Om te beoordelen of iemand recht heeft op een uitkering, wordt er gekeken naar diens beschikbare middelen om zelf in de kosten van levensonderhoud te voorzien. Simpeler gezegd: er wordt gekeken naar iemands inkomen en vermogen. Met inkomen wordt geld bedoeld dat iemand ontvangt voor geleverde arbeid of vanuit een uitkering. Voorbeelden hiervan zijn loon en een ziektewetuitkering. Met vermogen wordt de waarde van bezittingen bedoeld waarover een persoon of gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met aanwezige schulden. Voorbeelden hiervan zijn contant geld, auto’s en aandelen.
Hoogte van bijstand
De hoogte van een (algemene) bijstandsuitkering is afhankelijk van iemands leeftijd en leefsituatie. Zo is er bijvoorbeeld een verschil in hoogte tussen een jongere en iemand die pensioengerechtigd is en heeft het invloed of je samen of alleen woont. Ook wanneer je met meerdere mensen in een huis woont, is dat van invloed op de hoogte van de bijstand. Dan spreken we over kostendelers. Het aantal kostendelers bepaalt de hoogte van de bijstand. Hoe meer mensen waarmee je de kosten van huur en vaste lasten kunt delen, hoe lager de hoogte van je bijstandsuitkering. We noemen de hoogte van een bijstandsuitkering ook wel een bijstandsnorm.
Check, dubbelcheck
Ik kan de betekenis van inkomen en vermogen uitleggen binnen de context van de Participatiewet.
Ik weet van welke factoren de hoogte van een bijstandsuitkering afhankelijk is.
De twee pijlers van de Participatiewet zijn zoals we al eerder zagen: inkomen en werk. We gaan in deze module eerst dieper in op de pijler inkomen. Inkomen gaat niet alleen over inkomen uit arbeid of uitkering, maar ook over alle middelen die een persoon kan gebruiken om te voorzien in de kosten van diens levensonderhoud. Wat onder inkomen wordt verstaan, is vastgelegd in Artikel 32 Participatiewet en Artikel 33 Participatiewet.
Hoewel we spreken over bijstand zijnde één ding, zijn er verschillende vormen van bijstand. Hier gaan we in het volgende gedeelte wat dieper op in.
Algemene bijstand
De algemene bijstand is een uitkering voor personen die niet genoeg inkomen of eigen vermogen hebben om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Om in aanmerking te komen voor algemene bijstand, moet je aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo moet je:
rechtmatig woonachtig zijn in Nederland;
18 jaar of ouder zijn (let op: bijzondere bijstand tot 21 jaar, maar later meer hierover)
niet genoeg inkomen of eigen vermogen hebben om in je eigen levensonderhoud te kunnen voorzien;
geen beroep kunnen doen op een andere (voorliggende) voorziening of uitkering (bijvoorbeeld een WW-uitkering van het UWV).
In sommige gevallen bestaat er geen recht op bijstand. Dat geldt voor:
personen die in detentie zitten of zich hieraan onttrekken (bijvoorbeeld gevangenisstraf ontvluchten of niet terugkeren van verlof);
jongeren onder de 18 jaar;
jongeren van 18, 19 of 20 jaar die in een inrichting verblijven. Ouders van deze jongeren zijn namelijk nog onderhoudsplichtig. Mochten ouders geen bijdrage kunnen leveren, dan kan er financiering aangevraagd worden vanuit de bijzondere bijstand;
jongeren die een opleiding volgen en aanspraak kunnen maken op studiefinanciering;
personen die langer dan de wettelijk toegestane termijn (vier weken) in het buitenland verblijven;
personen die een militaire (of vervangende) dienstplicht vervullen;
personen die wegens een werkstaking niet werken en een bijstandsaanvraag doen;
personen die het land verlaten om zich aan te sluiten bij een jihadistische groepering in een jihadistisch strijdgebied. We noemen deze personen ook wel uitreizigers;
personen die bijstand aanvragen voor de (gedeeltelijke) aflossing van schulden en die bij het ontstaan van deze schulden of daarna over voldoende middelen beschikten om in levensonderhoud te voorzien;
personen die onbetaald verlof genieten, met uitzondering van alleenstaande ouders die onbetaald ouderschapsverlof opnemen. Deze persoon heeft wel recht op (aanvullende) algemene bijstand.
Check, dubbelcheck
Ik weet dat wanneer ik zelf nog geld of inkomen heb of kan krijgen, ik niet in aanmerking kom voor een uitkering op grond van de Participatiewet.
Ik snap dat ik maximaal vier weken in het buitenland mag verblijven wanneer ik een uitkering op grond van de Participatiewet heb.
Ik begrijp dat wanneer ik ga staken en mijn baas mijn salaris niet doorbetaalt, ik geen beroep kan doen op een uitkering op grond van de Participatiewet.
Ik kan uitleggen dat, hoewel detentie sowieso niet aan te raden is 😊, het ook betekent dat je geen uitkering op grond van de Participatiewet kunt ontvangen.
We hebben je in vogelvlucht meegenomen in de geboorte van de Jeugdwet. De aanleiding was; bureaucratie, slechte samenwerking tussen instanties, wachttijden, medicalisering (steeds meer kinderen met een label), onvoldoende laagdrempeligheid en stijgende kosten. En hoe doen we het nu?
Als je de krantenkoppen leest lijkt het alsof er niets terecht is gekomen van de transformatie en idealen. Financiële tekorten, wachtlijsten, kinderen tussen wal en schip. Een deel van de taken worden zelfs verplicht weer gecentraliseerd. Is de decentralisatie mislukt? Valt er nog iets te redden?
Op dit vlak is er inspiratie genoeg. We delen hieronder onze zienswijze op een aantal punten en artikelen die dit vanuit verschillende oogpunten belichten.
Financiële tekorten
Met de decentralisatie is er ook een flinke financiële taakstelling neergelegd (lees bezuinigingen). Dit terwijl er juist geïnvesteerd moest worden in het implementeren van het nieuwe jeugdstelsel. Daar komt nog bij dat er door de jaren heen taken bij zijn gekomen zonder dat er geld bij kwam. Voorbeelden hiervan zijn de gezinshuizen en pleegzorg die tot 21 jaar gefinancierd moeten worden en de zorg aan asielzoekerskinderen.
Het doel van de Jeugdwet is om dichtbij de inwoner hulp te bieden en de drempel tot hulp te verlagen. Het lijkt er nu op dat dit ‘succes’ van de Jeugdwet heeft geleid tot meer hulp, terwijl eigenlijk de gedachte was: minder professionele hulp. Vanzelfsprekend leidt dit ook tot financiële tekorten.
Wachttijden is een complex vraagstuk. Wachttijden zijn ook niet ontstaan met de komst van de Jeugdwet, ook daarvoor waren wachtlijsten al een groot probleem. De volgende aspecten spelen een rol bij de wachtlijsten:
De gemeente moet voldoende van de juiste zorg inkopen
Dat betekent dat zij een divers aanbod moeten inkopen waar gezinnen met allerlei vragen terecht kunnen. Dat betekent ook dat dit diverse aanbod er moet zijn. Te weinig of niet goed ingekocht leidt tot wachtlijsten.
Verkokering bij de aanbieders wat leidt tot contra-indicaties (dit kind past niet bij ons zorgaanbod)
Nog altijd zien we dat een contra-indicatie er voor zorgt dat een kind niet tijdig de juiste behandeling krijgt. Zorgaanbieders hebben ook nog vaak verkokerd en op hun eigen eilandje hun hulpaanbod georganiseerd. Past een jeugdige niet binnen dat aanbod, dan stagneert de zorg. Zeker voor zeer specialistische, complexe hulp is de juiste hulp soms simpelweg niet voorhanden.
Cherrypicking
Ook aanbieders kampen met financiële problemen waardoor sommige er voor kiezen om ‘makkelijke’ cliënten aan te nemen en complexe zaken op de wachtlijst te laten staan.
Personeelstekort
De zorg is een omgeving waarin personeel niet aan te slepen is. Dit leidt tot hoge werkdruk, hoog ziekteverzuim en een hoog verloop van personeel. Het is namelijk zwaar werk met veel verantwoordelijkheid. Wanneer een organisatie in een negatieve spiraal komt is het tij moeilijk te keren.
De laatste tijd vindt ook steeds meer discussie plaats over het weer centraliseren van de jeugdzorg. Het dichterbij brengen van hulp en het leveren van maatwerk zorgt er ook voor dat er verschillen zijn ontstaan tussen gemeenten. Of eigenlijk zouden we moeten zeggen verschillen tussen regio’s. Over het algemeen kopen gemeenten gezamenlijk in regionaal verband in.
Ook zijn er politieke voorstellen om bijvoorbeeld een deel van de jeugdzorg weer te centraliseren. Bijvoorbeeld de zware, specialistische hulp omdat dit zelfs regionaal moeilijk te organiseren is.
De naam zegt het al, de doelgroep van de Jeugdwet zijn jeugdigen. Hier zijn wel verschillende groepen in te onderscheiden op basis van leeftijd.
0-18 jaar
Tot 18 jaar is de doelgroep van de Jeugdwet vrij duidelijk. Meestal stopt jeugdhulp ook wanneer iemand 18 wordt. Daarna gaat iemand, als er nog verdere hulp of zorg nodig is, over naar bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet, Wmo of Wlz.
Leuk weetje: Wist je dat er ook jeugdhulp ingezet kan worden voor ongeboren kinderen? Daarom begint de doelgroep van de Jeugdwet eigenlijk al bij -9 maanden.
18-21 jaar
Met 18 jaar ben je voor de wet volwassen. Dit betekent niet per se dat je qua ontwikkeling en vaardigheden ook volwassen bent en voor jezelf kunt zorgen. Vooral binnen pleegzorg en gezinshuizen wil je niet dat jongeren van 18 jaar ‘op straat’ komen te staan. Daarom is er een bestuurlijke afspraak gemaakt dat voorzieningen voor pleegzorg en gezinshuizen altijd tot 21 jaar worden ingezet, tenzij een jeugdige hier zelf van afziet (omdat hij bijvoorbeeld op kamers gaat).
18-23 jaar
Er kan verlengde jeugdhulp worden ingezet. Dit kan alleen als hulp noodzakelijk is én er géén andere wet is die deze hulp biedt. Er zitten wel wat regels aan het verlengen van de jeugdzorg na 18 jaar: Het moet hulp zijn die al voor het 18e jaar is gestart en doorloopt, of waarvan vóór het 18e jaar is besloten dat de hulp noodzakelijk is, of wanneer de hulp binnen 6 maanden na het 18e jaar hervat wordt. Je zou zeggen: geen makkelijke zin, maar op zich klaar als een klontje. Toch is het in praktijk een grijs gebied waar vaak discussie over is.
18 -23+
Tot 23 jaar kunnen jongeren worden veroordeeld in het kader van het jeugdstrafrecht, als zij een strafbaar feit hebben gepleegd. Alle hulp die in het kader van de strafrechtelijke beslissing nodig is, valt onder de Jeugdwet. Omdat de straf tot 23 jaar kan worden opgelegd, kan de straf, de jeugdreclassering en de daarbij behorende jeugdhulp tot ná het 23e jaar doorlopen.
Ouders
De oorzaak van problemen binnen een gezin hoeft niet altijd bij het kind te liggen. Vaak ligt de hulpvraag juist bij de ouders. Hoe ga ik om met mijn kind met autisme? Of hoe zorg ik dat het veilig is in huis? Ook ouders kunnen dan hulp ontvangen, bijvoorbeeld opvoedondersteuning. Met ouders wordt in de Jeugdwet bedoeld: een ouder met gezag, stiefouder, adoptieouder of een andere persoon die de jeugdige verzorgt en opvoedt (artikel 1.1 van de Jeugdwet).
Check, dubbelcheck
Ik ken de doelgroepen van de Jeugdwet.
Ik kan drie situaties noemen waarin jeugdhulp na de 18e verjaardag wordt verstrekt of doorloopt.
Zoals je inmiddels weet, is met de transitie de focus komen te liggen op de eigen kracht van gezinnen. Wanneer ouders hun problemen niet zelfstandig kunnen oplossen, dan heeft de gemeente een jeugdhulpplicht.
De gemeente moet onderzoeken wat er nodig is om de ouders en jeugdige te ondersteunen om het probleem op te lossen en waar nodig een voorziening in te zetten. Dit doen we zo licht als mogelijk en zo zwaar als nodig. Onderstaande piramide verbeeldt het spectrum van licht tot zwaar.
De meeste ouders kunnen zelfstandig zorgen voor een positief opvoed- en opgroeiklimaat. Er is dan geen jeugdhulp nodig. Wel maken ouders natuurlijk gebruik van hun sociale omgeving en van algemene basisvoorzieningen die hen ondersteunen bij de opvoeding.
Hoe sterker de basis, hoe minder er opgeschaald hoeft te worden naar boven. Preventie en algemene voorzieningen horen in deze laag thuis. Een voorbeeld hiervan is het consultatiebureau of voorlichting op scholen over opvoeden.
Een kleinere groep, de tweede laag in de piramide, heeft hulp nodig in de vorm van lichte opvoedondersteuning. Vaak gaat dit om een laagdrempelige voorziening waar ouder(s) en hun jeugdige op eigen initiatief gebruik van kunnen maken.
Deze voorzieningen zijn vaak vrij toegankelijk en worden door de gemeente gefaciliteerd. Een voorbeeld is jeugdmaatschappelijk werk (soms binnen het jeugdteam van de gemeente uitgevoerd) of schoolmaatschappelijk werk.
Een nog kleinere groep heeft toegang tot hulp en ondersteuning nodig, omdat het niet lukt om op eigen kracht, met hulp van het sociale netwerk of met algemene voorziening het probleem op te lossen.
In deze gevallen spreken we over specialistische jeugdhulp of een tweedelijns voorziening en gemeenten hebben in deze gevallen een jeugdhulpplicht. Dit betekent dat zij een voorziening op het gebied van jeugdhulp moeten inzetten. De gemeente geeft dan een beschikking af voor jeugdhulp. In module 3 gaan we hier dieper op in.
Tot slot is er nog de zware jeugdhulp. Bij een kleine groep jeugdigen is er sprake van ernstige problematiek. Hier is sprake van wanneer het ouders niet lukt hun kinderen op een veilige manier op te voeden en op te laten groeien. De ontwikkeling of veiligheid van het kind komt dan in gevaar.
Drang en dwang horen hier thuis. Drang valt binnen het vrijwillig kader. Dit houdt in dat ouders vrijwillig hulp ontvangen, maar dat hier voorwaarden en consequenties aan vastzitten. Als ouders bijvoorbeeld besluiten te stoppen met de hulp, dan is een consequentie dat er een onderzoek bij de raad voor de kinderbescherming wordt gestart.
Bij dwang komt de kinderrechter eraan te pas en wordt hulp opgelegd door de rechter. Dit noemen we het gedwongen kader. Het gaat dan om de inzet van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Wat een maatregel inhoudt, wordt in module 3 nog verder besproken.
Check, dubbelcheck
Ik heb een beeld bij de vier lagen die in de interventiepiramide gebruikt worden.
Binnen elke laag kan ik een voorbeeld noemen van een (algemene) voorziening.
Ik weet wat de term lichte opvoedondersteuning betekent.
Het is tijd voor een ontspannende energizer. Deze energizer heet ‘Zen concentratie’. Ga met je hoofd op je armen op de tafel liggen. Sluit je ogen. Probeer in 3 minuten zoveel mogelijk geluiden waar te nemen. Probeer ook geluiden te horen die verder weg zijn. Schrijf na 3 minuten zoveel mogelijk dingen op die je hebt gehoord.
Gemeenten hebben vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) de verantwoordelijkheid om inwoners te ondersteunen zo lang mogelijk thuis te kunnen wonen, deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer en zo zelfredzaam mogelijk te zijn. De Wmo focust daarbij met name op zorg en ondersteuning bij alle leefgebieden waarop dit nodig is als gevolg van een lichamelijke of verstandelijke beperking, of psychische problematiek. Als een inwoner door beperkingen ook moeite heeft om mee te doen op de arbeidsmarkt kan de hulp vanuit de Wmo en de Participatiewet elkaar overlappen. In zo’n geval is het raadzaam dat medewerkers vanuit de Wmo en medewerkers vanuit de Participatiewet over de casus met elkaar in contact treden, de casus vanuit elkaars perspectief benaderen, elkaar op de hoogte houden en elkaar aanvullen. Op die manier wordt er op integrale basis maatwerk geleverd en kan de inwoner sneller op meer leefgebieden naar vermogen participeren.
De Jeugdwet regelt de zorg en ondersteuning aan jeugdigen en hun ouders bij opgroei- en opvoedproblematiek. Het doel van de Jeugdwet is om een gezond opgroei- en opvoedklimaat voor jeugdigen te ondersteunen. Hierbij wordt zoveel als mogelijk uitgegaan van de eigen kracht en het eigen netwerk van de jeugdige en zijn of haar ouders.
De Jeugdwet en de Participatiewet overlappen elkaar en vullen elkaar aan wanneer er jeugdhulp is in een gezin waar ook re-integratie en/of een bijstandsuitkering in het kader van de Participatiewet wordt ingezet. Ook bestaat er overlap en aanvulling op het moment dat jongeren die onder de Jeugdwet vallen hun intrede maken op de arbeidsmarkt en/of een bijstandsuitkering nodig hebben.
Maar ook de aansluiting tussen onderwijs en bijstand vraagt om samenwerking. Dat geldt vooral voor vroegtijdige schoolverlaters zonder startkwalificatie en voor jongeren die vanaf het voortgezet speciaal onderwijs (vso) of het praktijkonderwijs (po) naar werk moeten worden begeleid.
Integrale aanpak
Samenwerking en afstemming, zodat inwoners niet tussen wal en schip vallen, is noodzakelijk. Iedereen heeft vanuit het eigen vakgebied een eigen kijk op een situatie. Het leren spreken van dezelfde taal, vanuit het perspectief en belang van de inwoner en zijn gezinssysteem, is een kunst die geleerd moet worden. We noemen dit ook wel: een integrale aanpak.
Binnen een integrale aanpak worden casussen bekeken vanuit het sociaal domein als geheel. Dat wil zeggen: zowel vanuit de Wmo, de Jeugdwet alsook vanuit de Participatiewet. Waar nodig worden jeugdhulp en onderwijs, zorg en ondersteuning, en werk en inkomen betrokken bij het opstellen van een plan van aanpak. Volgens de integrale aanpak wordt bij een hulpvraag van een inwoner gekeken naar het functioneren op alle relevante leefgebieden en hun onderlinge interacties. Een belangrijk principe hierbij is één huishouden, één plan en één regisseur. Dit om te voorkomen dat hulp vanuit verschillende wetten elkaar tegenspreekt of niet goed op elkaar aansluit.
Integraal werken kan voor iedere inwoner bijdragen, maar in het bijzonder voor huishoudens die te maken hebben met meervoudige problematiek. Een (nieuwe) wet om deze integrale hulp en afstemming beter te organiseren is de Wet aanpak meervoudige problematiek sociaal domein (Wams). Een belangrijke drempel om integraal te werken is dat er onvoldoende juridische basis is voor het verzamelen en onderling delen van gegevens van inwoners tussen verschillende organisaties en disciplines binnen het sociaal domein (Participatiewet, Wmo, Jeugdwet, Wet gemeentelijke schuldhulpverlening). Inwoners moeten hierdoor vaak onnodig keer op keer dezelfde gegevens overleggen. De Wams moet ervoor zorgen dat organisaties en disciplines eenvoudiger gegevens kunnen verzamelen en delen met elkaar.
Maar ondanks de behoefte aan een juridisch kader, is er ook kritiek vanuit het sociaal domein op de Wams. De Wams schrijft niet alleen voor dát, maar ook hóe bepaalde aspecten van de verzameling en uitwisseling van gegevens eruit moet komen te zien. Dat gaat natuurlijk een beetje in tegen het idee van een decentralisatie, waarbij gemeenten eigenlijk zelf moeten kunnen bepalen hoe zij hun integrale aanpak willen vormgeven. In september 2023 is de Wams controversieel verklaard. Het gevolg hiervan is dat de verwachte inwerkingtreding is uitgesteld tot 1 juli 2024. Of deze wet werkelijk gaat bijdragen aan het makkelijker en meer integraal samenwerken bij gezinnen met meervoudige problematiek? We zullen zien!
Check, dubbelcheck
Ik weet nu dat er een gedeeld belang en overlap zit tussen de Participatiewet, de Jeugdwet en de Wmo.
Ik snap nu ook dat sommige situaties alleen op te lossen zijn, wanneer de onderlinge samenhang tussen problemen wordt gezien en de hulp die wordt ingezet op elkaar is afgestemd.
Voor een deel van de bijstandsgerechtigden is betaalde arbeid niet (meteen) haalbaar. Voor deze mensen zijn er vanuit de gemeente trajecten beschikbaar om ze te begeleiden richting betaalde arbeid. Voor werkgevers zijn er een aantal financiële en praktische ondersteuningsmaatregelen, waar zij gebruik van kunnen maken, wanneer ze iemand die behoort tot de doelgroep Banenafspraak, in dienst nemen.
Loonkostensubsidie: Dit is een tegemoetkoming voor werkgevers die mensen met een arbeidsbeperking in dienst hebben. Hierbij compenseert de gemeente het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de loonwaarde van de werknemer. De werkgever ontvangt de subsidie.
Lage inkomensvoordeel (LIV): Dit is een jaarlijkse tegemoetkoming voor werkgevers die werknemers in dienst hebben met een laag loon. Het LIV moet het voor werkgevers aantrekkelijker maken om (kwetsbare) mensen met een laag loon in dienst te nemen, zoals ouderen en mensen met een arbeidsbeperking. Waardoor de kans op werk voor lage-loon- werknemers kan toenemen.
No-riskpolis: Hierbij bezit de werkgever een polis met voordelen in het geval een medewerker uitvalt die ziek is of arbeidsbeperking heeft. Een van de voordelen is dat de werkgever geen hogere premie hoeft te betalen als de werknemer tot de WGA (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten) gaat behoren.
Job coaching: Een interne of externe jobcoach geeft begeleiding tijdens het werk. De inzet van de jobcoach is erop gericht ervoor te zorgen dat de werknemer steun en begeleiding heeft tijdens het inwerken op de functie.
Aanpassing aan de werkplek: De werkgever krijgt een vergoeding als een werknemer aanpassingen op de werkplek nodig heeft in verband met ziekte of een arbeidsbeperking. Deze vergoeding is aan te vragen bij het UWV. Er kan gedacht worden aan brailleleesregels op computers maar ook aan aangepaste werktijden voor de werknemer.
Beschut werk: Inwoners die vanwege een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking niet op een reguliere werkplek kunnen werken, hebben meer begeleiding en werkplekaanpassingen nodig dan van een reguliere werkgever mag worden verwacht. Voor deze inwoners zijn beschutte werkplekken ontwikkeld.
Leer-werktraject: Dit is een traject waarbij iemand een opleiding volgt en tegelijkertijd werkt. Gemeenten vullen dit instrument zelf in waardoor er verschillen tussen gemeenten kunnenontstaan.
Check, dubbelcheck
De gemeente verschillende instrumenten in kan zetten om het aantrekkelijker te maken om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen.
Wanneer iemand structureel (voor minstens 6 maanden) niet in staat is zonder ondersteuning minimaal 80% van het wettelijk minimumloon te verdienen, spreken we van mensen met een arbeidsbeperking.
Voor mensen met een arbeidsbeperking is het lastig participeren op de arbeidsmarkt. Het Rijk heeft gemeenten de opdracht gegeven om de participatie op de arbeidsmarkt voor mensen met een arbeidsbeperking te bevorderen. Zo hebben werkgevers en de overheid afgesproken (Banenafspraak) om mensen met een arbeidsbeperking zoveel mogelijk aan regulier werk te helpen. Deze afspraken zijn hieronder weergegeven in een overzicht.
Het uitgangspunt is dat wanneer een vervolgstap niet lukt, een persoon terug kan naar een vorige stap en niet tussen wal en schip komt te vallen. De groep mensen met een arbeidsbeperking worden opgenomen in een Doelgroepregister. Daarin kunnen werkgevers zien of ze aanspraak kunnen maken op tegemoetkomingen en ondersteuning bij het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking. Jongeren met een diploma Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO) of Praktijkonderwijs worden automatisch opgenomen in het Doelgroepregister. Jongeren met alleen een Entree-opleiding kunnen op verzoek worden opgenomen in het Doelgroepregister De overige mensen die behoren tot de doelgroep mogen zelf of via de gemeente het UWV vragen om toelating. Daarvoor zal eerst een Aanvraag Beoordeling Arbeidsvermogen (ABA) moeten worden ingediend bij het UWV.
Check, dubbelcheck
Mensen met een arbeidsbeperking geregistreerd staan in een Doelgroepenregister dat wordt bijgehouden door het UWV.
Naast de inlichtingenplicht die we zojuist hebben besproken zijn er voor bijstandsgerechtigden ook verplichtingen rondom werk.
Belanghebbenden zijn overeenkomstig artikel 9 van de Participatiewet vanaf de meldingsdatum (dat zij hulp nodig hebben op het gebied van inkomen en/of werk) verplicht:
Lid 1a: Om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden. Dit geldt ook als het werk in een andere woonplaats is dan waar belanghebbende woont. Er wordt een maximum reistijd van 3 uur per dag gehanteerd.
Lid 1b: Om gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden voorziening. Dit is bijvoorbeeld sociale activering gericht op arbeidsinschakeling. Ook moet een belanghebbende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en als dit van toepassing is, meewerken aan een plan van aanpak. Belanghebbenden kunnen verplicht worden trainingen te volgen om de kans te vergroten dat zij een baan vinden.
Lid 1c: Om naar vermogen door de gemeente opgedragen vrijwilligerswerk te doen. Hieronder verstaan we het verrichten van werkzaamheden die maatschappelijk nuttig zijn.
Als bijstandsgerechtigden deze verplichtingen niet nakomen worden zij gekort op hun uitkering. Hoe vaker zij deze verplichtingen niet nakomen, hoe vaker zij worden gekort op hun uitkering. In sommige gevallen wordt de bijstandsuitkering zelfs voor 100% gekort, wat betekent dat er weliswaar recht is op een uitkering, maar dat door de maatregel het recht niet uitmondt in een betaling.
Check, dubbelcheck
Het ontvangen van een uitkering niet vrijblijvend is.
Wanneer ik niet meewerk en mijn best doe om aan het werk te kunnen gaan, dat de gemeente dan mijn uitkering kan en mag korten.
We gebruiken cookies voor een goede werking van onze website. Met het plaatsen van deze cookies verzamelen we geen persoonsgegevens! Voor meer informatie bekijk ons cookiebeleid.AkkoordCookiebeleid