Iemand die bijstand ontvangt moet de gemeente alle wijzigingen in diens situatie melden die van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de bijstandsuitkering. Dat noemen we de inlichtingenplicht (Artikel 17 Participatiewet). Van belang is dat de inwoner uit eigen beweging deze wijzigingen doorgeeft, zodra die bekend zijn. Doet een inwoner dit niet? Dan kan dit mogelijk leiden tot een boete.
Wanneer moet je als bijstandsgerechtigde iets doorgeven? Bijvoorbeeld als je:
gaat verhuizen of tijdelijk ergens anders verblijft;
een baan hebt gevonden;
inkomen ontvangt;
naar het buitenland gaat;
gaat trouwen, samenwonen of scheiden.
De gemeente onderzoekt vervolgens of deze wijziging gevolgen heeft voor het recht op of de hoogte van de bijstandsuitkering.
Check, dubbelcheck
Ik weet nu dat bijstandsgerechtigden een wijziging in hun situatie, die gevolgen kan hebben voor het recht op of hoogte van hun bijstandsuitkering, moeten melden aan de gemeente.
Als je onder een steen hebt geleefd is het je misschien ontgaan, maar zo nu en dan hebben we ook in Nederland (direct of indirect) te maken met een crisis die van invloed is op onze economie: een economische crisis. Tijdens een economische crisis werkt een economie niet meer zoals hij zou moeten, wat vaak voor veel ellende kan zorgen. Bedrijven gaan bezuinigen, faillissementen kunnen ontstaan en werkloosheid kan toenemen. Meestal worden inwoners met een inkomen rond het sociaal minimum hard geraakt, omdat zij al een klein inkomen hebben en dus sneller niet meer rondkomen. De meest recente voorbeelden van economische crisissen die Nederland direct of indirect kent zijn onder andere:
de kredietcrisis of bankencrisis (± 2007 – 2011);
economische gevolgen van de coronapandemie (± 2020 tot heden);
economische gevolgen van de Russische invasie in Oekraïne (± 2022 tot heden).
Tijdens een periode van (economische) crisis staat de overheid haar burgers extra bij. Soms bedenken ze in Den Haag nieuwe, tijdelijke regelingen (wetten) als de bestaande, reguliere regelingen niet toereikend genoeg zijn voor de inwoners die het op dat moment nodig hebben. Hieronder gaan we dieper in op twee recente crisissen, met hun economische gevolgen en bijbehorende tijdelijke regelingen.
Economische gevolgen van de coronapandemie
Door de coronacrisis en de daaruit voortkomende maatregelen vanuit de overheid zagen veel bedrijven hun omzet dalen. Hierdoor kwamen veel ondernemers en inwoners in financiële problemen. Om hen tegemoet te komen in de nadelige financiële gevolgen, riep het Rijk verschillende coronaregelingen in het leven. Er kwamen regelingen gericht op ondernemers, maar ook regelingen voor andere gedupeerden van de coronacrisis, bijvoorbeeld voor inwoners die door de coronamaatregelen een lager inkomen hadden. Deze regelingen werden door verschillende instanties uitgevoerd zoals het UWV, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en je raad het al: de gemeenten. We lichten hieronder de coronaregelingen verder toe:
In maart 2020 trad de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) in werking. De Tozo was geënt op de Participatiewet. Hij bestond uit een uitkering voor de kosten van levensonderhoud en uit een bedrijfskapitaal voor ondernemers. De uitkering voor levensonderhoud hoeft niet te worden terugbetaald. Het bedrijfskapitaal wordt verstrekt in de vorm van een lening en is bedoeld om de (doorlopende) zakelijke lasten en benodigde investeringen mee te kunnen financieren. Deze lening moet met rente in een tijdsbestek van 5 jaar worden terugbetaald. De Tozo liep tot 1 oktober 2021.
Van maart 2021 tot oktober 2021 konden inwoners, waarbij door corona sprake was van een inkomstendaling, de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) aanvragen. De TONK was bedoeld voor inwoners die noodzakelijke kosten, zoals woonkosten, niet meer konden betalen. Er was geen overkoepelend beleid vastgelegd, wat betekende dat elke gemeente zijn eigen beleid mocht bepalen. Dit zorgde niet alleen voor verschillen tussen de gemeenten in de uitvoering van de TONK, maar ook in de hoogte van de bijdrage.
Economische gevolgen van de Russische invasie in Oekraïne
Rusland viel op 24 februari 2022 Oekraïne binnen. Nederland steunt samen met de EU en de NAVO de strijd van Oekraïne tegen Rusland. Nederland levert bijvoorbeeld wapens aan Oekraïne, legt Rusland economische sancties op en probeert minder afhankelijk te zijn van Russisch gas. Daarnaast vangt Nederland mensen uit Oekraïne op die zijn gevlucht vanwege de oorlog. Helaas hoort daarbij dat wij in Nederland steeds meer te maken krijgen met de negatieve gevolgen van deze oorlog. We hebben in Nederland vooral last van de sterk stegen prijzen op energie en voedsel. Dat merk je zelf misschien op je energierekening, als je gaat tanken of in de supermarkt. Ook in het kader van deze crisis heeft het Rijk een aantal tijdelijke, economische regelingen in het leven groepen. We lichten hieronder de belangrijkste toe:
Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB)
Op 4 maart 2022 heeft de Raad van de Europese Unie een Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) in werking laten treden voor vluchtelingen uit Oekraïne. Volgens deze RTB heeft een deel van de vluchtelingen uit Oekraïne in alle lidstaten van de EU tijdelijk recht op opvang, zorg, werk en onderwijs tot voorlopig 4 maart 2025.
Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO)
In Nederland wordt normaal gesproken de opvang van vluchtelingen geregeld door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Echter, veel Oekraïners zijn Europeanen en kunnen visumvrij reizen naar de EU sinds 2017. Daardoor hoeven zij geen asiel aan te vragen om tijdelijk legaal in Nederland te verblijven. Door een tekort aan opvangplekken en personeel bij het COA, hebben gemeenten de verantwoordelijkheid gekregen voor de tijdelijke opvang van Oekraïense ontheemden onder de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (RooO). Deze ontheemden ontvangen opvang en leefgeld van een gemeente, mogen werken, en ouders hebben recht op kinderbijslag en kindgebonden budget. Het bedrag van leefgeld onder RooO varieert afhankelijk van factoren zoals de gemeente van opvang en individuele omstandigheden. Leefgeld wordt verstrekt om te voorzien in de dagelijkse behoeften, zoals voedsel, kleding en persoonlijke verzorging. Ontheemden volgen ook re-integratieactiviteiten. De re-integratieactiviteiten variëren per gemeente en de individuele behoeften van de betrokkenen. Over het algemeen omvatten re-integratieactiviteiten ondersteuning bij het vinden van werk, taallessen, opleidingsmogelijkheden en begeleiding bij het integreren in de samenleving.
Tegemoetkoming energiekosten
Zoals eerder genoemd ervaren wij Nederlanders ook de nadelige gevolgen van de oorlog tussen Rusland en Oekraïne. Door de fors gestegen prijzen van energie en voedsel, kampen veel Nederlanders met geldzorgen. Het Rijk heeft daarom sinds 2022 een aantal maatregelen genomen om inwoners tegemoet te komen.
Zo kwam er in 2022 de eenmalige energietoeslag, waarbij gemeenten eenmalig € 1.300 konden uitkeren aan huishoudens met een laag inkomen. Gek genoeg hadden ze in Den Haag geen actieve herinnering aan de energietoeslag 2022, want in 2023 kwam voor een tweede keer een eenmalige energietoeslag. Volg jij ze nog?
Ook subsidieert het Rijk sinds 2022 het Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE). Dit privaatrechtelijke fonds is een samenwerking tussen Schuldenlab NL, de Nederlandse Schuldhulproute en een aantal energieleveranciers. Het TNE is bedoeld voor inwoners met een laag inkomen én hoge energiekosten. Inwoners die in aanmerking komen krijgen steun in de vorm van een aantal maanden korting op hun energierekening.
Check, dubbelcheck
Ik snap dat het Rijk naast bestaande, reguliere regelingen ook nieuwe, tijdelijke regelingen kan bedenken in tijden van (economische) crisis en dat die regelingen ook door gemeenten kunnen worden uitgevoerd.
Ik weet nu dat het Rijk en gemeenten zelfstandigen met een aantal maatregelen heeft geholpen om de economische gevolgen van de coronacrisis op te vangen en te verzachten.
Ik begrijp dat de TONK was bedoeld voor iedere inwoner die door de coronamaatregelen te maken had met een flinke inkomensachteruitgang.
We hebben het zojuist gehad over algemene bijstand. Daarnaast zijn er andere gemeentelijke uitkeringen waar bepaalde groepen voor in aanmerking kunnen komen. In het volgende gedeelte leggen we dit verder uit!
Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz)
Zelfstandigen kunnen ook in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering. Dit wordt geregeld in het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Deze uitkering is er speciaal voor zelfstandig ondernemers met financiële problemen. De uitkering kan zijn in de vorm van levensonderhoud, maar ook in de vorm van bedrijfskapitaal om te investeren in de onderneming. Voorafgaand aan toelating tot de Bbz toetst de gemeente of het bedrijf levensvatbaar is. Wat ongeveer betekent of het bedrijf de mogelijkheid heeft om te kunnen blijven functioneren en voortbestaan. Maar ook mensen die vanuit een uitkeringssituatie starten met een bedrijf kunnen gedurende de startfase een aanvullende uitkering in de kosten van levensonderhoud ontvangen. Voorwaarde is wel dat de starter beschikt over de benodigde vergunningen en papieren voor het uitoefenen van het bedrijf. Daarnaast wordt getoetst of de starter beschikt over de benodigde ondernemersvaardigheden om een levensvatbaar bedrijf te starten.
IOAW en IOAZ
Er zijn ook uitkeringen speciaal voor oudere werklozen en oudere zelfstandigen, die hun bedrijf hebben beëindigd of gaan beëindigen. Dit zijn de IOAW (oudere werklozen) en IOAZ (stoppende oudere zelfstandigen). Daar hebben we ze weer! Herinner je ze nog uit module 1? 😉
De IOAW staat voor Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers. Dit is een voorziening voor mensen die na hun 50e werkloos zijn geworden en geboren zijn vóór 1 januari 1965, maar nog niet de AOW-leeftijd hebben bereikt. Het is een aanvulling op gezinsinkomen tot het bijstandsniveau wanneer deze mensen niet voldoende inkomen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.
Voor ontvangers van een IOAZ- of IOAW-uitkering gelden andere regels voor het vermogen dan voor de overige bijstandsgerechtigden. Zo geldt er voor ontvangers van een IOAW-uitkering geen vermogenstoets en wordt er bij ontvangers van een IOAZ-uitkering een gedeelte van het vermogen vrijgelaten. Daarnaast gelden er bij de IOAW en IOAZ andere regels voor de kostendelersnorm.
Bijzondere bijstand
Naast algemene bijstand, die is bedoeld om in de kosten van levensonderhoud te voorzien, kunnen inwoners een beroep doen op bijzondere bijstand. Bijzondere bijstand wordt verstrekt voor algemene bestaanskosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Of voor bijzondere kosten die niet uit het reguliere inkomen kunnen worden voldaan.
Bij bijzondere bijstand voor algemene bestaanskosten kun je bij bijzondere omstandigheden denken aan een statushouder die zich voor het eerst in een gemeente vestigt en diens nieuwe huis moet inrichten (inrichtingskosten). Of je kunt denken aan jongeren tot 21 jaar die geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van hun ouders.
Bij bijzondere kosten die niet uit het reguliere inkomen kunnen worden voldaan kun je denken aan kosten voor bewindvoering en mentorschap, kosten voor een babyuitzet, reiskosten voor noodzakelijke scholing of de eigen bijdrage en griffiekosten voor rechtsbijstand.
Bijzondere bijstand is niet alleen toegankelijk voor mensen met een bijstandsuitkering, maar ook voor mensen met een andere inkomensbron. Of je ervoor in aanmerking komt en hoe hoog de bijzondere bijstand is, is afhankelijk van meerdere factoren.
Om bijzondere bijstand toe te kunnen kennen moet het antwoord op al deze vragen ‘ja’ zijn:
Doen de kosten zich voor?
Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?
Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?
Kunnen de kosten niet worden voldaan uit de bijstandsnorm?
Check, dubbelcheck
Ik weet dat ook mensen met een eigen bedrijf een beroep kunnen doen op bijstand. Niet alleen voor de kosten van levensonderhoud, maar ook voor een stukje bedrijfskapitaal.
Ik snap dat oudere werklozen en zelfstandigen meer spaargeld mogen hebben wanneer ze in de bijstand komen.
Ik begrijp dat ook als je géén uitkering op grond van de Participatiewet hebt, je wel in aanmerking kunt komen voor bijzondere bijstand voor bepaalde (bijzondere) kosten (die voortkomen uit bijzondere individuele omstandigheden).
Om te beoordelen of iemand recht heeft op een uitkering, wordt er gekeken naar diens beschikbare middelen om zelf in de kosten van levensonderhoud te voorzien. Simpeler gezegd: er wordt gekeken naar iemands inkomen en vermogen. Met inkomen wordt geld bedoeld dat iemand ontvangt voor geleverde arbeid of vanuit een uitkering. Voorbeelden hiervan zijn loon en een ziektewetuitkering. Met vermogen wordt de waarde van bezittingen bedoeld waarover een persoon of gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met aanwezige schulden. Voorbeelden hiervan zijn contant geld, auto’s en aandelen.
Hoogte van bijstand
De hoogte van een (algemene) bijstandsuitkering is afhankelijk van iemands leeftijd en leefsituatie. Zo is er bijvoorbeeld een verschil in hoogte tussen een jongere en iemand die pensioengerechtigd is en heeft het invloed of je samen of alleen woont. Ook wanneer je met meerdere mensen in een huis woont, is dat van invloed op de hoogte van de bijstand. Dan spreken we over kostendelers. Het aantal kostendelers bepaalt de hoogte van de bijstand. Hoe meer mensen waarmee je de kosten van huur en vaste lasten kunt delen, hoe lager de hoogte van je bijstandsuitkering. We noemen de hoogte van een bijstandsuitkering ook wel een bijstandsnorm.
Check, dubbelcheck
Ik kan de betekenis van inkomen en vermogen uitleggen binnen de context van de Participatiewet.
Ik weet van welke factoren de hoogte van een bijstandsuitkering afhankelijk is.
De twee pijlers van de Participatiewet zijn zoals we al eerder zagen: inkomen en werk. We gaan in deze module eerst dieper in op de pijler inkomen. Inkomen gaat niet alleen over inkomen uit arbeid of uitkering, maar ook over alle middelen die een persoon kan gebruiken om te voorzien in de kosten van diens levensonderhoud. Wat onder inkomen wordt verstaan, is vastgelegd in Artikel 32 Participatiewet en Artikel 33 Participatiewet.
Hoewel we spreken over bijstand zijnde één ding, zijn er verschillende vormen van bijstand. Hier gaan we in het volgende gedeelte wat dieper op in.
Algemene bijstand
De algemene bijstand is een uitkering voor personen die niet genoeg inkomen of eigen vermogen hebben om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Om in aanmerking te komen voor algemene bijstand, moet je aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zo moet je:
rechtmatig woonachtig zijn in Nederland;
18 jaar of ouder zijn (let op: bijzondere bijstand tot 21 jaar, maar later meer hierover)
niet genoeg inkomen of eigen vermogen hebben om in je eigen levensonderhoud te kunnen voorzien;
geen beroep kunnen doen op een andere (voorliggende) voorziening of uitkering (bijvoorbeeld een WW-uitkering van het UWV).
In sommige gevallen bestaat er geen recht op bijstand. Dat geldt voor:
personen die in detentie zitten of zich hieraan onttrekken (bijvoorbeeld gevangenisstraf ontvluchten of niet terugkeren van verlof);
jongeren onder de 18 jaar;
jongeren van 18, 19 of 20 jaar die in een inrichting verblijven. Ouders van deze jongeren zijn namelijk nog onderhoudsplichtig. Mochten ouders geen bijdrage kunnen leveren, dan kan er financiering aangevraagd worden vanuit de bijzondere bijstand;
jongeren die een opleiding volgen en aanspraak kunnen maken op studiefinanciering;
personen die langer dan de wettelijk toegestane termijn (vier weken) in het buitenland verblijven;
personen die een militaire (of vervangende) dienstplicht vervullen;
personen die wegens een werkstaking niet werken en een bijstandsaanvraag doen;
personen die het land verlaten om zich aan te sluiten bij een jihadistische groepering in een jihadistisch strijdgebied. We noemen deze personen ook wel uitreizigers;
personen die bijstand aanvragen voor de (gedeeltelijke) aflossing van schulden en die bij het ontstaan van deze schulden of daarna over voldoende middelen beschikten om in levensonderhoud te voorzien;
personen die onbetaald verlof genieten, met uitzondering van alleenstaande ouders die onbetaald ouderschapsverlof opnemen. Deze persoon heeft wel recht op (aanvullende) algemene bijstand.
Check, dubbelcheck
Ik weet dat wanneer ik zelf nog geld of inkomen heb of kan krijgen, ik niet in aanmerking kom voor een uitkering op grond van de Participatiewet.
Ik snap dat ik maximaal vier weken in het buitenland mag verblijven wanneer ik een uitkering op grond van de Participatiewet heb.
Ik begrijp dat wanneer ik ga staken en mijn baas mijn salaris niet doorbetaalt, ik geen beroep kan doen op een uitkering op grond van de Participatiewet.
Ik kan uitleggen dat, hoewel detentie sowieso niet aan te raden is 😊, het ook betekent dat je geen uitkering op grond van de Participatiewet kunt ontvangen.
Gemeenten hebben vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) de verantwoordelijkheid om inwoners te ondersteunen zo lang mogelijk thuis te kunnen wonen, deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer en zo zelfredzaam mogelijk te zijn. De Wmo focust daarbij met name op zorg en ondersteuning bij alle leefgebieden waarop dit nodig is als gevolg van een lichamelijke of verstandelijke beperking, of psychische problematiek. Als een inwoner door beperkingen ook moeite heeft om mee te doen op de arbeidsmarkt kan de hulp vanuit de Wmo en de Participatiewet elkaar overlappen. In zo’n geval is het raadzaam dat medewerkers vanuit de Wmo en medewerkers vanuit de Participatiewet over de casus met elkaar in contact treden, de casus vanuit elkaars perspectief benaderen, elkaar op de hoogte houden en elkaar aanvullen. Op die manier wordt er op integrale basis maatwerk geleverd en kan de inwoner sneller op meer leefgebieden naar vermogen participeren.
De Jeugdwet regelt de zorg en ondersteuning aan jeugdigen en hun ouders bij opgroei- en opvoedproblematiek. Het doel van de Jeugdwet is om een gezond opgroei- en opvoedklimaat voor jeugdigen te ondersteunen. Hierbij wordt zoveel als mogelijk uitgegaan van de eigen kracht en het eigen netwerk van de jeugdige en zijn of haar ouders.
De Jeugdwet en de Participatiewet overlappen elkaar en vullen elkaar aan wanneer er jeugdhulp is in een gezin waar ook re-integratie en/of een bijstandsuitkering in het kader van de Participatiewet wordt ingezet. Ook bestaat er overlap en aanvulling op het moment dat jongeren die onder de Jeugdwet vallen hun intrede maken op de arbeidsmarkt en/of een bijstandsuitkering nodig hebben.
Maar ook de aansluiting tussen onderwijs en bijstand vraagt om samenwerking. Dat geldt vooral voor vroegtijdige schoolverlaters zonder startkwalificatie en voor jongeren die vanaf het voortgezet speciaal onderwijs (vso) of het praktijkonderwijs (po) naar werk moeten worden begeleid.
Integrale aanpak
Samenwerking en afstemming, zodat inwoners niet tussen wal en schip vallen, is noodzakelijk. Iedereen heeft vanuit het eigen vakgebied een eigen kijk op een situatie. Het leren spreken van dezelfde taal, vanuit het perspectief en belang van de inwoner en zijn gezinssysteem, is een kunst die geleerd moet worden. We noemen dit ook wel: een integrale aanpak.
Binnen een integrale aanpak worden casussen bekeken vanuit het sociaal domein als geheel. Dat wil zeggen: zowel vanuit de Wmo, de Jeugdwet alsook vanuit de Participatiewet. Waar nodig worden jeugdhulp en onderwijs, zorg en ondersteuning, en werk en inkomen betrokken bij het opstellen van een plan van aanpak. Volgens de integrale aanpak wordt bij een hulpvraag van een inwoner gekeken naar het functioneren op alle relevante leefgebieden en hun onderlinge interacties. Een belangrijk principe hierbij is één huishouden, één plan en één regisseur. Dit om te voorkomen dat hulp vanuit verschillende wetten elkaar tegenspreekt of niet goed op elkaar aansluit.
Integraal werken kan voor iedere inwoner bijdragen, maar in het bijzonder voor huishoudens die te maken hebben met meervoudige problematiek. Een (nieuwe) wet om deze integrale hulp en afstemming beter te organiseren is de Wet aanpak meervoudige problematiek sociaal domein (Wams). Een belangrijke drempel om integraal te werken is dat er onvoldoende juridische basis is voor het verzamelen en onderling delen van gegevens van inwoners tussen verschillende organisaties en disciplines binnen het sociaal domein (Participatiewet, Wmo, Jeugdwet, Wet gemeentelijke schuldhulpverlening). Inwoners moeten hierdoor vaak onnodig keer op keer dezelfde gegevens overleggen. De Wams moet ervoor zorgen dat organisaties en disciplines eenvoudiger gegevens kunnen verzamelen en delen met elkaar.
Maar ondanks de behoefte aan een juridisch kader, is er ook kritiek vanuit het sociaal domein op de Wams. De Wams schrijft niet alleen voor dát, maar ook hóe bepaalde aspecten van de verzameling en uitwisseling van gegevens eruit moet komen te zien. Dat gaat natuurlijk een beetje in tegen het idee van een decentralisatie, waarbij gemeenten eigenlijk zelf moeten kunnen bepalen hoe zij hun integrale aanpak willen vormgeven. In september 2023 is de Wams controversieel verklaard. Het gevolg hiervan is dat de verwachte inwerkingtreding is uitgesteld tot 1 juli 2024. Of deze wet werkelijk gaat bijdragen aan het makkelijker en meer integraal samenwerken bij gezinnen met meervoudige problematiek? We zullen zien!
Check, dubbelcheck
Ik weet nu dat er een gedeeld belang en overlap zit tussen de Participatiewet, de Jeugdwet en de Wmo.
Ik snap nu ook dat sommige situaties alleen op te lossen zijn, wanneer de onderlinge samenhang tussen problemen wordt gezien en de hulp die wordt ingezet op elkaar is afgestemd.
Voor een deel van de bijstandsgerechtigden is betaalde arbeid niet (meteen) haalbaar. Voor deze mensen zijn er vanuit de gemeente trajecten beschikbaar om ze te begeleiden richting betaalde arbeid. Voor werkgevers zijn er een aantal financiële en praktische ondersteuningsmaatregelen, waar zij gebruik van kunnen maken, wanneer ze iemand die behoort tot de doelgroep Banenafspraak, in dienst nemen.
Loonkostensubsidie: Dit is een tegemoetkoming voor werkgevers die mensen met een arbeidsbeperking in dienst hebben. Hierbij compenseert de gemeente het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de loonwaarde van de werknemer. De werkgever ontvangt de subsidie.
Lage inkomensvoordeel (LIV): Dit is een jaarlijkse tegemoetkoming voor werkgevers die werknemers in dienst hebben met een laag loon. Het LIV moet het voor werkgevers aantrekkelijker maken om (kwetsbare) mensen met een laag loon in dienst te nemen, zoals ouderen en mensen met een arbeidsbeperking. Waardoor de kans op werk voor lage-loon- werknemers kan toenemen.
No-riskpolis: Hierbij bezit de werkgever een polis met voordelen in het geval een medewerker uitvalt die ziek is of arbeidsbeperking heeft. Een van de voordelen is dat de werkgever geen hogere premie hoeft te betalen als de werknemer tot de WGA (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten) gaat behoren.
Job coaching: Een interne of externe jobcoach geeft begeleiding tijdens het werk. De inzet van de jobcoach is erop gericht ervoor te zorgen dat de werknemer steun en begeleiding heeft tijdens het inwerken op de functie.
Aanpassing aan de werkplek: De werkgever krijgt een vergoeding als een werknemer aanpassingen op de werkplek nodig heeft in verband met ziekte of een arbeidsbeperking. Deze vergoeding is aan te vragen bij het UWV. Er kan gedacht worden aan brailleleesregels op computers maar ook aan aangepaste werktijden voor de werknemer.
Beschut werk: Inwoners die vanwege een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking niet op een reguliere werkplek kunnen werken, hebben meer begeleiding en werkplekaanpassingen nodig dan van een reguliere werkgever mag worden verwacht. Voor deze inwoners zijn beschutte werkplekken ontwikkeld.
Leer-werktraject: Dit is een traject waarbij iemand een opleiding volgt en tegelijkertijd werkt. Gemeenten vullen dit instrument zelf in waardoor er verschillen tussen gemeenten kunnenontstaan.
Check, dubbelcheck
De gemeente verschillende instrumenten in kan zetten om het aantrekkelijker te maken om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen.
Wanneer iemand structureel (voor minstens 6 maanden) niet in staat is zonder ondersteuning minimaal 80% van het wettelijk minimumloon te verdienen, spreken we van mensen met een arbeidsbeperking.
Voor mensen met een arbeidsbeperking is het lastig participeren op de arbeidsmarkt. Het Rijk heeft gemeenten de opdracht gegeven om de participatie op de arbeidsmarkt voor mensen met een arbeidsbeperking te bevorderen. Zo hebben werkgevers en de overheid afgesproken (Banenafspraak) om mensen met een arbeidsbeperking zoveel mogelijk aan regulier werk te helpen. Deze afspraken zijn hieronder weergegeven in een overzicht.
Het uitgangspunt is dat wanneer een vervolgstap niet lukt, een persoon terug kan naar een vorige stap en niet tussen wal en schip komt te vallen. De groep mensen met een arbeidsbeperking worden opgenomen in een Doelgroepregister. Daarin kunnen werkgevers zien of ze aanspraak kunnen maken op tegemoetkomingen en ondersteuning bij het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking. Jongeren met een diploma Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO) of Praktijkonderwijs worden automatisch opgenomen in het Doelgroepregister. Jongeren met alleen een Entree-opleiding kunnen op verzoek worden opgenomen in het Doelgroepregister De overige mensen die behoren tot de doelgroep mogen zelf of via de gemeente het UWV vragen om toelating. Daarvoor zal eerst een Aanvraag Beoordeling Arbeidsvermogen (ABA) moeten worden ingediend bij het UWV.
Check, dubbelcheck
Mensen met een arbeidsbeperking geregistreerd staan in een Doelgroepenregister dat wordt bijgehouden door het UWV.
Naast de inlichtingenplicht die we zojuist hebben besproken zijn er voor bijstandsgerechtigden ook verplichtingen rondom werk.
Belanghebbenden zijn overeenkomstig artikel 9 van de Participatiewet vanaf de meldingsdatum (dat zij hulp nodig hebben op het gebied van inkomen en/of werk) verplicht:
Lid 1a: Om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden. Dit geldt ook als het werk in een andere woonplaats is dan waar belanghebbende woont. Er wordt een maximum reistijd van 3 uur per dag gehanteerd.
Lid 1b: Om gebruik te maken van een door de gemeente aangeboden voorziening. Dit is bijvoorbeeld sociale activering gericht op arbeidsinschakeling. Ook moet een belanghebbende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en als dit van toepassing is, meewerken aan een plan van aanpak. Belanghebbenden kunnen verplicht worden trainingen te volgen om de kans te vergroten dat zij een baan vinden.
Lid 1c: Om naar vermogen door de gemeente opgedragen vrijwilligerswerk te doen. Hieronder verstaan we het verrichten van werkzaamheden die maatschappelijk nuttig zijn.
Als bijstandsgerechtigden deze verplichtingen niet nakomen worden zij gekort op hun uitkering. Hoe vaker zij deze verplichtingen niet nakomen, hoe vaker zij worden gekort op hun uitkering. In sommige gevallen wordt de bijstandsuitkering zelfs voor 100% gekort, wat betekent dat er weliswaar recht is op een uitkering, maar dat door de maatregel het recht niet uitmondt in een betaling.
Check, dubbelcheck
Het ontvangen van een uitkering niet vrijblijvend is.
Wanneer ik niet meewerk en mijn best doe om aan het werk te kunnen gaan, dat de gemeente dan mijn uitkering kan en mag korten.
De tweede pijler van de Participatiewet is werk. De gemeente ondersteunt bijstandsgerechtigden om werk te vinden. Een participatieconsulent bekijkt samen met de bijstandsgerechtigde wat het hoogst haalbare doel is op het gebied van werk. Dit kan betaalde arbeid zijn maar bijvoorbeeld ook vrijwilligerswerk of dagbesteding. Binnen de Participatiewet wordt de inzet van gemeenten om iemand weer aan het werk te helpen ook wel re-integratie genoemd.
Re-integratie
Re-integratie is een geheel van activiteiten die leiden tot de arbeidsinschakeling van een belanghebbende. Re-integratie is een plicht die aan het recht op bijstand is verbonden voor iedereen die een uitkering voor levensonderhoud ontvangt en die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit is opgenomen in artikel 9 en 10 van de Participatiewet.
De hoofdregels van re-integratie
Als de inwoner niet zelfstandig betaald werk kan vinden, kan de gemeente een re-integratievoorziening aanbieden als dit de kans op duurzame arbeidsinschakeling voor de inwoner vergroot.
Hoe de gemeente dit doet en welke regels ze daarbij hanteert legt de gemeente vast in een re-integratieverordening.
Het aanbieden van een re-integratievoorziening is altijd maatwerk. De gemeente houdt rekening met de omstandigheden en mogelijkheden van de inwoner. Denk hierbij bijvoorbeeld aan kinderopvang, mantelzorgtaken en medische beperkingen.
Check, dubbelcheck
De gemeente op maat instrumenten inzet om inwoners een stappen te laten maken op de re-integratieladder.
In de re-integratieverordening vastligt welke instrumenten dat zijn voor de eerder onderscheiden doelgroepen.
We gebruiken cookies voor een goede werking van onze website. Met het plaatsen van deze cookies verzamelen we geen persoonsgegevens! Voor meer informatie bekijk ons cookiebeleid.AkkoordCookiebeleid