Deze wet heeft als doel om inwoners te ondersteunen bij hun zelfredzaamheid en participatie en op deze manier zo lang mogelijk zelfstandig thuis te kunnen laten wonen. Langzamerhand kwamen er steeds meer zaken onder de Wmo te vallen. De aangepaste Wmo 2015 vervangt een deel van de in 2015 afgeschafte Awbz (zie ook Wlz).
De Kanteling is een begrip geworden binnen de Wmo en later binnen het hele sociaal domein. Het betekent dat de overheid niet meer zorgt vóór, maar zorgt dát. De eigen mogelijkheden van de inwoner staan centraal en hierbij is de term eigen kracht geboren.
Het ‘afwegingskader’ om te kijken of iemand een voorziening nodig heeft kent de volgende stappen:
Kan iemand zelf of iemand uit het eigen netwerk het probleem oplossen?
Zijn er algemene voorzieningen (bijvoorbeeld binnen het welzijnswerk) waar iemand gebruik van kan maken?
Pas wanneer dit niet het geval is of in ieder geval niet afdoende, wordt er besloten om een Wmo-voorziening toe te kennen. Deze denkwijze zien we nu eigenlijk in het hele sociaal domein, want ook binnen de Jeugdwet zijn de eigen mogelijkheden van het gezin het uitgangspunt.
De volgende voorziening worden verstrekt vanuit de Wmo:
Voorzieningen in en om de woning om met beperkingen thuis te kunnen blijven wonen (wonen)
Rolstoelen (rollen)
Vervoersvoorzieningen voor de korte en middellange afstand (bijvoorbeeld de regiotaxi of een scootmobiel) (vervoer)
Hulp bij het huishouden
Begeleiding om te kunnen participeren (individueel of in een groep)
Wmo en jeugdigen
De Wmo is er in principe voor volwassenen (18 jaar en ouder), maar er zijn een aantal gevallen waarin jeugdigen ook onder de Wmo vallen. Dit is het geval bij de voorzieningen voor wonen, rollen en vervoer. Vaak gaat het dan om jeugdigen met een lichamelijke beperking.
VOORBEELD
Stan (11) kan wegens een spierziekte niet meer goed lopen. Om zich te kunnen verplaatsen moet hij gebruikmaken van een rolstoel. Stan en zijn ouders hebben daarom de gemeente gevraagd om een rolstoel te verstrekken. Vanuit de Wmo wordt deze rolstoel toegekend aan Stan.
Check, dubbelcheck
Ik kan het doel van de Wmo vertellen.
Ik kan voorbeelden geven van voorziening die op grond van de Wmo verstrekt worden.
Ik weet welke voorzieningen vanuit de Wmo ook verstrekt worden aan jeugdigen.
De Wlz is van kracht sinds 1 januari 2015. Jaaaaa die hoorde dus ook bij het grote decentralisatieavontuur. De Wlz vervangt de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz). De Wlz is bedoeld voor mensen die permanente 24-uurs zorg in de nabijheid nodig hebben. Vaak is de zorg nodig omdat anders de gezondheid of veiligheid van de cliënt in het geding komt. Om in aanmerking te komen voor de Wlz, moet iemand een indicatie langdurige zorg aanvragen bij het Centrum Indicatiestelling zorg (CIZ). Het CIZ beoordeelt vervolgens of iemand voldoet aan de (best strenge) criteria. Bij een Wlz-indicatie zijn er verschillende zorgprofielen. Tegenwoordig is het niet automatisch zo, dat iemand met een Wlz-indicatie naar een instelling verhuist. Het is ook mogelijk om de zorg te krijgen terwijl iemand thuis blijft wonen.
Wie voert de Wlz uit?
De Wlz wordt uitgevoerd door voor de Wlz-gecontracteerde zorgaanbieders. Daarnaast kan de Wlz ook worden geleverd in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Voor voorzieningen uit de Wlz wordt een eigen bijdrage betaald. Deze eigen bijdrage is inkomensafhankelijk en is fors hoger dan de eigen bijdrage die gevraagd wordt voor voorzieningen vanuit de Wmo. De eigen bijdrage wordt geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Er wordt geen eigen bijdrage geheven voor zorg die geleverd wordt aan jeugdigen.
Wlz bij jeugdigen
Een indicatie op grond van de Wlz kenmerkt zich door het verwachte langdurige karakter. Feitelijk wordt ervan uitgegaan dat er geen ontwikkeling of verbetering ten aanzien van de zelfredzaamheid meer mogelijk is. Bij jeugdigen is dit vaak lastig vast te stellen op een jonge leeftijd. Een jeugdige ontwikkelt zich nog en ook al is een jeugdige ernstig beperkt, het is vaak nog niet vast te stellen of er helemaal geen sprake meer is van ontwikkeling. Het komt dus niet vaak voor dat jeugdigen op jonge leeftijd een Wlz-indicatie krijgen, maar het kán wel. Maar in de praktijk zien we dat het CIZ zeer terughoudend is met het afgeven van een Wlz-indicatie aan jeugdigen.
Bij een verzoek om een Wlz-indicatie wordt bij jeugdigen ook gekeken naar de ondersteuning die verwacht kan worden van hun ouders. Als de benodigde zorg met redelijkheid van ouders verwacht kan worden, kan er geen aanspraak worden gemaakt op de Wlz. Voorbeeld van ondersteuning vanuit de Wlz:
Persoonlijke verzorging
Begeleiding
Verpleging
Logeeropvang
Wanneer een jeugdige een Wlz-indicatie heeft en de nodige zorg vanuit de Wlz kan krijgen, dan hoeft de gemeente geen jeugdhulp in te zetten. De Wlz is dus voorliggend op de Jeugdwet. Psychische zorg (GGZ) valt niet onder de Wlz. Voor jeugdigen valt dit altijd onder de Jeugdwet. Dus ook als een jeugdige een Wlz-indicatie heeft dan moet de gemeente alsnog jeugdhulp inzetten voor dit stukje zorg.
Om het nog wat moeilijker te maken 😉: er zijn natuurlijk altijd uitzonderingen. In het geval dat er vanuit de Wlz een behandeling is gestart waar ook de behandeling van een psychische stoornis onder valt, dan valt de behandeling van de psychische stoornis wel onder de Wlz en niet onder de Jeugdwet. Ja, ja het moet natuurlijk niet te makkelijk worden, maar dit laatste mag je vergeten, als je maar onthoudt dat er op iedere regel wel uitzonderingen zijn.
Als je verwacht dat een jeugdige op termijn Wlz krijgt; de pgb-val
Er zijn situaties waar je eigenlijk al vrij snel weet dat een jeugdige uiteindelijk toch een Wlz-indicatie gaat krijgen. Ook al is het nu nog niet helemaal duidelijk tot waar de jeugdige zich zal ontwikkelen. Het gaat dan vanzelfsprekend om zeer beperkte jeugdigen die veel zorg nodig hebben. Vaak wordt deze zorg in de vorm van een pgb gegeven en door ouders ingekocht. De pgb’s vanuit de Jeugdwet zijn niet gelimiteerd en zo kan het voorkomen dat het pgb, dat een gezin vanuit de Jeugdwet ontvangt, vele duizenden euro’s per jaar hoger is dan het gelimiteerde pgb vanuit de Wlz. Let dus op en zorg ervoor dat er geen pgb wordt afgegeven binnen de Jeugdwet, dat zo hoog is, dat een gezin in de problemen komt bij een overgang naar de Wlz.
Na deze positieve twist, gaan we nu weer verder met de module😊. Zoals we je net hebben verteld zijn er dus een aantal belangrijke aanpalende wetten aan de Jeugdwet. De scheidslijn hiertussen is niet altijd even duidelijk en het blijft vaak per situatie goed kijken of er een andere wet is die voorliggend is op de Jeugdwet.
De Zvw wordt gefinancierd door de Nederlandse zorgverzekeraars. In principe is iedereen die in Nederland woont of werkt, wettelijk verplicht om een zorgverzekering (basisverzekering) af te sluiten. Kinderen tot 18 jaar zijn automatisch ‘meeverzekerd’ via één van de ouders. De omvang en inhoud van de dekking van zorgkosten van de zorgverzekering wordt in de Zvw geregeld. Een basisverzekering is voor iedereen verplicht, maar een aanvullende verzekering niet. Door het afsluiten van een aanvullende verzekering kun je kosten vergoed krijgen die niet onder basisverzekering vallen. Zoals een tandartsenverzekering. Overigens is een tandartsverzekering voor jeugdigen gratis, dus gelijk inschrijven voor het maximaal aantal sterren!
Naast de huisartsenzorg en de ziekenhuiszorg is ook de intensieve thuiszorg, uitgevoerd door de wijkverpleging, ondergebracht bij de zorgverzekeraars.
NB In de volksmond wordt ook wel de hulp bij het huishouden, thuiszorg genoemd. Daar gaat het nu niet over. We hebben het nu over de thuiszorg vanuit de wijkverpleging.
Onder wijkverpleging valt:
hulp bij het aankleden
eten en drinken (bij een medische noodzaak)
wassen en toiletgebruik
en eenvoudige verpleegkundige handelingen.
Voor thuiszorg wordt geen eigen bijdrage bij de cliënt in rekening gebracht. Alle volwassen inwoners hebben wel een jaarlijks verplicht eigen risico van € 385,- binnen hun zorgverzekering. Dit geldt niet voor zorg die kinderen ontvangen.
Zvw en de Jeugdwet
De Zvw regelt medisch noodzakelijke zorg voor alle leeftijden. Kan een jeugdige zorg krijgen op grond van de Zvw? Dan is dit voorliggend op de Jeugdwet en wordt de zorg vanuit de Zvw ingezet.
Het is ook mogelijk dat een jeugdige zowel zorg vanuit de Jeugdwet als vanuit de Zvw ontvangt. Bijvoorbeeld wanneer een jeugdige vanwege een ontwikkelingsachterstand ondersteuning vanuit de Jeugdwet ontvangt en na een ziekenhuisopname ook dagelijks wondverzorging nodig heeft. In dit geval wordt de wondverzorging geleverd vanuit de Zvw, ook al betreft het een jeugdige. Een deel van de persoonlijke verzorging valt onder de Zorgverzekeringswet (gelieerd aan verpleging). Andere persoonlijke verzorging wordt betaald vanuit de Jeugdwet (gemeente), zoals zorg die te maken heeft met zelfstandig leven. Het gaat dan vaak om verzorging van kinderen met een ontwikkelingsachterstand, verstandelijke- of meervoudige beperking of gedragsproblematiek. De ondersteuning om kinderen dingen aan te leren, zoals bijvoorbeeld een kind met autisme leren om zelf tanden te poetsen en aan te kleden, valt onder de Jeugdwet.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat de Zvw inhoudt.
Ik kan een voorbeeld geven van het samengaan van een jeugdvoorziening en zorg vanuit de Zvw.
Tijd om je gedachten te verzetten en wat positieve energie te krijgen.
Vaker iets positiefs opschrijven kan je op termijn aan een positieve mindset helpen! En wie wil dat nou niet? 😉 Dus begin vandaag nog aan de weg naar een positieve mindset door deze korte oefening te doen. Schrijf 1 minuut lang positieve dingen uit. Om je een eindje op weg te helpen vind je hieronder een paar inspiratievragen.
Waar werd je vrolijk van vandaag?
Waar ben je trots op?
Waar ben je dankbaar voor?
Voor wie heb jij iets positiefs kunnen doen vandaag?
De praktijk van de jeugdhulp kan complex zijn. Soms spelen er binnen gezinnen meerdere problemen, soms is de problematiek heel complex. Het komt dan vaak voor dat er verschillende professionals, aanbieders of partijen betrokken zijn bij één gezin. Een goede samenwerking tussen alle partijen en sámen met het gezin is dan zeer belangrijk. Dit klinkt logisch, de praktijk leert echter dat dit vaak een uitdaging is. Het kan zelfs vóórkomen dat de verschillende professionals vanuit een ander wettelijke kader werken. Dit maakt de samenwerking nóg complexer. Er kan discussie of verwarring ontstaan vanuit welke wet de ondersteuning ingezet moet worden.
Er zijn verschillende voorbeelden te noemen, maar ééntje die best vaak vóórkomt is verwarring over of een voorziening vanuit de Jeugdwet of vanuit de Wet passend onderwijs georganiseerd moet worden. Het helpt in ieder geval om iets meer te weten van de wetten die ‘aanschurken’ tegen de Jeugdwet. Helaas heeft de wetgever in zijn eindeloze wijsheid het niet in alle gevallen duidelijk geregeld. Binnen het grijze gebied moeten we dan de samenwerking opzoeken om het toch voor de jeugdige en het gezin te regelen.
De belangrijkste aanpalende wetten aan de Jeugdwet zijn de volgende:
De Zorgverzekeringswet (Zvw)
De Wet langdurige zorg (Wlz)
De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)
Participatiewet (Pw)
Wet passend onderwijs
Leerplichtwet
We gaan nu in op de verschillende wetten en hoe deze zich tot de Jeugdwet verhouden.
Check, dubbelcheck
Ik kan de belangrijkste aanpalende wetten voor de Jeugdwet noemen.
Ik ben mij bewust dat de grijze gebieden tot grote uitdagingen kan leiden en dat samenwerking daarbij onontbeerlijk is.
Het bieden van jeugdhulp is voor een gemeente geen vrijblijvendheid. In de wet wordt het college opgedragen om wanneer dat noodzakelijk is jeugdhulp te verstrekken. We noemen dit de jeugdhulpplicht. De jeugdhulpplicht is uitgewerkt in artikel 2.3 van de Jeugdwet. En omdat er zééér belangrijke informatie in dit artikel staat, lopen we ‘m even helemaal door.
Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Hoeveel kun je in één zin kwijt? Dit eerste lid van dit artikel omschrijft zo’n beetje alles. De belangrijkste elementen:
Het is het college dat zich een oordeel moet vormen over of er jeugdhulp nodig is voor jeugdigen binnen de gemeente.
Het kan gaan om opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Hier is duidelijk te zien dat het zowel om lichte opvoedproblematiek kan gaan als om GGZ-problematiek (stoornissen) (GGZ = geestelijke gezondheidszorg.) En dus ook zowel om begeleiding als (medische) behandeling.
De plicht bestaat alleen als de jeugdigen zijn woonplaats heeft binnen de gemeente. Dit wordt ook wel het woonplaatsbeginsel genoemd. Kort gezegd betekent dit dat gemeente X verantwoordelijk is om jeugdhulp te bieden aan jeugdigen die in gemeente X wonen, klinkt best simpel toch? Toch is het in de praktijk vaak best ingewikkeld.
De plicht bestaat alleen als de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Dus áánvullend op zaken die ouders en jeugdigen zelf kunnen regelen, aanpakken en/of oplossen.
Het is het college dat de voorzieningen treft (lees: bijvoorbeeld inkoopt).
Het treffen van de voorziening alleen is niet voldoende. Het college moet ook waarborgen dat er deskundigen zijn die de jeugdige kunnen toeleiden naar, adviseren over of bepalen en inzetten van de voorziening. De opdracht van de Jeugdwet is dus dat de kwaliteit van de toegang op orde moet zijn. Hiervan is de verplichte SKJ-registratie een voorbeeld (SKJ = Stichting Kwaliteitsregister Jeugd).
En tenslotte is het doel van dat alles dat de jeugdige:
Gezond en veilig opgroeit;
Groeit naar zelfstandigheid;
Voldoende zelfredzaam wordt en maatschappelijk kan participeren.
Als je dit weet ben je al een heel eind en heb je een goed beeld waar de Jeugdwet voor verantwoordelijk voor is, bij wie deze taak belegd is en welke kwaliteitseisen er zijn. In de overige leden van dit artikel worden nog wel wat zaken uitgewerkt en wat bijzonderheden vastgelegd.
Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten voor zover naar het oordeel van het college noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.
Als dat noodzakelijk is, hoort het vervoer naar de locatie er dus bij en maakt onderdeel uit van de jeugdvoorziening. Ook hier geldt dat de eigen mogelijkheden van de ouders vooropstaan. Wanneer zij het kunnen regelen, moeten zij dit doen. Hier kunnen in de praktijk nog wel eens problemen over ontstaan.
Indien een jeugdige, die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, aangewezen is op permanent toezicht en die jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1, onder 2° of 3°, of verpleging als bedoeld bij of krachtens artikel 11 van de Zorgverzekeringswet ontvangt, treft het college indien naar zijn oordeel noodzakelijk, voorzieningen die de ouders in staat stellen hun rol als verzorgers en opvoeders te blijven vervullen.
Hier wordt geregeld dat ouders, wanneer dat noodzakelijk is om hun rol als ouders en opvoeders te kunnen blijven vervullen, ook de noodzakelijke persoonlijke verzorging en de ondersteuning bij de participatie vanuit de Jeugdwet kunnen ontvangen. Denk hierbij aan kinderen met een zware lichamelijke of verstandelijke beperking die anders mogelijkerwijs niet meer bij hun ouders zouden kunnen blijven wonen. De omschrijving in de wet ‘aangewezen is op permanent toezicht’, duidt erop dat het gaat om jeugdigen met ernstige beperkingen (zie ook verder bij Wlz).
Het college houdt bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp redelijkerwijs rekening met:
a. behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, en
b. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.
Aansluiten bij de wensen en persoonlijke levenssfeer is ook binnen de Jeugdwet van belang. Dit komt bijvoorbeeld ook op deze manier voor in de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015).
Voor zover redelijkerwijs mogelijk, wordt de jeugdige en zijn ouders keuzevrijheid geboden met betrekking tot de activiteiten van jeugdhulp.
Als dat kan mag een gezin zelf kiezen welke hulp wordt ingezet. Let wel: het moet dan wel redelijkerwijs mogelijk zijn.
Het college draagt er zorg voor dat de jeugdige in het geval van een uithuisplaatsing, indien redelijkerwijs mogelijk, bij een pleegouder of in een gezinshuis wordt geplaatst, tenzij dit aantoonbaar niet in het belang is van de jeugdige.
Tenslotte wordt geregeld dat plaatsing in een pleeggezin of gezinshuis de voorkeur heeft indien mogelijk boven het plaatsen in een instelling.
De verantwoordelijkheid voor het bieden van jeugdhulp wordt dus bij de gemeente neergelegd. Hoe de gemeente dit doet is niet vastgelegd in de wet. Een gemeente kan er bijvoorbeeld voor kiezen om de jeugdhulp vanuit een wijkteam te organiseren, maar ook door een beschikking (= besluit) af te geven voor jeugdhulpvoorziening bij een ingekochte zorgaanbieder.
Het doel van de Jeugdwet is om jeugdigen veilig en gezond te laten opgroeien en ze op deze manier te ondersteunen bij hun groei naar volwassenheid. Hierbij richt de Jeugdwet zich zowel op de jeugdige zelf als op de ouders. De Jeugdwet ondersteunt wanneer ouders of jeugdigen het op eigen kracht niet op kunnen lossen. De verantwoordelijkheid van de ouders is daarbij wel een belangrijk uitgangspunt. Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de zorg vóór en opvoeding ván hun kinderen.
Binnen de Jeugdwet is er veel ruimte voor maatwerk. We zullen zien dat in de aanpalende wetten soms juist hele strakke kaders zijn vastgelegd. Hierdoor kan er snel discussie ontstaan (zeker gezien de toenemende kosten voor de Jeugdwet) over de grensgebieden en de afbakening tussen de wetten. In deze module laten we in grote lijnen zien hoe deze grensgebieden en afbakening eruit ziet. Maar eerst nog even terug naar het wettelijk kader van de Jeugdwet.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat het doel van de Jeugdwet is.
Ik weet dat er discussie kan ontstaan over de grensgebieden van verschillende wetten.
Sinds de Wet Inburgering 2021 dat op 1 januari 2022 in werking is getreden, is de gemeente verantwoordelijk voor het financieel ontzorgen en het begeleiden naar financieel redzaamheid van inburgeringsplichtigen tijdens de eerste 6 maanden na huisvesting. Deze financiële ontzorging geldt echter alleen voor bijstandsgerechtigde statushouders en geldt niet voor gezins- en overige migranten. Van de laatste groep wordt verwacht dat zij zichzelf redden met hun eigen middelen en die van hun (Nederlandse) partner. De ontzorgperiode valt in de meeste gevallen samen met ongeveer de eerste 6 maanden van het inburgeringstraject. Het idee achter het financieel ontzorgen van statushouders is dat zij hierdoor meer ruimte krijgen om zich volledig te focussen op een goede start van het inburgeringstraject.
Het financieel ontzorgen houdt in dat de gemeente tenminste de huur, zorgverzekeringspremie en voorschotten voor gas, water en stroom doorbetaalt aan de desbetreffende instanties, zonder tussenkomst van de statushouder. Deze kosten worden ingehouden op de bijstandsuitkering.
Veel gemeenten kiezen er daarnaast voor om tijdens deze eerste 6 maanden een traject aan te bieden ter bevordering van de financiële zelfredzaamheid, in het complexe Nederlandse financiële systeem, van de statushouder. Met name om te voorkomen dat de zij direct in financiële problemen komen, zodra de periode van financieel ontzorgen stopt.
Herziening wetsartikel financieel ontzorgen
Toch is gebleken dat in de praktijk het financieel ontzorgen complex is, zoals beschreven in artikel 56a van de Participatiewet. De wetgeving van voor april 2023 bood onvoldoende ruimte voor de individuele situatie van bijstandsgerechtigde statushouders en realiseerden daarbij niet het doel. Niet voor alle ontvangers werkten dit even effectief. Sommige die al financieel vaardig zijn, kunnen juist meer onrust ervaren door deze aanpak. Voor diegenen die al financieel vaardig zijn, kan het belangrijk zijn om andere vormen van ontzorgen te bieden, zoals begeleiding naar financiële zelfredzaamheid in plaats van het uit handen te nemen.
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft in april 2023 een wetsherziening aangekondigd. Gemeenten hebben meer ruimte gekregen om maatwerk toe te passen voor het financieel ontzorgen en zijn niet meer verplicht om de vaste lasten van bijstandsgerechtigde statushouders te betalen. Dit kan aangepast worden aan de individuele behoeften van de persoon in kwestie. Als uit de brede intake blijkt dat de bijstandsgerechtigde statushouder al voldoenden zelfredzaam is, kunnen alternatieve vormen van ondersteuning overwogen worden, waarmee gecontroleerd kan worden of iemand aan de financiële verplichtingen kan voldoen en dit ook niet afleidt van de inburgeringsactiviteiten. Het blijft van essentieel belang om begeleiding te bieden richting zelfredzaamheid, zodat er na de periode van financiële ontzorging geen nieuwe problemen ontstaan. Gemeenten worden ondersteund door samen te werken met de Vereniging van de Nederlandse Gemeenten (VNG) en Divosa om deze aanpak te implementeren.
De ondertussengroep
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) stelde vast dat het oude inburgeringsstelsel (tot 31 december 2021) op bepaalde onderdelen niet goed functioneerde. De belangrijkste reden hiervoor was dat van inburgeraars werd verwacht dat zij zelf regie voerden over hun eigen inburgeringstraject. Soms leidde dit tot positieve resultaten en een vergroting van de eigen kracht, maar in veel andere gevallen zorgde dit tot financiële problemen. Een van de oorzaken hiervan was dat veel, soms louche, partijen zich op de markt van taalonderwijs begaven, waarbij de kwaliteit van het taalonderwijs onder de maat bleef. Hierdoor waren inburgeraars niet goed voorbereid op het inburgeringsexamen, haalden zij hun inburgering niet binnen de gestelde termijn en kregen zij daarvoor een boete.
Alle nieuwkomers die vóór 1 januari 2021 inburgeringsplichtig zijn geworden vallen nog onder dit ‘oude’ inburgeringsstelsel. Deze groep wordt de ‘ondertussengroep’ genoemd. Gemeenten hebben de komende jaren nog met deze groep te maken, omdat een inburgeringstraject in principe 3 jaar duurt. Alle inburgeraars die in december 2021 inburgeringsplichtig zijn geworden, zullen hun inburgeringstraject naar verwachting pas eind 2024 afronden.
Onder andere de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Divosa roepen op om de ondertussengroep zoveel mogelijk te behandelen in de geest van de nieuwe wet. Aanleiding voor de nieuwe Wet inburgering is immers dat het ‘oude’ inburgeringsstelsel op veel onderdelen niet goed functioneerde. Om ook de ondertussengroep zoveel mogelijk te faciliteren, zijn extra financiële middelen vrijgemaakt.
Check, dubbelcheck
Ik kan uitleggen wat financieel ontzorgen betekent binnen de (nieuwe) Wet inburgering en waarvoor dit is bedoeld.
Ik weet welke inburgeraars in de ondertussengroep vallen en wat gemeenten moeten doen met deze groep binnen de Wet inburgering.
We gebruiken cookies voor een goede werking van onze website. Met het plaatsen van deze cookies verzamelen we geen persoonsgegevens! Voor meer informatie bekijk ons cookiebeleid.AkkoordCookiebeleid