Zorg in natura (ZIN) was in 2018 (en is nog steeds) met 95% verreweg de meest voorkomende financieringsvorm voor de jeugdwet volgens het CBS. Bij deze vorm wordt de jeugdhulp door de gemeente ingekocht. De gemeente heeft vooraf afspraken gemaakt met de zorgaanbieders. Dit noemen we de inkoopvoorwaarden. De gemeente stelt hierin vast:
Voor welk tarief een aanbieder hulp mag leveren.
Aan welke kwaliteitseisen de aanbieder moet voldoen. Bijvoorbeeld wanneer een regiebehandelaar nodig is, hoeveel kinderen maximaal in een groep voor dagbehandeling mogen zitten of wat het opleidingsniveau van de hulpverlener moet zijn voor specifieke vormen van hulp.
Welke bijzondere voorwaarden er zijn. Zoals welke hulp wel of niet samen geboden kan worden. Of reistijd of administratietijd wel of niet inbegrepen is. Hoe lang een bepaalde vorm van hulp geleverd mag worden of wat het maximaal aantal uren per week is voor een hulpvorm.
Administratieve voorwaarden. Zoals dat de aanbieder tijdig declareert en cijfers aanlevert als de gemeente daarom vraagt.
Voor hulp kan het gezin alleen uit de gecontracteerde aanbieders kiezen. Dit kun je zien als een beperking voor ouders, zij hebben namelijk maar een beperkt aanbod om uit te kiezen. Hoe beperkt verschilt erg per gemeente en inkoopstrategie, maar dat is weer een heel ander verhaal. Wat goed is om te weten is dat de gemeente de wettelijke taak heeft om een passend zorglandschap te creëren. De gemeente is dus verantwoordelijk om met aanbieders te zorgen dat voor iedere zorgvraag in principe een passend aanbod is.
Daarnaast scheelt het heel veel rompslomp. Je krijgt als ouder niet te maken met stapels administratie en hoeft ook niet zelf de facturen in te dienen. Alle administratieve rompslomp wordt door de aanbieder en de gemeente aan de achterkant geregeld voor de inwoner.
Opdracht: Alle gemeentes hebben voor hun jeugdprofessionals een overzicht van welke aanbieders zij hebben gecontracteerd voor welke hulp. Zoek voor jouw gemeente uit waar je dit overzicht kunt vinden en neem een kijkje naar de gecontracteerde aanbieders.
Vind je het aanbod divers? Mis je bepaalde belangrijke aanbieders voor bepaalde hulp?
Als er aanbod mist dan kunnen daar allerlei redenen voor zijn. Sommige aanbieders willen niet gecontracteerd worden. Sommige aanbieders voldoen niet aan de inkoopvoorwaarden en zijn geweigerd. Soms is er onvoldoende aanbod en moet de gemeente erop sturen dat meer aanbieders die vorm van hulp gaan leveren (bijvoorbeeld bij pleegzorg en gezinshuizen) of soms ontstaan nieuwe zorgbehoeften waar nog aanbod voor opgezet moet worden (er is nu bijvoorbeeld meer vraag naar ondersteuning bij genderdysforie of hoogbegaafdheid dan 15 jaar geleden, omdat het toen simpelweg minder bekend was). De signalen die jij in de praktijk opmerkt zijn super belangrijk! Dus geef het altijd door als je ziet dat er gaten in het zorgaanbod zijn.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat ZIN betekent en hoe dit gefinancierd wordt.
Nu je een beeld hebt bij de verschillende vormen van jeugdhulp, gaan we kijken hoe die hulp gefinancierd wordt. Er zijn vier financieringsvormen mogelijk:
Zorg in natura (ZIN)
Persoonsgebonden budget (PGB)
Landelijk transitiearrangement (LTA)
Maatwerkovereenkomst
We gaan ze hierna één voor één behandelen. Waar we het niet over gaan hebben is een eigen bijdrage. Die bestaat in tegenstelling tot de Wmo, Zvw en WLz namelijk niet in de Jeugdwet. De regering heeft in het recent verschenen coalitieakkoord wel voorgenomen om de mogelijkheid hiervan te onderzoeken. Dus wie weet wordt deze module in de toekomst nog uitgebreid 😉.
Bij een crisis zijn er acute problemen binnen een gezin. Er is een ernstige verstoring van het alledaagse functioneren van een individu of gezinssysteem. Een jeugdige kan bijvoorbeeld een gevaar voor zichzelf zijn of anderen, of is door toedoen van een ander in gevaar. Als er een melding binnenkomt van een crisis is het van belang dat de hulpverlener direct in actie komt. De hulpverlener moet in geval van een crisis binnen 2 uur bij het gezin aanwezig zijn en direct ingrijpen. Hierbij kan de hulpverlener besluiten dat hulpverlening thuis voldoende is om de crisis op te lossen, of dat een crisisplaatsing nodig is.
Hulpverlening thuis
Deze hulp start zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 2 dagen na de melding. Crisishulp thuis leert het gezin hoe het beter met elkaar om kan gaan en helpt met praktische problemen. De maximale duur van crisishulp thuis is 4 weken, daarna wordt naar het vervolg gekeken of er nog andere hulp nodig is. Een voorbeeld van crisishulpverlening thuis is Ambulante Spoedhulp. Ambulante spoedhulp is een kortdurende, intensieve hulpvorm die gezinnen onder andere helpt bij het verkennen en ordenen van de problematiek, het bieden van structuur en veiligheid, het activeren van het sociaal netwerk en het herstellen van de regie in het gezin. Hierbij wordt ook gekeken naar eventuele aanvullende hulpverlening.
Crisisplaatsing
Bij een crisisplaatsing wordt de jeugdige (tijdelijk) ergens anders ondergebracht. Bijvoorbeeld binnen het eigen netwerk of bij een pleeggezin of gezinshuis. Qua plaatsing lijkt crisisplaatsing op de reguliere procedure van verblijf. Het grootste verschil met reguliere plaatsing is de snelheid waarmee het in een crisissituatie gebeurt. Een crisisplaatsing gaat niet alleen om de jeugdige uit de crisissituatie op dat moment te halen, maar is bedoeld om de veiligheid ook voor de lange termijn te herstellen en de ontwikkeling van de jeugdige (weer) op gang te brengen.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat crisishulp is en welke vormen het kan hebben.
Het uitgangspunt bij jeugdhulp is om hulp zoveel mogelijk binnen een gezinssetting te organiseren. Als de situatie dit niet toestaat kan de jeugdige worden opgenomen in een instelling. Opname in een instelling kan vanwege verschillende problemen. Je kunt bijvoorbeeld denken aan:
Emotionele problemen of gedragsproblemen
Lichamelijke klachten, of zichzelf slecht kunnen verzorgen
Leerproblemen en aandachtsproblemen
Slechte relatie met ouders
Problemen op school of met werk
Moeilijkheden bij het opbouwen van een sociaal netwerk
Psychische problemen
Een opstapeling van problemen.
Wanneer een jeugdige vrijwillig in een instelling verblijft gebeurt dit in een open groep. De jeugdige is dan vrij om het instellingsterrein te verlaten voor school of de beoefening van sport of hobby’s. Bij gedwongen verblijf (ook wel gesloten jeugdhulp) is de groep besloten. De jeugdige mag dan alleen met toestemming of onder begeleiding van het terrein. Gesloten jeugdhulp is een ingrijpende maatregel en wordt niet zomaar ingezet. Over de redenen voor de inzet van- en de manier waarop gesloten verblijf wordt ingezet hebben we het gehad in module 5 van deze training. Ga gerust nog even terug om je geheugen op te frissen.
Het doel van jeugdhulp met verblijf is om de jeugdige waar mogelijk weer thuis te laten wonen. Dit kan bijvoorbeeld door de problemen van de jeugdige te verminderen, de thuissituatie te stabiliseren of de opvoedmogelijkheden van de ouders te verbeteren.
Check, dubbelcheck
Ik weet wat op wat voor gronden een jeugdige binnen een instelling kan verblijven.
Respijtzorg vanuit de Jeugdwet is een lichte vorm van hulp en is ervoor bedoeld om ouders te ontlasten, zodat zij hun rol als opvoeder kunnen blijven vervullen. Het is bedoeld ter voorkoming van uithuisplaatsing. De gemeente is verantwoordelijk voor respijtzorg, dit is vastgelegd in artikel 2.3, lid 3 Jeugdwet. Hierin staat dat het college voorzieningen moet treffen die de ouders in staat stellen hun rol als verzorgers en opvoeders te blijven vervullen. Het is bedoeld voor ouders van jeugdigen onder de 18 jaar oud die een zware wissel trekken op het gezin. Bijvoorbeeld omdat zij boven gebruikelijk toezicht nodig hebben en begeleiding, persoonlijke verzorging of verpleging ontvangen. Pleegouders komen niet in aanmerking voor respijtzorg. Als het om respijtzorg vanuit de Jeugdwet gaat, dan gaat het met name om logeeropvang.
Logeeropvang
De gemeente is verantwoordelijk voor logeeropvang. Bij logeeropvang logeert een jeugdige in een logeerhuis. Hier nemen hulpverleners de zorg over de jeugdige tijdelijk over. Logeeropvang is vaak in het weekend of tijdens vakanties, maar kan ook doordeweeks plaatsvinden. Het is altijd in (kleinschalig) groepsverband. Er zijn verschillende soorten logeerhuizen, zoals:
Logeerhuizen voor jongeren met een lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke beperking
Logeerhuizen voor kinderen met ADHD en/of autisme. Hier is een duidelijke structuur aanwezig voor de jeugdigen.
Het is voor gemeenten en aanbieders lastig om logeeropvang goed te kunnen organiseren. Hoewel logeeropvang een uitkomst biedt voor het ontlasten van het gezinssysteem, is het de vraag of het soms niet te snel wordt ingezet. Zo kan het bijvoorbeeld ingezet worden op het moment dat een gezin het wat zwaar heeft, zonder het gezin te leren hiermee om te gaan. Logeeropvang biedt dan tijdelijk een oplossing, maar geen duurzame oplossing.
Pleegzorg is een intensieve vorm van jeugdhulp waarbij een kind (tijdelijk) in een ander gezin woont (het pleeggezin). Dit kan voor een kortere of langere periode zijn. Het doel van pleegzorg is om een kind veilig op te laten groeien in een situatie zo dicht mogelijk bij een gezinssituatie. Ook blijven de ouders zoveel mogelijk betrokken. Zoals je je vast nog herinnert uit module 1 is pleegzorg tot 21 jaar mogelijk. Wel is het zo dat pleegzorg vanaf het 18e jaar vrijwillig is.
Vrijwillig en gedwongen kader
Ouders kunnen er zelf voor kiezen om in overleg met hulverlening hun kind in pleegzorg te plaatsen. In dit geval is er sprake van pleegzorg in het vrijwillig kader. Voor vrijwillige plaatsing kan bijvoorbeeld gekozen worden om de ouders tijdelijk te ontlasten. In een dergelijke situatie komt er geen rechter aan te pas en kent de gemeente vrijwillige pleegzorg toe in een besluit. Van pleegzorg in het gedwongen kader is sprake na een ondertoezichtstelling (OTS) of voogdij. Zoals je je uit module 5 misschien nog herinnert is hier een besluit van de kinderrechter voor nodig.
Informele en formele pleegzorg
De meest laagdrempelige vorm van pleegzorg is wanneer de jeugdige tijdelijk bij familie of vrienden verblijft. De gemeente geeft hiervoor geen jeugdhulpbesluit af en er is geen pleegzorgcontract. De ouders waar de jeugdige verblijft, worden wel aangemerkt als pleegouders. Maar omdat er geen pleegzorgcontract is, krijgen zij geen pleegzorgbegeleiding of pleegzorgvergoeding vanuit de jeugdwet.
Formele pleegzorg is vastgelegd in artikel 5 Jeugdwet. De eerste stap in het proces is om te zoeken naar het meest passende gezin. Dit wordt door de pleegzorgaanbieder gedaan. Pleegouders moeten aan de volgende voorwaarden voldoen. (art. 5.1, lid 1 Jeugdwet):
21 jaar of ouder zijn
Zelf niet onder toezicht van een pleegouder staan
Het voorbereidings- en selectietraject goed afgerond hebben
Beschikken over een verklaring van geen bezwaar (deze wordt gegeven door de Raad voor de Kinderbescherming)
Bij formele pleegzorg sluiten de pleegouders een contract met de pleegzorgaanbieder. Hierin zijn bijvoorbeeld afspraken vastgelegd over de begeleiding aan de jeugdige, de pleegouders en de ouders. Pleegouders die een contract hebben met een pleegzorgaanbieder hebben recht op een pleegzorgvergoeding en een vergoeding voor bijzondere kosten.
Informele pleegzorg kan omgezet worden in formele pleegzorg, maar dan moet de pleegouder binnen 13 weken na afsluiten van het pleegzorgcontract aan de voorwaarden zoals hierboven beschreven voldoen (art. 5.1, lid 3 Jeugdwet).
Deeltijdpleegzorg
Pleegzorg kan ook deeltijd ingezet worden. De jeugdige gaat dan een aantal dagen of dagdelen naar een pleeggezin. Dit kan worden ingezet om uithuisplaatsing te voorkomen. Deeltijdpleegzorg kan inhouden:
Een aantal uren/dagdelen per week
Meerdere dagen per week
Eén of meer weekenden per maand
Een paar dagen of weken in vakanties
Er is sprake van voltijdpleegzorg als de jeugdige iedere dag in het pleeggezin verblijft.
Gezinshuizen
Een gezinshuis is een kleinschalige setting (met maximaal 6 kinderen), waarin zowel lang- als kortdurend voor jeugdigen gezorgd kan worden. Gezinshuizen zijn bedoeld voor jeugdigen die (tijdelijk) niet thuis kunnen wonen en daarnaast te zware problematiek hebben om in een pleeggezin terecht te kunnen. Als een jeugdige naar een gezinshuis gaat, dan komt hij/zij (tijdelijk) in een gezin te wonen, waarin ten minste één van de ouders een professional is, die ervaring heeft met kinderen met zware en ingewikkelde problematiek. De gezinsouders zelf krijgen, net als bij formele pleegzorg, begeleiding van een hulpverlener.
Vanaf 1 februari 2020 is verblijf in gezinshuizen mogelijk voor jeugdigen tot 21 jaar, dit is vastgelegd in een bestuurlijke regeling tussen VWS, VNG, Jeugdzorg Nederland, Gezinshuis.com en Driestroom. Hiervoor was dit tot 18 jaar.
Check, dubbelcheck
Ik weet vanuit welke kaders pleegzorg of een gezinshuis ingezet kan worden.
Ik weet aan welke voorwaarden pleegouders moeten voldoen.
En dan nu de residentiële zorg. Jeugdhulp kan ook geboden worden in de vorm van verblijf buiten de eigen gezinssituatie. Deze zogenaamde residentiele jeugdzorg is in de meeste gevallen zwaarder van aard dan de ambulante tegenhangers. Deze zorg kan komen in de volgende vormen:
Gesloten jeugdhulp
Pleegzorg en gezinshuis
Verblijf in instelling
Medisch kinderdagverblijf
Begeleid wonen/kamertraining
In het kader van zo licht waar mogelijk zo zwaar als nodig, zal residentiele jeugdzorg pas worden ingezet wanneer ambulante zorg niet toereikend blijkt.
Check, dubbelcheck
Ik weet welke vormen van residentiële zorg er zijn.
In de Jeugdwet is geregeld dat jeugdigen ook op de jeugdhulp locatie moeten kunnen komen. Wanneer zij op grond van medische redenen of zelfredzaamheid niet in staat zijn om zelfstandig naar de locatie voor jeugdhulp te reizen, dan moet de gemeente dit organiseren. Dit is geregeld in art.2.3 lid 2 van de Jeugdwet.
Een handig ezelsbruggetje is dat ‘de wet’ waar het vervoer naartoe gaat in principe verantwoordelijk is:
Vervoer naar jeugdhulp -> Jeugdwet
Vervoer naar ziekenhuis -> Zorgverzekeringswet
Vervoer naar school -> Leerlingenvervoer
Vormen van vervoer
Vervoer kan breed geïnterpreteerd worden. Dit omvat bijvoorbeeld:
Taxibusje van speciaal onderwijs, naar locatie voor dagbesteding voor jeugdhulp. Vaak zijn er aanbieders die een groepje kinderen ophalen. De aanbieder regelt dit dan en de gemeente koopt dit bij de aanbieder in middels Zorg in Natura (ZIN).
Vergoeding van een OV kaart als het kind zelfstandig kan reizen, maar het gezin de kosten hiervoor niet kan dragen.
Vergoeding voor benzine aan ouders om hun kind naar het medisch kinderdagverblijf te vervoeren. Ouders zijn in dit geval financieel onvoldoende zelfredzaam om dit te kunnen bekostigen. Met de vergoeding kunnen zij dit wel doen (en dit voorkomt dat er een taxi voor het kind ingezet moet worden).
Een onkostenvergoeding kan ook aan derden worden betaald. Soms wil een tante of buurman die wel een auto heeft best helpen om een jeugdige te vervoeren, maar niet de kosten voor het vervoer dragen.
Er wordt begeleiding ingezet om een kind zelfstandig te leren reizen met bijvoorbeeld fiets of OV naar de jeugdhulp locatie. Dit wordt soms ook vanuit het vrijwillig kader georganiseerd door bijvoorbeeld MEE of de vrijwilligersorganisatie in de gemeente.
Soms moet individueel taxivervoer ingezet worden. Dit kan zijn als ouders bijvoorbeeld geen vervoer hebben, overbelast zijn en niet in staat om hun kind te begeleiden. Taxivervoer is duur (soms duurder dan de jeugdhulp zelf) en is daarom echt een laatste optie.
Soms moet je creatieve oplossingen bedenken. Zo wordt er soms snel individueel taxivervoer ingezet als een kind gedragsproblemen heeft in de taxibus. Terwijl je ook kunt kijken of bijvoorbeeld een ouder of andere begeleider mee kan in de bus om de jeugdige hierin te begeleiden. Of als ouders bijvoorbeeld wel heen kunnen rijden, maar niet kunnen ophalen dan kun je ook half om half vervoer inzetten.
Onderzoek naar vervoer
Een aanvraag voor vervoer moet je eigenlijk exact hetzelfde behandelen als een aanvraag voor Jeugdhulp.
Je onderzoekt:
Wat is de hulpvraag?
Welke problemen spelen er?
Welke hulp in aard en omvang is nodig?
Wat kan opgelost worden vanuit eigen kracht, voorliggende en/of andere voorzieningen?
Bepaal of er een voorziening op grond van de Jeugdwet getroffen moet worden.
Hieronder een uitgewerkt voorbeeld van een vervoersvraag:
De hulpvraag: Er is een hulpvraag voor vervoer van en naar de jeugdhulplocatie voor 4 dagen in de week.
De problemen in kaart: Ouder(s) beschikken over een auto en zijn 3 van de 4 dagen beschikbaar en in staat zijn om hun kind te brengen. Echter leidt dit tot financiële problemen. De jeugdige is 14 jaar en kan in principe zelfstandig reizen, maar is daartoe op dit moment onvoldoende zelfredzaam. Dit zou aangeleerd kunnen worden. Ouders zijn zelf beschikbaar en in staat om hun kind te begeleiden, maar zijn onvoldoende financieel zelfredzaam om de kosten voor de OV kaart voor zichzelf en de jeugdige te bekostigen.
Wat is nodig: Er is 4 dagen in de week vervoer nodig om op de jeugdhulp locatie te arriveren. Dit kan in de vorm van begeleiding en/of financiële ondersteuning.
Wat kan voorliggend opgelost worden: De jeugdige kan aangeleerd worden om zelfstandig te reizen met het OV. De jeugdige is aangemeld bij MEE om dit met behulp van een vrijwilliger te leren. Zelfstandig vervoer middels OV zal langzaam opgestart en uitgebreid worden zodat de jeugdige hieraan kan wennen, met als doel dat de jeugdige binnen 6 maanden zelfstandig met het OV kan reizen. Ouders brengen in eerste instantie de jeugdige zelf met de auto. De dag dat ouders niet beschikbaar zijn om het vervoer te organiseren is een buurvrouw bereid gevonden om te rijden.
Is jeugdhulp nodig? De ouders zijn met behulp van netwerk en inzet van MEE in staat en beschikbaar om de jeugdige te vervoeren van en naar de jeugdhulp locatie en de zelfredzaamheid van de jeugdige te vergroten. Dit heeft wel tot gevolg dat er financiële problemen ontstaan. Er is dus onvoldoende (financiële) eigen kracht. Voor dat deel wordt jeugdhulp ingezet om deze belemmering op te heffen. Dit gebeurt middels een onkostenvergoeding voor benzine voor ouders en buurvrouw gedurende maximaal 6 maanden. Daarnaast een onkostenvergoeding voor de OV kaart voor het betreffende traject.
Opdracht:
En herken je in bovenstaande voorbeeld ook de vragen die je moet beantwoorden rondom eigen kracht?
a. Is de ouders in staat om de hulp te bieden? b. Is de ouder beschikbaar om de hulp te bieden? c. Leidt het bieden van de hulp niet tot overbelasting? d. Leidt het bieden van de hulp niet tot financiële problemen?
Lastige situaties
Het vervoer is alleen bedoeld voor de jeugdige. Stel ouders willen hun kind in een instelling of pleeggezin opzoeken, maar kunnen hun treinkaartje niet betalen, dan valt dit niet onder de Jeugdwet.
Alleen ritten waarbij de jeugdige aanwezig is worden vergoed. Stel ouders brengen hun kind naar de dagbesteding, dan wordt alleen de rit met kind vergoed. Willen ze tussendoor naar huis, dan kan dat niet vergoed worden vanuit de Jeugdwet. Dit heeft tot gevolg dat ouders dan dus alsnog niet in staat zijn om hun kind te brengen. Dit lossen sommige gemeenten op door een maximale vergoeding van 32 cent i.p.v. 19 cent in het beleid op te nemen.
Vervoer in crisissituaties/ tijdelijke plaatsingen. Er willen nog weleens problemen zijn rondom tijdelijke plaatsingen. Het is dan belangrijk dat een jeugdige een zo normaal mogelijk leven kan leiden. Dat ze bijvoorbeeld in het weekend naar huis kunnen. Dat ze naar hun eigen sportclub kunnen blijven gaan en vrienden kunnen zien. Dit valt een beetje overal tussenin. In eerste instantie blijven ouders verantwoordelijk. In dit soort zaken is het belangrijk om goed naar het belang van de jeugdigen te blijven kijken en te motiveren waarom wel/niet een uitzondering wordt gemaakt.
e
Vervoer gericht op participatie. Het kan belangrijk zijn om vervoer te regelen om simpelweg mee te kunnen doen. Denk hierbij aan vervoer naar de supermarkt, een sportclub of sociale contacten. Dit valt wettelijk gezien onder de Wmo. Maar je kunt je voorstellen dat de Wmo niet zomaar de ritjes naar de voetbalclub vergoedt. Mocht je zo’n situatie hebben, overleg dan eerst met je Wmo collega wat de mogelijkheden zijn.
Jeugdhulp i.p.v. onderwijs. Een veelvoorkomende situatie is dat een jeugdige geen onderwijs meer volgt en in plaats daarvan dagbesteding ontvangt. Er is dan geen recht meer op leerlingenvervoer en vanuit de Jeugdwet zijn de regels rondom vervoer heel anders waardoor recht op vervoer vervalt. Je kunt je voorstellen dat dit voor ouders lastig te begrijpen is. Sommige gemeenten maken hier in het beleid een uitzondering voor.
Buitengebieden. Je ziet een groot verschil tussen vervoersaanvragen in buitengebieden of stedelijke gebieden. In de stad wordt vaak veel vanuit de aanbieder georganiseerd en zijn voorzieningen dichtbij. In buitengebieden zijn voorzieningen over een veel groter gebied uitgesmeerd. Vooral de afstand, reistijd, gebrek aan OV en gebrek aan collectief vervoer zorgen er dan voor dat er veel individuele vervoersvragen ontstaan.
Filosofie momentje: De meeste vervoersvragen zijn eenvoudig. Maar kijk eens naar onderstaande casus. Wat zou jij als jeugdprofessional doen in deze situatie?
Een kind is uit veiligheidsredenen tijdelijk bij familie geplaatst maar heeft toetsweek. Zij kan niet op eigen gelegenheid of vanuit het netwerk naar school gebracht worden. School kan regelen dat ze al haar toetsen in twee dagen kan maken, zodat ze in ieder geval het schooljaar kan halen. Er moet alleen geregeld worden dat het kind daar komt.
a. Leerlingenvervoer geeft aan dat de gemeente waar zij verblijft verantwoordelijk is, maar zij doen er 6 weken over om een besluit op de aanvraag te nemen. b. Wmo geeft aan dat vervoer naar school niet onder de Wmo valt en dat ze niets kunnen doen. c. Vanuit de Jeugdwet mag je geen vervoer naar school financieren, alleen naar een jeugdhulp locatie. Wettelijk gezien mag je dus ook niets inzetten.
Check, dubbelcheck
Ik weet wanneer vervoer vanuit de jeugdwet ingezet wordt.
Ik weet wat er met eigen kracht op het gebied van vervoer bedoeld wordt.
Je hebt in module 4 al gelezen over het spanningsveld tussen onderwijs en Jeugdwet. Eén van de speelvelden in dit spanningsveld is dyslexiezorg. Iemand heeft dyslexie wanneer:
het niveau van lezen en/of spelling significant ligt onder hetgeen van het kind, gegeven zijn of haar leeftijd en omstandigheden, verwacht mag worden.
de lees- en/of spellingsproblemen hardnekkig zijn. De problemen met lezen en/of spellen op woordniveau blijven bestaan, ondanks adequate remediërende instructie en begeleiding.
Verantwoordelijkheid
Scholen/Samenwerkingsverbanden zijn in principe aan zet om de basiszorg rondom dyslexie op school te organiseren. Is er sprake van Ernstige Dyslexie (ED), dan zijn gemeenten verantwoordelijk voor de diagnose en behandeling.
Dyslexiezorg vanuit de Jeugdwet wordt in principe geboden aan kinderen tussen de 7 en 12 jaar. Wanneer een jeugdige naar de middelbare school gaat is het signaleren, diagnosticeren en begeleiden de verantwoordelijkheid van de betreffende school. Samenwerkingsverbanden (bestaande uit meerdere schoolbesturen) maken afspraken over wat bij basisondersteuning hoort (bijvoorbeeld ondersteuning van leerlingen met lees- en spellingproblemen). Dit hoort iedere school aan te bieden. Ook maken deze samenwerkingsverbanden afspraken over wat bij extra ondersteuning hoort. Dit wordt bekostigd door het samenwerkingsverband.
Ernstige dyslexie (ED)
Voorheen kwam je alleen in aanmerking voor diagnose en behandeling van dyslexie als er sprake was van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED). Dit is aangepast naar Ernstige Dyslexie (ED) waardoor behandeling voor Dyslexie nu toch mogelijk is ook al is er een andere stoornis aanwezig. Of sprake is van ED wordt bepaald aan de hand van het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling. Meestal levert de school een rapport aan bij de gemeente waaruit blijkt dat alle stappen doorlopen zijn en waaruit blijkt dat sprake is van ED. De gemeente doet dan geen uitgebreid onderzoek meer.
Hulpmiddelen
Hulpmiddelen (voor dyslexie) vallen niet onder jeugdhulp. Gemeenten zijn dan ook niet verantwoordelijk voor het bieden van hulpmiddelen (denk bijvoorbeeld aan speciale software). Scholen zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van hulpmiddelen, omdat zij in het kader van passend onderwijs verantwoordelijk zijn voor het bieden van een goede onderwijsplek aan bijvoorbeeld leerlingen met dyslexie.
Verdiepingskans: Afwijkende uitspraak De rechtbank Overijssel heeft in een casus geoordeeld dat de gemeente verantwoordelijk is voor dyslexiezorg voor een jeugdige met EED die op de middelbare school zit. Deze jeugdige heeft een zeer ernstige vorm van dyslexie en kan de theorie op de middelbare school alleen begrijpen als er één-op-één begeleiding is. Volgens de rechtbank moet de gemeente haar verantwoordelijkheid nemen, omdat de jeugdige tussen verschillende regelingen valt. Ook is niet gebleken dat het college een beleid voert, waarin hulp bij dyslexie beperkt wordt tot leerlingen van de basisschool. De hele uitspraak kun je hier lezen.
Check, dubbelcheck
Ik weet wanneer een gemeente verantwoordelijk is voor dyslexiezorg.
We gebruiken cookies voor een goede werking van onze website. Met het plaatsen van deze cookies verzamelen we geen persoonsgegevens! Voor meer informatie bekijk ons cookiebeleid.AkkoordCookiebeleid